Als onderbouwing van het verzoek is namens de Raad naar voren gebracht dat de kinderen een zeer belast verleden hebben, met onder andere verwaarlozing, huiselijk geweld en vermoedens van seksueel misbruik in de thuissituatie. Bij alle drie de kinderen is sprake van hechtingsproblematiek en trauma, waardoor zij allen een specifieke opvoedvraag hebben. Zij hebben allen behoefte aan structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid, ook om toe te kunnen komen aan de verwerking van hun trauma’s. De ouders, vooral de moeder, zijn beperkt leerbaar gebleken en kunnen onvoldoende aansluiten bij de opvoedings- en ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. De ouders lijken de ernstige zorgen die aanleiding hebben gegeven voor de uithuisplaatsing minder ernstig in te schatten en vinden het moeilijk hun eigen aandeel hierin te zien. Ook nu nog belast de moeder de kinderen (onbewust) teveel met volwassenproblemen.
De GI heeft, nadat PSY business het perspectiefonderzoek in oktober 2022 heeft afgerond, bepaald dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt.
De huidige opvoedomgevingen komen tegemoet aan de behoeftes van de kinderen op korte en lange termijn, en zij kunnen zich er naar hun mogelijkheden ontwikkelen. De ouders blijven verzoeken om de kinderen alsnog thuis of in het netwerk te laten wonen en belasten hen hiermee. De kinderen hebben hiermee niet de goedkeuring van de ouders om op hun huidige plek te blijven, en de onduidelijkheid zorgt bij hen steeds voor spanning en onrust. Het is in het belang van de kinderen dat zij definitief duidelijkheid krijgen over hun opgroeiperspectief en wie de beslissingen over hen neemt, zodat zij zich verder kunnen hechten en ontwikkelen op hun verblijfplekken.
Er is al langere tijd duidelijk dat het kader van een ondertoezichtstelling niet meer passend is. Ondanks de inzet van langdurige hulp is gebleken dat de ouders niet in staat zijn de volledige zorg voor de kinderen te dragen. Het is ook geen reële verwachting dat de ouders de kinderen weer zelf kunnen gaan opvoeden. Als de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing jaarlijks moeten worden verlengd, levert dit veel spanning op bij zowel de ouders als de kinderen.
Voor [de minderjarige 3] is uit het onderzoek ook naar voren gekomen dat het duidelijk is dat het schadelijk voor hem is dat de ouders het gezag over hem hebben. De Raad heeft overwogen om het gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de ouders te laten. Zij werken immers beslissingen over de hulpverlening aan de kinderen niet tegen en willen graag bij hen betrokken zijn. De Raad ziet echter dat de onrust en onduidelijkheid over het perspectief dat wordt veroorzaakt door de houding van de ouders, vooral door de moeder, schadelijk is voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . De moeder belast hen vaak door onder andere uit te spreken dat zij weer bij haar kunnen wonen en door in hoger beroep te gaan tegen beslissingen over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Als de ouders hun gezag houden, blijft er ruimte voor deze juridische strijd. Hierdoor blijft het perspectief van de kinderen onduidelijk, wat zeer schadelijk voor hen is. Daarom is de Raad van mening dat het ook voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] schadelijk is als het gezag bij de ouders ligt.
De Raad is van mening dat de voogdij bij de GI moet worden belegd. Voor [de minderjarige 3] heeft de Raad overwogen om de voogdij bij het gezinshuis te beleggen. Dit zou de relatie tussen de gezinshuisouders en de ouders echter mogelijk niet ten goede komen, omdat de ouders het niet eens zijn met de gezagsbeëindiging. Bovendien hebben de contactmomenten tussen de ouders en de kinderen nog begeleiding nodig en is de voogd belangrijk om dit goed vorm te geven.