ECLI:NL:RBNHO:2024:2410

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
15-150164-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor poging tot zware mishandeling met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad. De verdachte was beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling van het slachtoffer, waarbij hij het slachtoffer met kracht in het gezicht sloeg en, toen het slachtoffer buiten bewustzijn op de grond lag, met geschoeide voet tegen het gezicht schopte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood. Echter, de poging tot zware mishandeling werd wel bewezen geacht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 367 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder ambulante behandeling en reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.100,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan na openbare terechtzittingen op 2 oktober 2023, 11 december 2023 en 27 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-150164-23 (P)
Uitspraakdatum: 12 maart 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2 oktober 2023, 11 december 2023 en 27 februari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.P. Visser, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. S.Ph.Chr. Wester, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 17 juni 2023 te Enkhuizen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] (meermaals) (met kracht) in zijn gezicht en/of tegen zijn hoofd heeft geslagen en/of (vervolgens),
- (toen die [slachtoffer] buiten bewustzijn op de grond lag) (meermaals) (met kracht en met geschoeide voet) op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 17 juni 2023 te Enkhuizen, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] (meermaals) (met kracht) in zijn gezicht en/of tegen zijn hoofd te slaan en/of (vervolgens),
- (toen die [slachtoffer] buiten bewustzijn op de grond lag) (meermaals) (met kracht en met geschoeide voet) op/tegen het gezicht/hoofd, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer] te schoppen/trappen.

2.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.De standpunten

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) te doden. Uit getuigenverklaringen en de verklaring van de verdachte zelf volgt dat de verdachte [slachtoffer] naar de grond heeft geslagen met een harde gerichte hoek tegen het gezicht. De verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens meermalen op en tegen het hoofd geschopt, terwijl [slachtoffer] bewusteloos op de grond lag. Ook heeft de verdachte [slachtoffer] in de buik getrapt. Op het voorhoofd van [slachtoffer] was een patroon van de schoenzool van de verdachte zichtbaar en op de rand van die schoenzool is bloed van [slachtoffer] aangetroffen. De verdachte heeft dus met kracht met de onderkant van zijn schoen op het hoofd van [slachtoffer] getrapt. Het hoofd is een (zeer) kwetsbaar deel van het lichaam. Er is een aanmerkelijke kans op de dood als je daar zo hard tegen slaat dat het slachtoffer valt en daar vervolgens meermalen met kracht tegen en op trapt. Het handelen van de verdachte is naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dat potentieel dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat hij deze kans bewust heeft aanvaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] één keer tegen het hoofd heeft geslagen en één keer tegen het hoofd heeft geschopt. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat de verdachte [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd heeft geschopt. Uit de verklaringen van de verdachte volgt dat hij te zeer in een opwelling heeft gehandeld en dat het zich in een dusdanig kort tijdsbestek heeft afgespeeld dat er te weinig tijd is geweest om zich tijdens het trappen tegen het hoofd rekenschap te geven van de aanmerkelijke kans op de dood. Verder is de verdachte na het incident teruggelopen en heeft zijn excuses gemaakt en is het eenmaal schoppen in het gezicht niet dusdanig dat je poogt iemand van het leven te beroven. Dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard is gelet op dit alles dan ook niet komen vast te staan. De gedragingen van de verdachte kunnen wel worden gekwalificeerd als poging tot zware mishandeling.

4.Het oordeel van de rechtbank

Inleiding
Gelet op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis acht de rechtbank bewezen dat de verdachte [slachtoffer] éénmaal met kracht in het gezicht heeft geslagen en, toen [slachtoffer] buiten bewustzijn op de grond lag, éénmaal met kracht en met geschoeide voet tegen het gezicht heeft geschopt/getrapt. De verdachte heeft dit slaan en schoppen/trappen ook bekend. De vraag die moet worden beantwoord is of het handelen van de verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling. Daartoe moet worden vastgesteld of de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
Poging tot doodslag
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen bewijs dat de verdachte de bedoeling (in de zin van vol opzet) heeft gehad om [slachtoffer] te doden. Van opzet op de dood is echter ook sprake wanneer de verdachte voorwaardelijk opzet had op die dood. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval de dood – is aanwezig indien er een aanmerkelijke kans is dat dit gevolg zal intreden en de verdachte deze kans welbewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat naar algemene ervaringsregels het eenmaal met kracht tegen het gezicht slaan en schoppen/trappen zonder meer de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich brengt. Dat hangt onder meer af van de kracht waarmee wordt geslagen en geschopt/getrapt, het schoeisel waarmee wordt geschopt/getrapt en de plek van het hoofd of gezicht waarop dat slaan en schoppen/trappen is gericht. In dit geval droeg de verdachte geen zware harde schoenen. Op grond van het dossier kan de rechtbank verder niet vaststellen met welke kracht de verdachte [slachtoffer] heeft geslagen en geschopt/getrapt. Ook wordt uit het dossier niet duidelijk of [slachtoffer] is geraakt op een plek die direct levensbedreigend zou kunnen zijn. Het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer] kan daarom niet bewezen worden. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Vol opzet is ook hierbij niet gebleken. Door [slachtoffer] , nadat hij bewusteloos op de grond lag, met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen/trappen bestond niet alleen in zijn algemeenheid, maar ook in dit specifieke geval, echter wel een aanmerkelijke kans dat er zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Het hoofd is immers een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam en met kracht uitgevoerde geweldshandelingen tegen het hoofd kunnen ernstig letsel tot gevolg hebben. Door te handelen zoals hierboven beschreven heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De verdachte heeft aldus het voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
4.1
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 juni 2023 te Enkhuizen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] met kracht in zijn gezicht heeft geslagen en vervolgens,
- toen die [slachtoffer] buiten bewustzijn op de grond lag met kracht en met geschoeide voet tegen het gezicht van die [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie en de strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.De motivering van de sanctie

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat hetgeen de verdachte verweten wordt hem hooguit enigszins verminderd toegerekend kan worden. In de Pro Justitia rapportage van 11 december 2023, opgemaakt en ondertekend door dr. R.W. Blaauw, psycholoog wordt geconcludeerd tot een verminderde toerekenbaarheid. De officier van justitie komt aldus tot een lagere mate van toerekenbaarheid dan in de Pro Justitia rapportage. De reden daarvoor is dat het middelengebruik gelet op de rapportage niet los gezien kan worden van het excessieve geweld, waarbij de kenmerken van ADHD bij de verdachte versterkt worden, en de verdachte dit wist. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd dienen de voorwaarden te worden gekoppeld zoals de reclassering heeft geadviseerd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verwezen naar de Pro Justitia rapportage waarin is geadviseerd om het tenlastegelegde verminderd aan de verdachte toe te rekenen en een voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Dat laatste heeft de reclassering ook geadviseerd. De raadsman heeft gevraagd om te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 21 juni 2023 tot 13 maart 2024, met een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur. De raadsman vraagt verder aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden aan het toezicht zoals door de psycholoog en de reclassering is geadviseerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door [slachtoffer] eerst met kracht tegen het gezicht te slaan waardoor hij bewusteloos op de grond viel en hem daarna met kracht en met geschoeide voet tegen het gezicht te schoppen/trappen. [slachtoffer] is een man op leeftijd die nietsvermoedend met zijn vrouw terug liep naar hun auto na te hebben gewinkeld. Op klaarlichte dag en in het openbaar heeft de verdachte hem uit het niets en zonder kennelijke aanleiding geslagen en geschopt/getrapt. De vrouw van [slachtoffer] heeft dit zien gebeuren en heeft doodsangsten uitgestaan omdat zij dacht dat haar man dood zou gaan. Dat [slachtoffer] geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen is niet aan de verdachte te danken geweest. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Bovendien leidt een dergelijk feit tot gevoelens van angst en onveiligheid, niet alleen bij [slachtoffer] , maar ook bij omstanders en bij de samenleving in het algemeen. Zo heeft [slachtoffer] in zijn slachtofferverklaring aangegeven dat zijn vrouw, die heeft gezien wat de verdachte haar man heeft aangedaan, nog steeds geestelijke (en lichamelijke) klachten heeft. Dat de verdachte vanuit het niets zo gewelddadig reageert is zorgwekkend. De rechtbank rekent de verdachte het bewezenverklaarde feit dan ook zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank betrekt in haar oordeel ook het strafblad van de verdachte van 26 februari 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. De rechtbank zal het strafblad van de verdachte dan ook niet in zijn nadeel meewegen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 11 december 2023 van dr. Blaauw. In dat rapport staat onder meer het volgende:
“betrokkene is lijdende aan een psychische stoornis in de vorm van ADHD met een gemengd beeld en in de vorm van lichte stoornissen in cannabisgebruik, tabaksgebruik en alcoholgebruik en een matig ernstige stoornis in cocaïnegebruik. (…)
Ten tijde van het tenlastegelegde waren deze stoornissen tevens aanwezig en was tevens mogelijk sprake van een alcoholintoxicatie. (…)
Beïnvloedde de eventuele psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of psychogeriatrische aandoening onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde?
Ja.
(…) Vanuit het bestaan van ADHD heeft betrokkene doorgaans slechts matig controle over zijn impulsen, zeker wanneer daarbij sprake is van verhoogde emotionaliteit (bijvoorbeeld bij stress of schrik) of middelengebruik. Zijn relatief zwakke werkgeheugen en lagere verwerkingssnelheid worden dan nog verder belast. Vanuit zijn narcistische kenmerken, waarbij betrokkene veel ruimte voor zichzelf opeist, en vanuit wat antisociale kenmerken waarbij hij zichzelf meer op de voorgrond plaatst en over grenzen van anderen kan gaan, kwamen deze impulsen na een vermeende elleboogprik naar de oppervlakte en zorgde de gebrekkige impulsbeheersing vanuit de ADHD ervoor dat betrokkene zeer overtrokken reageerde met excessief geweld. (…)
Ondergetekende adviseert om het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen. (…)
Vanuit zijn ADHD kenmerkt betrokkene niet door verstoringen in zijn cognitieve functies (kennen) en affectieve functies (voelen), maar wel in zijn impulscontrole (willen). Daarbij kan niet worden gezegd dat betrokkene in zijn gedrag volledig werd gestuurd door verstoorde psychische functies, maar wel dat hij in enige mate hierdoor werd gestuurd.
(…)”
De rechtbank kan zich verenigen met de in het rapport getrokken conclusies en maakt deze tot de hare. De rechtbank beschouwt de verdachte, gelet op het rapport, verminderd toerekeningsvatbaar.
In de Pro Justitia rapportage van 11 december 2023 is ook geadviseerd om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met in de voorwaarden dat hij zich ambulant laat behandelen in een instelling voor (forensische) geestelijke gezondheidszorg voor zijn ADHD, stoornissen in middelengebruik en delict-risico.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 30 januari 2024 dat over de verdachte is uitgebracht. Uit dat rapport blijkt dat de verdachte is aangemeld voor een woonbegeleidingsplek bij Exodus. Op de zitting heeft de raadsman toegelicht dat de verdachte inmiddels een intakegesprek heeft gehad bij Exodus en daar vanaf 13 maart 2024 een plek heeft. Uit het rapport blijkt verder dat de verdachte zelf een intake heeft geregeld bij De Waag, waar hij in het verleden ook onder behandeling is geweest. Ook blijkt uit het rapport dat de verdachte is gestart met ADHD medicatie en sindsdien minder piekert, meer focus heeft en zich rustiger voelt. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als matig zolang de verdachte niet wordt behandeld voor zijn ADHD. De reclassering sluit zich aan bij het advies vanuit de Pro Justitia rapportage en adviseert aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft aangegeven zich te willen houden aan de bijzondere voorwaarden.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde feit zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt. De rechtbank ziet echter ook dat de verdachte gemotiveerd is om zijn leven een positieve wending te geven en spijt heeft van wat er is gebeurd. De rechtbank acht het in het belang van de verdachte dat hij een woonbegeleidingsplek krijgt bij Exodus en van daaruit zijn leven kan oppakken. Die plek is beschikbaar op 13 maart 2024. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 367 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank bepaalt dat hiervan 100 dagen vooralsnog niet ten uitvoer worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering verbinden aan de proeftijd, zodat de verdachte zijn leven met behulp van de reclassering een positieve wending kan geven.

8.De vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.171,68 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 71,68) en immateriële (€ 1.100,- ) schade die hij als gevolg van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
8.2
De standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie heeft gevraagd om de immateriële schadevergoeding toe te wijzen. De gevraagde reiskosten van 19 december 2023 zien op een verhoor bij de rechter-commissaris. De daarvoor gemaakte kosten zijn geen proceskosten en ook geen rechtstreekse schade. De reiskosten die zijn gemaakt op 29 januari 2024 zien op het voorbespreken van de zaak met de officier van justitie en zijn wel proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
De raadsman heeft gevraagd het immateriële deel van de vordering te matigen tot € 750,00.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Reiskosten
[slachtoffer] heeft gevraagd om de gemaakte reiskosten voor de bezoeken aan de rechtbank en de officier van justitie te vergoeden. Het verzoek om vergoeding van de reiskosten naar de rechtbank, waarbij [slachtoffer] als getuige door de rechter-commissaris is gehoord, wordt afgewezen. [slachtoffer] had een verzoek om vergoeding van die kosten bij de rechter-commissaris kunnen indienen. Dat hij dit niet (alsnog) heeft gedaan, maakt niet dat er sprake is van (rechtstreekse) schade die voor vergoeding in het strafproces in aanmerking komt. Het verzoek om vergoeding van de reiskosten naar het openbaar ministerie wordt wel toegewezen. Deze kosten zijn aan te merken als proceskosten en komen voor vergoeding in aanmerking omdat [slachtoffer] niet wordt bijgestaan door een gemachtigde (HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:414).
Immateriële schadevergoeding
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de gestelde immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit, de onderbouwing van de vordering en de behandeling op de zitting. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2023 tot aan de dag van volledige betaling.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op het voorgaande moet de verdachte aan [slachtoffer] een schadevergoeding betalen van € 1100,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juni 2023 tot aan de dag van volledige betaling. De rechtbank ziet als gevolg het bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de [slachtoffer] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de proceskosten begroot op € 45,28.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.1 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
367 (driehonderdzevenenzestig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
100 (honderd) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt de volgende bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij reclassering
  • Ambulante behandeling
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
  • Dagbesteding
De verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
- Meewerken aan middelencontrole
De verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van
€ 1.100,-als vergoeding voor de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juni 2023 tot aan de dag van volledige betaling, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, vastgesteld op € 45,28.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.145,28, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2023 tot aan de dag van volledige betaling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van Excel, voorzitter,
mr. C.W.M. Giesen en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 maart 2024.