7.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door [slachtoffer] eerst met kracht tegen het gezicht te slaan waardoor hij bewusteloos op de grond viel en hem daarna met kracht en met geschoeide voet tegen het gezicht te schoppen/trappen. [slachtoffer] is een man op leeftijd die nietsvermoedend met zijn vrouw terug liep naar hun auto na te hebben gewinkeld. Op klaarlichte dag en in het openbaar heeft de verdachte hem uit het niets en zonder kennelijke aanleiding geslagen en geschopt/getrapt. De vrouw van [slachtoffer] heeft dit zien gebeuren en heeft doodsangsten uitgestaan omdat zij dacht dat haar man dood zou gaan. Dat [slachtoffer] geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen is niet aan de verdachte te danken geweest. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Bovendien leidt een dergelijk feit tot gevoelens van angst en onveiligheid, niet alleen bij [slachtoffer] , maar ook bij omstanders en bij de samenleving in het algemeen. Zo heeft [slachtoffer] in zijn slachtofferverklaring aangegeven dat zijn vrouw, die heeft gezien wat de verdachte haar man heeft aangedaan, nog steeds geestelijke (en lichamelijke) klachten heeft. Dat de verdachte vanuit het niets zo gewelddadig reageert is zorgwekkend. De rechtbank rekent de verdachte het bewezenverklaarde feit dan ook zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank betrekt in haar oordeel ook het strafblad van de verdachte van 26 februari 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. De rechtbank zal het strafblad van de verdachte dan ook niet in zijn nadeel meewegen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 11 december 2023 van dr. Blaauw. In dat rapport staat onder meer het volgende:
“betrokkene is lijdende aan een psychische stoornis in de vorm van ADHD met een gemengd beeld en in de vorm van lichte stoornissen in cannabisgebruik, tabaksgebruik en alcoholgebruik en een matig ernstige stoornis in cocaïnegebruik. (…)
Ten tijde van het tenlastegelegde waren deze stoornissen tevens aanwezig en was tevens mogelijk sprake van een alcoholintoxicatie. (…)
Beïnvloedde de eventuele psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of psychogeriatrische aandoening onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde?
Ja.
(…) Vanuit het bestaan van ADHD heeft betrokkene doorgaans slechts matig controle over zijn impulsen, zeker wanneer daarbij sprake is van verhoogde emotionaliteit (bijvoorbeeld bij stress of schrik) of middelengebruik. Zijn relatief zwakke werkgeheugen en lagere verwerkingssnelheid worden dan nog verder belast. Vanuit zijn narcistische kenmerken, waarbij betrokkene veel ruimte voor zichzelf opeist, en vanuit wat antisociale kenmerken waarbij hij zichzelf meer op de voorgrond plaatst en over grenzen van anderen kan gaan, kwamen deze impulsen na een vermeende elleboogprik naar de oppervlakte en zorgde de gebrekkige impulsbeheersing vanuit de ADHD ervoor dat betrokkene zeer overtrokken reageerde met excessief geweld. (…)
Ondergetekende adviseert om het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen. (…)
Vanuit zijn ADHD kenmerkt betrokkene niet door verstoringen in zijn cognitieve functies (kennen) en affectieve functies (voelen), maar wel in zijn impulscontrole (willen). Daarbij kan niet worden gezegd dat betrokkene in zijn gedrag volledig werd gestuurd door verstoorde psychische functies, maar wel dat hij in enige mate hierdoor werd gestuurd.
(…)”
De rechtbank kan zich verenigen met de in het rapport getrokken conclusies en maakt deze tot de hare. De rechtbank beschouwt de verdachte, gelet op het rapport, verminderd toerekeningsvatbaar.
In de Pro Justitia rapportage van 11 december 2023 is ook geadviseerd om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met in de voorwaarden dat hij zich ambulant laat behandelen in een instelling voor (forensische) geestelijke gezondheidszorg voor zijn ADHD, stoornissen in middelengebruik en delict-risico.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 30 januari 2024 dat over de verdachte is uitgebracht. Uit dat rapport blijkt dat de verdachte is aangemeld voor een woonbegeleidingsplek bij Exodus. Op de zitting heeft de raadsman toegelicht dat de verdachte inmiddels een intakegesprek heeft gehad bij Exodus en daar vanaf 13 maart 2024 een plek heeft. Uit het rapport blijkt verder dat de verdachte zelf een intake heeft geregeld bij De Waag, waar hij in het verleden ook onder behandeling is geweest. Ook blijkt uit het rapport dat de verdachte is gestart met ADHD medicatie en sindsdien minder piekert, meer focus heeft en zich rustiger voelt. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als matig zolang de verdachte niet wordt behandeld voor zijn ADHD. De reclassering sluit zich aan bij het advies vanuit de Pro Justitia rapportage en adviseert aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft aangegeven zich te willen houden aan de bijzondere voorwaarden.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde feit zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt. De rechtbank ziet echter ook dat de verdachte gemotiveerd is om zijn leven een positieve wending te geven en spijt heeft van wat er is gebeurd. De rechtbank acht het in het belang van de verdachte dat hij een woonbegeleidingsplek krijgt bij Exodus en van daaruit zijn leven kan oppakken. Die plek is beschikbaar op 13 maart 2024. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 367 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank bepaalt dat hiervan 100 dagen vooralsnog niet ten uitvoer worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering verbinden aan de proeftijd, zodat de verdachte zijn leven met behulp van de reclassering een positieve wending kan geven.