ECLI:NL:RBNHO:2024:2498

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
10420691\CV EXPL 23-1441
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit hoofde van kredietovereenkomst en borgtocht

In deze zaak vordert OPR-FINANCE B.V. betaling van een bedrag van € 25.000,00 van RJ HOLLAND B.V. en een borgsteller. De vordering is gebaseerd op een kredietovereenkomst die op 7 december 2021 is gesloten, waarbij RJ HOLLAND in verzuim is geraakt. De kantonrechter heeft op 13 maart 2024 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 12 februari 2024 zijn zowel RJ HOLLAND als de borgsteller niet verschenen. OPR heeft de vordering onderbouwd met bewijsstukken, maar de kantonrechter heeft de gevorderde rente van € 4.146,67 afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De kantonrechter heeft echter de hoofdsom van € 19.740,17 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.113,16 toegewezen. De borgsteller heeft aangevoerd dat OPR eerst RJ HOLLAND had moeten dagvaarden, maar de kantonrechter oordeelt dat aan de wettelijke vereisten is voldaan. De vordering tegen de borgsteller wordt eveneens toegewezen, waardoor beide gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het totaalbedrag van € 20.853,33, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
Locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10420691 \ CV EXPL 23-1441 (BM)
Uitspraakdatum: 13 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
in de zaak van
de besloten vennootschap
OPR-FINANCE B.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: OPR
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor Vermeer Schutte & Musen B.V.
tegen

1.de besloten vennootschap RJ HOLLAND B.V.

gevestigd te Middenmeer
gedaagde sub 1
verder te noemen: RJ Holland
2.
[gedaagde sub 2]
wonende te [woonplaats]
gedaagde sub 2
verder te noemen: [gedaagde sub 2]
procederend in persoon
De zaak in het kort
OPR vordert betaling van een bedrag uit hoofde van een aan RJ Holland verstrekt krediet en een door [gedaagde sub 2] verstrekte borgtocht. De kantonrechter wijst de vordering (grotendeels) toe.

1.Het procesverloop

1.1.
OPR heeft bij dagvaarding van 24 maart 2023 een vordering tegen RJ Holland en [gedaagde sub 2] ingesteld. RJ Holland en [gedaagde sub 2] hebben schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 12 februari 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. RJ Holland en [gedaagde sub 2] zijn niet verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat OPR naar voren heeft gebracht.

2.De feiten

2.1.
OPR en RJ Holland hebben op 7 december 2021 een kredietovereenkomst gesloten (hierna “de kredietovereenkomst”, als productie 2 bij dagvaarding overgelegd). Op de kredietovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van OPR van toepassing (hierna “de algemene voorwaarden”, als productie 3 bij dagvaarding overgelegd).
2.2.
[gedaagde sub 2] heeft op 7 december 2021 een persoonlijke borgstelling (hierna “de borgstelling”, als productie 4 bij dagvaarding overgelegd) ten gunste van OPR getekend.
2.3.
RJ Holland is in verzuim onder de kredietovereenkomst.

3.De vordering en het verweer

3.1.
OPR vordert dat de kantonrechter RJ Holland en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 25.000,00, vermeerderd met rente van 13,9% per jaar over € 25.000,00 vanaf 22 maart 2023 tot aan de dag der algehele betaling en de kosten van de procedure.
3.2.
OPR legt aan de vordering tegen RJ Holland ten grondslag – kort weergegeven – dat RJ Holland in verzuim is met de terugbetaling van € 33.815.91 en volgens artikel 5 van de algemene voorwaarden een boeterente verschuldigd is van 13,9% per jaar.
3.3.
RJ Holland voert aan dat zij in financiële moeilijkheden is gekomen waardoor zij geen liquide middelen heeft om de vordering van OPR te voldoen.
3.4.
OPR legt aan de vordering tegen [gedaagde sub 2] ten grondslag dat [gedaagde sub 2] zich borg heeft gesteld voor de verplichtingen van RJ Holland onder de kredietovereenkomst, zodat OPR het gevorderde bedrag ook van [gedaagde sub 2] kan terugvorderen.
3.5.
[gedaagde sub 2] voert aan dat OPR eerst RJ Holland had moeten dagvaarden. Bovendien heeft [gedaagde sub 2] nooit brieven van OPR ontvangen.

4.De beoordeling

De vordering tegen RJ Holland
4.1.
OPR heeft gesteld dat het gevorderde bedrag van € 25.000,00 is opgebouwd uit (i) hoofdsom € 19.740,17, (ii) rente € 4.146,67 en (iii) incassokosten € 1.113,16.
4.2.
Voor wat betreft de hoofdsom van € 19.740,17 heeft RJ Holland erkend dat OPR een vordering op haar heeft uit hoofde van de kredietovereenkomst. RJ Holland heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van het bedrag, maar heeft aangevoerd dat zij niet over liquide middelen beschikt. Liquiditeitsproblemen staan echter niet aan toewijzing van de vordering in de weg en dat gedeelte van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.3.
Voor wat betreft de gevorderde rente heeft de kantonrechter tijdens de zitting aan OPR gevraagd die te specificeren. In artikel 3 van de lening is een rentepercentage van 3,5% per maand overeengekomen, terwijl in artikel 5 van de algemene voorwaarden 5% is opgenomen. OPR heeft niet duidelijk gemaakt welk van die twee percentages zij in rekening heeft gebracht.
4.4.
De kantonrechter heeft tijdens de zitting ook aan OPR gevraagd wat het verschil is tussen boeterente (zoals bijvoorbeeld genoemd in artikel 5 van de algemene voorwaarden) en vertragingsrente (zoals bijvoorbeeld genoemd in de rekeningoverzichten overgelegd als productie 8, 9 en 10 bij dagvaarding) en vanaf welke datum boete- en/of vertragingsrente in rekening is gebracht. OPR heeft daar ook geen duidelijkheid over verschaft.
4.5.
Gezien het voorgaande heeft OPR het gedeelte van haar vordering dat ziet op de rente dan ook niet voldoende onderbouwd en de kantonrechter wijst de gevorderde rente van € 4.146,67 af.
4.6.
Voor wat betreft de gevorderde incassokosten is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing. Het verzuim is op of na 1 juli 2012 ingetreden en OPR heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. OPR heeft daarom recht op een vergoeding van de kosten voor die werkzaamheden. De kantonrechter zal het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 1.113,16 dan ook toewijzen.
De vordering tegen [gedaagde sub 2]
4.7.
[gedaagde sub 2] heeft aangevoerd dat OPR eerst RJ Holland had moeten dagvaarden, voordat zij [gedaagde sub 2] kon dagvaarden.
4.8.
Volgens artikel 7:685 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (“BW”) is de borg niet gehouden tot nakoming voordat de hoofdschuldenaar in de nakoming van zijn verbintenis is tekort geschoten. Volgens artikel 7:685 lid 2 BW is de schuldeiser die de hoofdschuldenaar in gebreke stelt verplicht hiervan tegelijkertijd de borg mededeling te doen.
4.9.
Zoals hiervoor is vastgesteld, is RJ Holland als hoofdschuldenaar in de nakoming van haar verbintenis jegens OPR tekort geschoten, zodat aan artikel 7:685 lid 1 BW is voldaan.
4.10.
OPR heeft RJ Holland op 30 april 2022 een brief gestuurd waarin zij de hele lening heeft opgeëist en RJ Holland in gebreke heeft gesteld. OPR heeft diezelfde dag een kopie van de brief aan [gedaagde sub 2] gestuurd. OPR heeft [gedaagde sub 2] ook bij e-mails van 19 mei 2022, 20 juni 2022, 14 juli 2022 en 14 december 2022 van haar vordering op JR Holland op de hoogte gesteld en [gedaagde sub 2] als borg aangesproken. Op 30 december 2022 heeft OPR een exploit met dezelfde strekking aan [gedaagde sub 2] laten betekenen. OPR heeft de hiervoor genoemde brieven, e-mails en het genoemde exploit bij dagvaarding als producties overgelegd.
4.11.
[gedaagde sub 2] heeft aangevoerd dat hij geen van de genoemde brieven en e-mails heeft ontvangen. Ter zitting heeft OPR echter toegelicht dat de brieven naar hetzelfde adres als dat van RJ Holland zijn gestuurd en dat RJ Holland niet heeft aangevoerd dat zij de brieven niet heeft ontvangen. Het valt dan ook niet in te zien waarom [gedaagde sub 2] de brieven niet ook zou hebben ontvangen. Bovendien heeft OPR het adres van [gedaagde sub 2] bij de gemeentelijke basisadministratie gecontroleerd. De e-mails zijn naar het door [gedaagde sub 2] opgegeven e-mailadres gestuurd. Nu [gedaagde sub 2] de gemotiveerde stellingen van OPR niet heeft betwist, gaat de kantonrechter voorbij aan de stelling van [gedaagde sub 2] dat hij de brieven niet heeft ontvangen.
4.12.
Nu OPR [gedaagde sub 2] tegelijkertijd met RJ Holland mededeling heeft gedaan van de ingebrekestelling heeft OPR ook aan artikel 7:685 lid 2 BW voldaan.
4.13.
Het voorgaande houdt in dat [gedaagde sub 2] wel door OPR onder de borgtocht kan worden aangesproken.
4.14.
De kantonrechter volgt [gedaagde sub 2] niet in zijn standpunt dat OPR geen buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt en dat die, voor zover ze wel zijn gemaakt, nodeloos waren omdat van meet af aan duidelijk was dat [gedaagde sub 2] toch niet zou betalen. OPR heeft wel degelijk buitengerechtelijke kosten gemaakt en gezien het feit dat de vordering niet is voldaan zijn die kosten niet nodeloos gemaakt.
4.15.
Uit artikel 1, derde liggende streepje van de borgstelling volgt dat [gedaagde sub 2] zich ook tot borg heeft gesteld voor de incassokosten. OPR heeft [gedaagde sub 2] bovendien, voor de zekerheid, bij brief van 19 mei 2022 kosteloos tot betaling gemaand, waarbij het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is vermeld dat in rekening wordt gebracht als niet binnen de aangegeven termijn van 14 dagen is betaald. Aan de voorwaarden voor toewijzing van de buitengerechtelijke kosten tegen [gedaagde sub 2] is dan ook voldaan.
4.16.
De kantonrechter wijst de vordering tegen [gedaagde sub 2] dan ook toe voor hetzelfde bedrag als het bedrag dat tegen RJ Holland wordt toegewezen.
conclusie
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal wordt toegewezen een bedrag van € 20.853,33, bestaande uit de hoofdsom van € 19.740,17 en € 1.113,16 aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.19.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt RJ Holland en [gedaagde sub 2] hoofdelijk - in die zin dat als de één heeft betaald de andere daardoor is bevrijd - om aan OPR te betalen een bedrag van € 20.853,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 24 maart 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt RJ Holland en [gedaagde sub 2] hoofdelijk - in die zin dat als de één heeft betaald de andere daardoor is bevrijd - tot betaling van de proceskosten, bestaande uit:
- kosten van de dagvaarding
112,40
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
- nakosten
135,00
vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling en te vermeerderen met de kosten van betekening als RJ Holland en [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. de Metz en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter