ECLI:NL:RBNHO:2024:2497

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
c/15/336899/HA ZA 23-107
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom en erfgrens tussen buren met betrekking tot kadastrale grenzen en verjaring

In deze zaak vordert eiseres, die stelt eigenares te zijn van een perceel aan [adres A], een verklaring voor recht dat de kadastrale grens als erfgrens geldt. Gedaagden, eigenaren van een aangrenzend perceel aan [adres B], betwisten de eigendom van eiseres en stellen dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van twee stukjes grond. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd van haar eigendom van [adres A]. De vorderingen van eiseres worden afgewezen, en de rechtbank geeft enkele overwegingen ten overvloede over de inhoud van de vorderingen. De procedure omvat een tussenvonnis van 14 juni 2023, een mondelinge behandeling op 15 januari 2024, en diverse stukken van beide partijen. De rechtbank concludeert dat de eigendom van eiseres niet is komen vast te staan, en wijst ook de vorderingen in reconventie van gedaagden af. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/336899 / HA ZA 23-107
Vonnis van 13 maart 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. P. Thole te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. Q.A.L.M. Gijsbers te Amsterdam.
De zaak in het kort
[eiseres] stelt eigenares te zijn van [adres] [huisnummer 1] en vordert een verklaring voor recht dat de kadastrale grens heeft te gelden als erfgrens. [gedaagden] zijn eigenaars van [adres] [huisnummer 2] en stellen door verjaring eigenaars te zijn geworden van twee stukjes grond. [gedaagden] betwisten dat [eiseres] eigenares is van [adres] [huisnummer 1] . [eiseres] heeft niet afdoende aangetoond dat zij eigenares is van [adres] [huisnummer 1] . De vorderingen worden daarom afgewezen. De rechtbank geeft nog een aantal overwegingen ten overvloede over de inhoud van de vorderingen.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 juni 2023;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte uitlating niet-ontvankelijkheid aan de zijde van Noort;
- de akte overlegging nadere productie namens [eiseres] ;
- de mondelinge behandeling van 15 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de (schriftelijke) overwegingen in verband met de mondelinge behandeling van Mr. Thole;
- de spreekaantekeningen van Mr. Gijsbers.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn buren van elkaar. [eiseres] woont in het woonhuis met tuin, erf en verdere aanhorigheden aan het adres [adres] [huisnummer 1] te [woonplaats] (hierna “ [adres] [huisnummer 1] ”). [gedaagden] zijn eigenaar van het woonhuis met tuin, erf en aanhorigheden aan het adres [adres] [huisnummer 2] te [woonplaats] (hierna “ [adres] [huisnummer 2] ”).
2.2
[adres] [huisnummer 1] en [adres] [huisnummer 2] (hierna gezamenlijk ook “de percelen”) grenzen aan een kant aan elkaar. De ligging van de percelen volgt uit een als productie 2 bij dagvaarding overgelegde kadastrale tekening.
2.3
Aan de voorkant van [adres] [huisnummer 1] bevindt zich een tuin met daarnaast aan de zijde van [adres] [huisnummer 2] een betegelde strook grond waarop [gedaagden] hun auto parkeren (hierna “het oprijpad”).
2.4
Aan de achterzijde bevindt zich een laurierhaag die de erfafscheiding vormt tussen de percelen.
2.5
[eiseres] was in gemeenschap van goederen gehuwd met [echtgenoot] (hierna “ [echtgenoot] ”). [echtgenoot] is op 23 april 2021 overleden. In het kadaster staat uitsluitend [echtgenoot] als eigenaar van [adres] [huisnummer 1] geregistreerd. [eiseres] staat als “betrokken persoon” vermeld bij de eigendomsinformatie.
2.6
In het najaar van 2021 heeft [eiseres] een reconstructie van de (kadastrale) grens tussen de percelen laten uitvoeren door het kadaster. [gedaagden] waren daar niet bij aanwezig.

3.Het geschil

in conventie
3.1
[eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de erfgrens zoals vastgesteld door het kadaster tussen partijen als erfgrens heeft te gelden en dat de stroken grond waarover het geschil bestaat in eigendom zijn van [eiseres] ;
II. [gedaagden] verplicht om binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis over te gaan tot verwijderen van de heg op straffe van een dwangsom;
III. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiseres] te voldoen een bedrag ter hoogte van € 965,= zijnde de kosten van de metingen door het kadaster;
IV. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiseres] te voldoen de buitengerechtelijke kosten met de wettelijke rente; en
V. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure en de gebruikelijke nakosten.
3.2
[gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4
[gedaagden] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat door verjaring [gedaagden] eigenaars zijn geworden van de grond gelegen onder het betegelde rijpad dat toegang geeft tot de carport van [gedaagden] en dat begrensd wordt door het halfsteens muurtje (voorzijde) alsmede van de grond waarvan de haag de erfafscheiding vormt (achterzijde), zulks ondanks dat dit (mogelijk) kadastraal bekend staat als grond van [eiseres] en dat het perceel van [gedaagden] zich uitstrekt over deze strook grond over de volle breedte van het aldus aangegeven perceel van [gedaagden] ;
II. [eiseres] veroordeelt tot medewerking na betekening van dit vonnis aan het inmeten door het kadaster van deze stukjes perceel grond aan de voorzijde en achterzijde en, bij gebreke daarvan bepaalt dat dit vonnis in de plaats zal treden van de door [eiseres] af te geven toestemming c.q. verklaring c.q. ondertekening en aan het inschrijven van deze eigendom door verjaring bij het kadaster via een door [gedaagden] aan te wijzen notaris en, bij gebreke daarvan bepaalt dat het rechterlijke vonnis in de plaats zal treden van de door [eiseres] af te geven toestemming c.q. verklaring c.q. ondertekening bij de notaris;
III. [eiseres] veroordeelt in de kosten van het geding, het (na)salaris van de advocaat daaronder begrepen.
3.5
[eiseres] voert verweer. [eiseres] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagden] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.6
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1
Partijen zijn het met elkaar oneens over de vraag wie eigenaar is van twee stroken grond, een strook aan de voorzijde en een strook aan de achterzijde van de percelen.
4.2
Voor wat betreft de strook aan de voorzijde stelt [eiseres] dat de feitelijke grens tussen de percelen gelijk loopt met de kadastrale grens, waardoor zij en [gedaagden] ieder eigenaar zijn van een deel van het oprijpad. Voor wat betreft de strook aan de achterzijde stelt [eiseres] dat de kadastrale grens door of achter een heg loopt die [gedaagden] enkele jaren geleden hebben geplaatst, als gevolg waarvan de heg zich (gedeeltelijk) op de grond van [eiseres] bevindt.
4.3
Voor wat de betreft de strook aan de voorzijde betwisten [gedaagden] dat de feitelijke grens overeenkomt met de kadastrale grens. Zij stellen dat zij eigenaar zijn van het (gehele) oprijpad, ook van het gedeelte dat kadastraal geregistreerd staat als behorende bij [adres] [huisnummer 1] (dat gedeelte hierna “het omstreden deel van het oprijpad”). [gedaagden] beroepen zich voor hun standpunt op bevrijdende verjaring op grond van artikel 3:105 van het Burgerlijk Wetboek (“BW”). Voor wat betreft de strook aan de achterzijde betwisten [gedaagden] dat de heg zich gedeeltelijk op de grond van [eiseres] bevindt en beroepen zij zich ook op artikel 3:105 BW.
De eigendom van [adres] [huisnummer 1]
4.4
[eiseres] stelt dat [echtgenoot] en zijn twee zussen als gevolg van een erfenis op 1 juni 2015 ieder voor een derde deel eigenaar zijn geworden van [adres] [huisnummer 1] . Als gevolg van de in artikel 7 van de akte van verdeling van 1 juni 2015 opgenomen uitsluitingsclausule (hierna “de uitsluitingsclausule”) werd uitsluitend [echtgenoot] eigenaar van het een derde deel dat hij had geërfd (en [eiseres] niet). Vervolgens hebben [echtgenoot] en [eiseres] de delen van de twee andere erven gekocht. Van de gekochte twee derde delen zijn [echtgenoot] en [eiseres] wel ieder voor de helft eigenaar geworden, omdat zij in gemeenschap van goederen waren getrouwd. Feitelijk gold echter dat [adres] [huisnummer 1] werd gezien als eigendom van hen beiden.
4.5
[gedaagden] betwisten dat [eiseres] eigenares is en voeren aan dat [adres] [huisnummer 1] in het kadaster op naam staat van (uitsluitend) [echtgenoot] . Als gevolg van de uitsluitingsclausule valt een derde deel van [adres] [huisnummer 1] niet in de gemeenschap van goederen. Het zou kunnen dat de woning zich nog in een onverdeeldheid bevindt. Door de onjuiste mededelingen van [eiseres] kan dit niet worden nagegaan.
4.6
[eiseres] heeft haar vorderingen in conventie ingesteld als eigenares van [adres] [huisnummer 1] . Aangezien [eiseres] zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde eigendom, draagt zij ingevolge artikel 150 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering de bewijslast dat zij eigenaar is.
4.7
[eiseres] heeft aangevoerd dat [echtgenoot] op 23 april 2021 is overleden en dat zij krachtens het testament van rechtswege de volle eigendom van [adres] [huisnummer 1] heeft verkregen. De uitsluitingsclausule en het feit dat in het kadaster iets anders staat vermeld, doen daar niet aan af.
4.8
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij de volle eigendom heeft van [adres] [huisnummer 1] . Uit artikel 3 onder 1 van het testament van [echtgenoot] blijkt dat niet alleen [eiseres] , maar ook haar kinderen ieder voor een gelijk deel erfgenamen zijn. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat [adres] [huisnummer 1] in een onverdeeldheid valt. Een notariële verklaring voor erfrecht zou daar mogelijk duidelijkheid over kunnen scheppen, maar [eiseres] heeft een dergelijke verklaring niet overgelegd, ondanks het feit dat [gedaagden] hun verweer al in hun conclusie van 3 mei 2023 hebben gevoerd. [eiseres] heeft weliswaar als productie 14 een verklaring van haar kinderen in het geding gebracht, maar die schept die vereiste duidelijkheid ook niet. De eigendom van een registergoed kan namelijk niet blijken uit een dergelijke onderhandse verklaring.
4.9
Omdat het eigendomsrecht van [eiseres] van [adres] [huisnummer 1] niet is komen vast te staan, zal de rechtbank de vorderingen van [eiseres] afwijzen.
in reconventie
4.1
De vorderingen in reconventie van [gedaagden] dienen te worden ingesteld tegen de eigenaar van [adres] [huisnummer 1] . Zoals hiervoor onder 4.9 overwogen is niet vast komen te staan dat [eiseres] eigenares is van [adres] [huisnummer 1] . Daarom zal de rechtbank ook de vorderingen in reconventie van [gedaagden] afwijzen.
overwegingen ten overvloede
4.11
Voor het geval op enig moment zou komen vast te staan wie de eigenaar is van [adres] [huisnummer 1] , merkt de rechtbank ten overvloede en zonder enige (eind-)beslissing te geven het volgende op. Dit doet de rechtbank om een mogelijk nieuwe gerechtelijke procedure tussen partijen te voorkomen.
De strook aan de voorzijde
4.12
Voor het verkrijgen van eigendom van een registergoed door bevrijdende verjaring geldt dat degene die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van een rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, dat goed verkrijgt, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw. De termijn voor bevrijdende verjaring bedraagt in beginsel twintig jaar.
4.13
Voor een geslaagd beroep op bevrijdende verjaring moet sprake zijn van ondubbelzinnig en openbaar bezit. Daarvan is sprake als de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn. Bezit kan ook worden verkregen door inbezitneming. Inbezitneming houdt in het zich de feitelijke macht verschaffen over een goed op een manier dat het bezit van de oorspronkelijke eigenaar teniet wordt gedaan.
4.14
[eiseres] stelt dat (de rechtsvoorgangers van) [gedaagden] zich er van bewust waren dat zij geen bezitter waren, aangezien zij het omstreden deel van het oprijpad van (de rechtsvoorgangers van) [eiseres] wilden kopen. Daarmee gaven zij aan dat zij het omstreden deel van het oprijpad niet als hun eigendom beschouwen. De rechtsvoorgangers van [eiseres] hebben zowel de rechtsvoorgangers van [gedaagden] , als [gedaagden] er schriftelijk op gewezen dat als zij hun auto op het oprijpad parkeren, zij gedeeltelijk gebruik maken van de grond die eigendom is van [eiseres] . [eiseres] heeft het omstreden deel van het oprijpad zelf ook altijd kunnen gebruiken om de achterzijde van [adres] [huisnummer 1] te bereiken.
4.15
[gedaagden] stellen dat sinds het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw het halfsteens muurtje in de voortuin van [adres] [huisnummer 1] de feitelijke erfafscheiding tussen de percelen vormt en dat zowel (de rechtsvoorgangers van) [gedaagden] , als (die van) [eiseres] ervan uit gingen dat deze feitelijke erfafscheiding een weergave was van de eigendomsverhouding. Het oprijpad (inclusief het omstreden deel daarvan) is betegeld door de rechtsvoorgangers van [gedaagden] en (de rechtsvoorgangers van) [gedaagden] parkeren sinds jaar en dag hun auto op het oprijpad. De inbezitneming heeft al sinds begin jaren zeventig plaatsgevonden.
4.16
Met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 4.11 is overwogen, komt het de rechtbank voor dat [gedaagden] niet door bevrijdende verjaring eigenaar zijn geworden van het omstreden deel van het oprijpad. Uit de door [gedaagden] aangevoerde argumenten kan niet worden afgeleid dat (de rechtsvoorgangers van) [gedaagden] zich zodanig hebben gedragen dat (de rechtsvoorgangers van) [eiseres] daaruit niet anders konden afleiden dan dat (de rechtsvoorgangers van) [gedaagden] eigenaar pretendeerden te zijn. Evenmin is gebleken dat (de rechtsvoorgangers van) [gedaagden] zich zodanig de feitelijke macht over het omstreden deel van het oprijpad hebben verschaft dat het bezit van (de rechtsvoorgangers van) [eiseres] teniet is of wordt gedaan. Het regelmatig “gebruiken” van het omstreden deel van het oprijpad is daartoe onvoldoende. Ook het enkele feit dat de rechtsvoorgangers van [gedaagden] het gehele oprijpad zouden hebben betegeld, is onvoldoende om van “inbezitneming” van het omstreden deel van het oprijpad te kunnen spreken.
De strook aan de achterzijde
4.17
[eiseres] stelt dat [gedaagden] ongeveer zes jaar geleden een laurierhaag aan de achterzijde hebben geplaatst naast de kadastrale grens en dat die haag zich nu gedeeltelijk op het perceel van [eiseres] bevindt.
4.18
[gedaagden] betwisten dat en voeren aan dat zij de laurierhaag op precies dezelfde plaats hebben gezet als waar zich sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw een coniferenhaag bevond, die zij hebben verwijderd. De nieuwe laurierhaag is geplaatst op het hart van de oorspronkelijke coniferenhaag en de oude wortels van de coniferenhaag zitten nog op dezelfde plaats. [gedaagden] beroepen zich op bevrijdende verjaring.
4.19
Indien [gedaagden] inderdaad de laurierhaag op precies dezelfde plaats hebben geplaatst als waar de coniferenhaag eerst stond, dan lijkt het beroep op verjaring door [gedaagden] kansrijk. Het planten van een coniferenhaag en het – kennelijk – aan de zijde van [gedaagden] bijhouden van de tuin, moet waarschijnlijk wel worden beoordeeld als een daad van inbezitneming. Voor de rechtsvoorgangers van [eiseres] en voor [eiseres] zelf moet duidelijk zijn geweest dat [gedaagden] en hun rechtsvoorgangers zich als eigenaar van dat stuk grond beschouwden en zich ook als zodanig naar buiten toe gedroegen.
4.2
Op grond van de beperkte kadastrale stukken die in het geding zijn gebracht, kan de rechtbank niet vaststellen waar de kadastrale grens op dit moment precies loopt. Bovendien komt het de rechtbank onwaarschijnlijk voor dat de laurierhaag precies op het hart van de oorspronkelijke coniferenhaag is geplaatst en aldus kennelijk op de wortels van die oorspronkelijke coniferenhaag zou (kunnen) groeien. Dat zou ter plaatse moeten worden onderzocht. Het is dan ook op dit moment niet duidelijk op welk perceel de laurierhaag zich (al dan niet gedeeltelijk) bevindt.
4.21
Omdat beide partijen ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1
wijst de vorderingen af;
i
n reconventie
5.2
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
5.3
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. de Metz en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.