In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Fiducré NV, een Belgische naamloze vennootschap, en een gedaagde die in Nederland woont. Fiducré vorderde betaling van een bedrag van € 39.205,87 uit hoofde van drie kredietovereenkomsten die door ING België aan de gedaagde zijn verstrekt. De gedaagde heeft echter een beroep gedaan op verjaring, stellende dat de vorderingen niet langer opeisbaar zijn volgens het Belgisch recht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van Fiducré is verjaard, omdat de gedaagde niet tijdig is gedagvaard en de verjaring niet is gestuit. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Fiducré haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd en het verweer van de gedaagde niet adequaat heeft weerlegd. Hierdoor heeft de kantonrechter de vordering van Fiducré afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eiser om verjaringstermijnen en stuitingshandelingen goed in de gaten te houden, vooral in internationale contexten waar verschillende rechtsstelsels van toepassing zijn.