ECLI:NL:RBNHO:2024:227

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
C/15/340141 / FA RK 23-2412 , C/15/345785 / JU RK 23-1684 , C/15/345402 / JU RK 23-1599 , C/15/345434 / JU RK 23-1614
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over drie minderjarigen en benoeming van een voogd

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 januari 2024 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over drie minderjarigen, [de minderjarige 1], [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen een zeer belast verleden hebben, met verwaarlozing, huiselijk geweld en vermoedens van seksueel misbruik. De ouders zijn niet in staat gebleken om de noodzakelijke zorg en opvoeding te bieden die de kinderen nodig hebben, wat heeft geleid tot hechtingsproblemen en trauma's bij de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot voogd te benoemen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, omdat het in het belang van de kinderen is dat zij duidelijkheid krijgen over hun toekomstperspectief. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing afgewezen, nu deze niet meer nodig zijn na de beëindiging van het gezag. De moeder heeft verzocht om de verblijfplaats van [de minderjarige 3] bekend te maken, maar dit verzoek is afgewezen vanwege eerdere bedreigingen van de moeder richting het gezinshuis. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummers: C/15/340141 / FA RK 23-2412 (gezagsbeëindiging)
C/15/345785 / JU RK 23-1684 (OTS en UHP [de minderjarige 1] )
C/15/345402 / JU RK 23-1599 (OTS en UHP [de minderjarige 2] )
C/15/345434 / JU RK 23-1614 (OTS en UHP [de minderjarige 3] )
Datum uitspraak: 10 januari 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging, verlenging van de ondertoezichtstelling, verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en over een geschil in de uitvoering van de ondertoezichtstelling
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 3] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. M. Erkens te Wateringen,
[de (stief)vader],
hierna te noemen: de (stief)vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. J.I. Vervest te Heemskerk.
In de zaak met betrekking tot de gezagsbeëindiging merkt de rechtbank de GI eveneens als belanghebbende aan.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
Ten aanzien van zaaknummer C/15/340141 / FA RK 23-2412 (gezagsbeëindiging):
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad van 31 mei 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 2 juni 2023.
Ten aanzien van de verzoeken tot verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3]:
- de beschikking ambtshalve verlenging ondertoezichtstelling van 6 december 2023 en de daarin genoemde stukken.
Ten aanzien van zaaknummer C/15/345785 / JU RK 23-1684 (verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige 1]:
- de verwijzingsbeschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 29 november 2023.
Nu dit hetzelfde verzoekschrift betreft als de rechtbank al heeft ontvangen, zal zij de verwezen zaak samen daarmee beoordelen.
In alle zaken:
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder van 11 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mr. Vervest namens de vader;
- [vertegenwoordiger van de raad] als vertegenwoordiger van de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] , [vertegenwoordiger van de GI] , [vertegenwoordiger van de GI] , [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De rechtbank heeft [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [de minderjarige 1] heeft de voorzitter voorafgaand aan de zitting gesproken. Verder heeft de voorzitter [de minderjarige 2] gesproken via videobellen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] . Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 2] wordt sinds 9 februari 2021 uitgeoefend door de ouders gezamenlijk. Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 3] wordt sinds 24 november 2020 uitgeoefend door de moeder en de stiefvader gezamenlijk.
2.2.
[de minderjarige 1] verblijft sinds 22 februari 2023 op een woongroep van Levvel in [plaats] . [de minderjarige 2] verblijft sinds 9 augustus 2023 in een gezinshuis in [plaats] . [de minderjarige 3] verblijft in een gezinshuis op een geheim adres.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 10 maart 2016 zijn de kinderen onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 10 december 2023.
2.4.
De rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad heeft bij beschikking van 9
oktober 2019 een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen. Deze machtiging is daarna steeds verlengd en duurt nu nog tot 10 december 2023.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 26 augustus 2022 is per die datum een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige 1] te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Deze spoedmachtiging is gehandhaafd, waarna een machtiging gesloten jeugdhulp is verleend tot 26 november 2022. Deze maatregel is daarna verlengd tot 31 december 2022.
Bij beschikking van 28 december 2022 is een machtiging verleend om [de minderjarige 1] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 28 december 2022 tot 10 december 2023.
2.6.
Bij beschikking van 6 december 2023 zijn de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van alle kinderen ambtshalve verlengd tot 11 januari 2024, zonder verzoeker en belanghebbenden vooraf te horen. Gelet op het zittingsrooster van de rechtbank konden de verzoeken niet voor de afloop van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing op zitting worden behandeld. Alle verdere beslissingen zijn aangehouden tot de zitting van 14 december 2023.
2.7.
De GI heeft zich bij brieven van 22 mei 2023 bereid verklaard om de voogdij over [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] te aanvaarden. Bij brief van 23 mei 2023 heeft de GI zich bereid verklaard de voogdij over [de minderjarige 1] te aanvaarden.

3.Het verzoek tot gezagsbeëindiging

3.1.
De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de GI te benoemen tot voogdes over alle kinderen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de Raad naar voren gebracht dat de kinderen een zeer belast verleden hebben, met onder andere verwaarlozing, huiselijk geweld en vermoedens van seksueel misbruik in de thuissituatie. Bij alle drie de kinderen is sprake van hechtingsproblematiek en trauma, waardoor zij allen een specifieke opvoedvraag hebben. Zij hebben allen behoefte aan structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid, ook om toe te kunnen komen aan de verwerking van hun trauma’s. De ouders, vooral de moeder, zijn beperkt leerbaar gebleken en kunnen onvoldoende aansluiten bij de opvoedings- en ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. De ouders lijken de ernstige zorgen die aanleiding hebben gegeven voor de uithuisplaatsing minder ernstig in te schatten en vinden het moeilijk hun eigen aandeel hierin te zien. Ook nu nog belast de moeder de kinderen (onbewust) teveel met volwassenproblemen.
De GI heeft, nadat PSY business het perspectiefonderzoek in oktober 2022 heeft afgerond, bepaald dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt.
De huidige opvoedomgevingen komen tegemoet aan de behoeftes van de kinderen op korte en lange termijn, en zij kunnen zich er naar hun mogelijkheden ontwikkelen. De ouders blijven verzoeken om de kinderen alsnog thuis of in het netwerk te laten wonen en belasten hen hiermee. De kinderen hebben hiermee niet de goedkeuring van de ouders om op hun huidige plek te blijven, en de onduidelijkheid zorgt bij hen steeds voor spanning en onrust. Het is in het belang van de kinderen dat zij definitief duidelijkheid krijgen over hun opgroeiperspectief en wie de beslissingen over hen neemt, zodat zij zich verder kunnen hechten en ontwikkelen op hun verblijfplekken.
Er is al langere tijd duidelijk dat het kader van een ondertoezichtstelling niet meer passend is. Ondanks de inzet van langdurige hulp is gebleken dat de ouders niet in staat zijn de volledige zorg voor de kinderen te dragen. Het is ook geen reële verwachting dat de ouders de kinderen weer zelf kunnen gaan opvoeden. Als de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing jaarlijks moeten worden verlengd, levert dit veel spanning op bij zowel de ouders als de kinderen.
Voor [de minderjarige 3] is uit het onderzoek ook naar voren gekomen dat het duidelijk is dat het schadelijk voor hem is dat de ouders het gezag over hem hebben. De Raad heeft overwogen om het gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de ouders te laten. Zij werken immers beslissingen over de hulpverlening aan de kinderen niet tegen en willen graag bij hen betrokken zijn. De Raad ziet echter dat de onrust en onduidelijkheid over het perspectief dat wordt veroorzaakt door de houding van de ouders, vooral door de moeder, schadelijk is voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . De moeder belast hen vaak door onder andere uit te spreken dat zij weer bij haar kunnen wonen en door in hoger beroep te gaan tegen beslissingen over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Als de ouders hun gezag houden, blijft er ruimte voor deze juridische strijd. Hierdoor blijft het perspectief van de kinderen onduidelijk, wat zeer schadelijk voor hen is. Daarom is de Raad van mening dat het ook voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] schadelijk is als het gezag bij de ouders ligt.
De Raad is van mening dat de voogdij bij de GI moet worden belegd. Voor [de minderjarige 3] heeft de Raad overwogen om de voogdij bij het gezinshuis te beleggen. Dit zou de relatie tussen de gezinshuisouders en de ouders echter mogelijk niet ten goede komen, omdat de ouders het niet eens zijn met de gezagsbeëindiging. Bovendien hebben de contactmomenten tussen de ouders en de kinderen nog begeleiding nodig en is de voogd belangrijk om dit goed vorm te geven.
3.2.
Op de zitting is naar aanleiding van de standpunten van de ouders namens de Raad nog het volgende naar voren gebracht. Als vader instemt met de plaatsing van de kinderen en zijn gezag niet wordt beëindigd, moeten de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van alle kinderen worden verlengd, omdat zij nog in hun ontwikkeling worden bedreigd. Dat de kinderen duidelijkheid nodig hebben over hun perspectief is een belangrijke grond voor de gezagsbeëindiging, omdat de onzekerheid en discussie hierover schadelijk voor hen zijn.
De Raad is verder van mening dat de kinderen teveel zijn beschadigd en de moeder zich te weinig heeft ingespannen om ervoor te zorgen dat zij hen kan opvoeden.
4.
De verzoeken tot verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing
4.1
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van alle kinderen te verlengen met een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
4.2.
Als onderbouwing van het verzoek met betrekking tot [de minderjarige 1] is namens de GI aangegeven dat er zorgen zijn over zijn cognitieve, sociale en emotionele ontwikkeling. Ook heeft de GI zorgen over het perspectief van [de minderjarige 1] en waar hij zal opgroeien. Het zorgt bij hem voor veel onrust dat hij niet weet hoe lang hij op zijn huidige groep kan blijven. Ook is het voor hem niet duidelijk welke rol de ouders in zijn leven hebben.
4.3.
Ten aanzien van het verzoek over [de minderjarige 2] is namens de GI naar voren gebracht dat zij niet meer in haar vorige gezinshuis kon blijven, omdat haar negatieve gedrag zodanig toenam dat hier niet meer de juiste zorg geboden kon worden. Vanwege het onderzoek naar de seksuele ontwikkeling en eventueel seksueel trauma en omdat [de minderjarige 2] wordt belast met ouderproblematiek, wordt nog niet toegewerkt naar onbegeleide of semi-begeleide omgang met de ouders.
4.4.
Over [de minderjarige 3] is namens de GI naar voren gebracht dat hij extreme en gedetailleerde uitspraken heeft gedaan over seksueel misbruik, verwaarlozing en het trauma en gedrag die zouden zijn veroorzaakt door de ouders. Uit het perspectiefonderzoek is naar voren gekomen dat de moeder haar pedagogische vaardigheden onvoldoende heeft kunnen ontwikkelen en dat deze niet genoeg zijn om haar kinderen te kunnen opvoeden. De stabiliteit in het huidige gezinshuis doet [de minderjarige 3] goed en hij heeft een groei doorgemaakt in de hechtingsrelatie met zijn gezinshuismoeder. [de minderjarige 3] is bang weer terug te moeten naar de moeder en wil bij zijn gezinshuisouders blijven. Als de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet verlengd worden, zou dit desastreuze gevolgen hebben voor zijn ontwikkeling en veiligheid. Hij is gebaat bij de zorg die hij nu krijgt van zijn gezinshuisouders en de betrokken professionals.
4.5.
De verzochte maatregelen dienen ter overbrugging van de tijd tot de rechtbank zich uitspreekt over de gezagsbeëindiging, of als vangnet voor het geval de rechtbank het gezag van de ouders niet beëindigt.

5.De standpunten

5.1.
[de minderjarige 1] heeft aangegeven graag bij zijn vader te willen wonen. [de minderjarige 1] vindt het jammer als de rechtbank anders beslist, maar kan dit ook wel begrijpen. Het gaat goed op de plek waar hij verblijft. Hij ziet zelf in dat het niet mogelijk is dat hij weer bij zijn moeder zou wonen.
5.2.
[de minderjarige 2] heeft laten weten dat zij in haar huidige gezinshuis wil blijven. Zij wil wel graag bij haar ouders logeren en in de zomer met hen allebei samen op vakantie. Het maakt haar niet veel uit wie er over haar beslist.
5.3.
De advocaat van moeder heeft verzocht om aanhouding van de beslissing, omdat de onderliggende stukken niet bij het Raadsrapport zijn gevoegd. De advocaat maakt er verder bezwaar tegen als de rechtbank kennis neemt van stukken uit eerdere procedures.
Verder is namens de moeder primair verzocht om de verzoeken van de Raad af te wijzen. De moeder is van mening dat er onvoldoende inspanning is geleverd om eraan te werken dat de ouders hun ouderlijke verantwoordelijkheid kunnen dragen. In elk geval is de moeder in staat gebleken de ouderlijke verantwoordelijkheid te dragen voor haar jongste kind [jongste kind] . Verder is de onderzoeksinsteek van de Raad onvolledig, terwijl de stelling van de Raad over de behoefte aan duidelijkheid over het perspectief en het gestelde effect hiervan op de kinderen wetenschappelijk onjuist zijn en niet concreet onderbouwd. De moeder stelt zich op het standpunt dat er geen noodzaak is het gezag te beëindigen. De effecten van een gezagsbeëindiging zijn verder in strijd met de belangen van de ouders en de kinderen. Ten aanzien van de aanvaardbare termijn is de afgelopen jaren slechts sprake geweest van tijdsverloop zonder dat hulp is ingezet, zodat de inbreuk op artikel 8 EVRM niet gerechtvaardigd en onzorgvuldig is.
Subsidiair heeft de moeder verzocht de beslissingen over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] aan te houden en op grond van artikel 810, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opdracht te geven voor een onderzoek volgens de principes van Signs of Safety of conform het Pedagogisch beslismodel naar de mogelijkheden om [de minderjarige 2] thuis te plaatsen en om [de minderjarige 1] bij familie van de vader of bij de vader te plaatsen.
De moeder heeft verzocht de verzoeken van de GI ten aanzien van [de minderjarige 1] voor een half jaar toe te wijzen, met opdracht tot een onderzoek zoals hierboven genoemd.
Tot slot heeft de moeder op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht te bepalen dat de GI de verblijfplaats van [de minderjarige 3] bekend moet maken.
Op grond van artikel 9, lid 4, IVRK en artikel 8 EVRM, heeft de moeder het recht om te weten waar haar kinderen verblijven. Een inbreuk op dit recht moet bij wet zijn voorzien en noodzakelijk en proportioneel zijn. De Nederlandse wet geeft geen bevoegdheid aan de GI om te beslissen om de ouders geen informatie te geven over de verblijfplaats van de kinderen. Verder is er geen reden om het adres geheim te houden. Het levert allerlei problemen op in het contact tussen de moeder en [de minderjarige 3] , en de samenwerking met onder andere pleegouders, school en de huisarts. Het levert geen problemen op dat de moeder wel de verblijfplaats van de andere kinderen weet.
5.4.
Verder heeft de moeder nadrukkelijk de zorgen over seksueel grensoverschrijdend gedrag in de thuissituatie betwist. Deze beschuldiging is pas ontstaan na de uithuisplaatsing in oktober 2019. Het lijkt erop dat deze vermoedens ertoe hebben geleid dat de GI geen enkele hulp heeft ingezet om te werken aan gezinshereniging. De contacten werden eerst helemaal verboden en later zodanig beperkt dat thuisplaatsing geen reële optie meer was. Dit is in strijd met artikel 8 EVRM en ook met de uitdrukkelijke opdrachten van de kinderrechter om zo snel mogelijk toe te werken aan terugplaatsing van de kinderen.
Hechtingsproblemen moeten zorgvuldig worden vastgesteld en niet gebleken is dat het grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden. Verder zijn het misvattingen dat kinderen pas tot ontwikkeling komen als er helderheid is over hun perspectief en dat gezagsbeëindiging deze helderheid zou bieden. Ook is het onjuist gebleken dat een kind zich niet kan hechten als er geen helderheid is over de opgroeiplek. Verder zijn er in dit geval geen instrumenten ingezet om de ontwikkelingsbehoeften en capaciteiten in beeld te brengen.
De moeder is van mening dat het kwalijk en zorgelijk is dat de problemen van [de minderjarige 2] in [plaats] volgens de Raad in verband staan met haar gebrek aan duidelijkheid over haar perspectief.
Verder vindt de moeder het gebrek aan contact met [de minderjarige 3] onacceptabel. De stelling dat contact niet in zijn belang zou zijn is niet door een onafhankelijke professional getrokken na onderzoek en bijvoorbeeld interactieobservatie. De moeder heeft verder gesteld dat zij nooit enige besluitvorming over [de minderjarige 3] heeft gedwarsboomd of vertraagd.
Tot slot heeft de moeder zich op het standpunt gesteld dat het in het belang van [de minderjarige 1] is dat het ouderlijk gezag niet wordt beëindigd en hij bij familie wordt geplaatst. De gezinsvoogd stond positief tegenover uitgebreid netwerkonderzoek, maar gezagsbeëindiging zou dit op losse schroeven zetten. De stelling dat [de minderjarige 1] duidelijkheid nodig heeft, wordt niet onderbouwd door het dossier en is in strijd met de wens van [de minderjarige 1] zelf.
5.5.
Namens de vader is naar voren gebracht dat het rapport gedateerd is en er sinds het afronden ervan diverse ontwikkelingen zijn geweest.
De advocaat heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van de Raad moet worden afgewezen. Er is weliswaar voldaan aan de criteria die de Nederlandse wet geeft voor een gezagsbeëindiging, maar artikel 8 EVRM heeft een andere maatstaf, namelijk dat het schadelijk voor de kinderen is dat het ouderlijk gezag voortduurt. Aan dit criterium van het EVRM wordt niet voldaan. De vader komt afspraken na en de deskundigen concluderen niet dat het schadelijk voor de kinderen is als zijn gezag in stand blijft. Het is verder niet juist dat de kinderen alleen helderheid kunnen krijgen over hun perspectief als het gezag van de vader wordt beëindigd. De vader stemt in met de woonsituaties van de kinderen.
De advocaat van de vader heeft aangegeven alleen voor de gezagsbeëindiging aan de vader te zijn toegevoegd, zodat zij niet op de hoogte is van de verzoeken van de GI. Deze laatste verzoeken heeft zij dan ook niet met de vader kunnen bespreken. Uit de stukken blijkt dat de vader het niet eens met het verzoek om beëindiging van zijn gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Hij kan wel begrijpen dat zijn gezag over [de minderjarige 3] wordt beëindigd, omdat hij niet zijn biologische zoon is, al houdt hij wel van hem als zijn eigen zoon. Verder blijkt uit de stukken dat de vader het eens is met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] , maar niet met de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. Ook is hij het niet eens met de verzoeken van de GI ten aanzien van [de minderjarige 2] en is hij altijd van mening geweest dat [de minderjarige 3] weer bij de moeder kan gaan wonen.
5.6.
De gezinsvoogd van [de minderjarige 1] heeft aangegeven dat tijdens bezoeken wordt gezien dat de moeder geen controle heeft over haar zoon, die dan ook alles bepaalt. De GI is van mening dat het gezag van de moeder over [de minderjarige 1] moet worden beëindigd. Voor wat betreft het gezag van de vader, zou de GI meer informatie willen. De GI ziet bij de vader echter meer risicovolle dan beschermende factoren. Omdat de vader niet stabiel is, vindt de GI het daarom beter om het gezag van de vader te beëindigen dan deze in stand te laten. De netwerkbijeenkomst was bedoeld om de relaties te stimuleren, niet met het oog op het gezag van de ouders en/of plaatsing van [de minderjarige 1] bij hem of de familie vaderszijde. Subsidiair staat de GI achter de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, omdat deze nodig zijn om de noodzakelijke hulp te borgen.
[de minderjarige 1] kan nog tot maart 2024 op zijn huidige groep blijven. Daarna is onzeker waar hij geplaatst kan worden. Het is belangrijk dat hij elders verblijft dan in het gezin. Er zijn grote zorgen over zijn seksualiteit. Verder blijkt dat het telkens een periode goed met hem gaat en dat hij dan weer terugvalt in zijn gedrag.
5.7.
Ten aanzien van [de minderjarige 2] is namens de GI naar voren gebracht dat zij professionele opvoeders nodig heeft. [de minderjarige 2] kan tot haar achttiende in haar huidige gezinshuis blijven. De GI vindt het zorgelijk dat de ouders zeggen dat de kinderen bij hun grootmoeder kunnen opgroeien. De grootmoeder zou met een pollepel hebben geslagen en daarbij hebben aangegeven dat dit haar manier van opvoeden is. De GI staat achter het verzoek van de Raad om het gezag van beide ouders te beëindigen en acht subsidiair de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. Er is veel hulpverlening ingezet voor de moeder, maar dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Daarnaast belast zij [de minderjarige 2] met haar uitspraken.
5.8.
De gezinsvoogd van [de minderjarige 3] heeft laten weten achter de beëindiging van het gezag van beide ouders te staan, of subsidiair achter de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing. [de minderjarige 3] ondervindt telkens soms maandenlang gevolgen van het contact met de moeder en zijn ontwikkeling stagneert dan. Hij ziet de (stief)vader niet als vader, maar als een extra persoon die hij niet in zijn leven wil hebben. De therapeut van [de minderjarige 3] heeft geadviseerd de omgang met de ouders helemaal te stoppen, maar de GI vindt het belangrijk dat kinderen contact hebben met hun ouders.
De GI was er niet van op de hoogte dat de moeder het adres van [de minderjarige 3] wilde weten. Eerder deed de moeder veel bedreigingen richting het gezinshuis, zodat het nodig was het adres geheim te houden. Op dit moment zijn er mogelijk geen grote bezwaren om het adres niet met de moeder te delen, maar de gezinsvoogd vindt het lastig daarover op de zitting een uitspraak te doen.

6.De beoordeling

6.1.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder om nieuw onderzoek te laten doen, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht het in de gegeven omstandigheden niet in het belang van de kinderen om hen te belasten met nieuw onderzoek en de beslissing over hun toekomstperspectief daarvoor aan te houden. Daarnaast zijn er inmiddels bijna acht jaar verstreken sinds de kinderen onder toezicht gesteld zijn, terwijl zij ook al ruim vier jaar uit huis geplaatst zijn. In die tijd is ondanks de ingezette hulpverlening te weinig veranderd in de situatie van de ouders. Gelet hierop, en het onderzoek dat al heeft plaatsgevonden, verwacht de rechtbank dat nieuw onderzoek geen andere inzichten zal opleveren.
6.2.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, BW kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
6.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan. Daarom zal de rechtbank het verzoek om het gezag van de ouders te beëindigen, toewijzen.
Gebleken is dat de kinderen een zeer belaste voorgeschiedenis hebben, met verwaarlozing, huiselijk geweld en vermoedens van seksueel misbruik en mishandeling. De kinderen zijn hierdoor beschadigd en getraumatiseerd, en hebben te maken met hechtingsproblemen. Ook laten zij allen problemen zien in hun seksuele ontwikkeling. Hierdoor vragen zij meer dan een gemiddeld kind van hun opvoeders. Het ontbreekt de ouders echter aan pedagogische vaardigheden, zij kunnen de kinderen niet de veiligheid, structuur en duidelijkheid geven die zij – ook voor het verwerken van hun trauma’s – hard nodig hebben. De rechtbank overweegt dat er, ondanks een lange ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, en langdurige inzet van hulpverlening, te beperkte ontwikkelingen bij de ouders zijn geweest. Het lukt de ouders nog steeds niet om aan te sluiten bij de behoeftes van de kinderen. Gelet hierop is de opvoedsituatie bij hen daarom nog steeds onveilig voor de kinderen, en verbetering is, gelet op het verleden, niet te verwachten. Dat de moeder stelt nu wel in staat te zijn voor haar jongste dochter [jongste kind] te zorgen, maakt dit oordeel niet anders. De opvoedsituatie bij de moeder is nu anders dan toen zij [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] opvoedde. Daarnaast is [jongste kind] , in tegenstelling tot de andere kinderen, een nog onbelast en zeer jong kind.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat de ouders [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] blijven belasten met volwassenproblematiek en de wens dat zij weer thuis komen wonen. Dit zorgt bij de kinderen voor veel onrust en maakt dat zij zich moeilijker kunnen hechten op hun verblijfplekken. Al het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat het schadelijk zou zijn voor de kinderen als het ouderlijk gezag wordt gehandhaafd, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Vooral voor [de minderjarige 3] is gebleken dat het schadelijk voor zijn ontwikkeling is dat de moeder en de stiefvader langer belast blijven met het gezag over hem. [de minderjarige 3] heeft na contact met de moeder soms lange(re) tijd last hiervan en ervaart veel onrust van de onduidelijkheid over zijn perspectief. Maar ook voor de andere kinderen is het voortduren van de onduidelijkheid schadelijk. Omdat niet te verwachten is dat de ouders op termijn weer zelf de opvoeding op zich kunnen nemen, zouden de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing elk jaar verlengd moeten worden, met alle onrust en spanningen van dien. Daarom acht de rechtbank het ook in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] dat het gezag van beide ouders over hen wordt beëindigd.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het in het belang van [de minderjarige 1] is dat er een perspectief biedende plek voor hem gezocht wordt waar hij kan opgroeien wanneer hij niet meer op zijn huidige woongroep kan verblijven.
6.4.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over de kinderen komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat de GI tot voogdes zal worden benoemd, zoals de Raad heeft geadviseerd. Dit geldt ook ten aanzien van [de minderjarige 3] , omdat de omgang met de moeder en mogelijk ook de stiefvader in elk geval vooralsnog moet worden vormgegeven, waarbij rekening moet worden gehouden met de draagkracht en behoefte van [de minderjarige 3] . De rechtbank acht het wenselijker deze taak bij de GI te leggen dan bij de gezinshuisouders. Daarnaast moet worden voorkomen dat de relatie tussen de ouders en de gezinshuisouders verslechtert omdat de ouders het niet eens zijn met de beëindiging van hun gezag.
6.5.
De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
6.6.
Omdat de rechtbank het gezag van de ouders over de kinderen zal beëindigen, zullen de verzoeken van de GI om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlengen voor het aangehouden deel worden afgewezen, nu daarvan het belang ontbreekt.
6.7.
Tot slot zal de rechtbank het verzoek van de moeder om te bepalen dat de GI de verblijfplaats [de minderjarige 3] bekend moet maken, afwijzen. Er lijkt een gerechtvaardigd belang om deze vooralsnog geheim te houden, gelet op de bedreigingen van de moeder of de ouders gericht tegen het gezinshuis in het verleden. Op de zitting is namens de GI naar voren gebracht dat er mogelijk geen grote bezwaren meer zijn tegen bekendmaking. Dit kon echter niet met zekerheid gezegd worden, terwijl nog onbekend is hoe de ouders op de gezagsbeëindiging zullen reageren. De rechtbank geeft het de GI vanwege de mogelijke ruimte in overweging om af te wegen of geheimhouding daadwerkelijk nog nodig is of dat het adres van [de minderjarige 3] inmiddels bekendgemaakt kan worden.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [de (stief)vader] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] (Suriname) en [de moeder] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] over de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] ,
- [de minderjarige 2] ,
- [de minderjarige 3] ;
7.2.
benoemt de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot voogdes over voornoemde minderjarigen;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
7.5.
wijst af de resterende verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen;
7.6.
wijst af het verzoek van moeder in het kader van de geschillenregeling in de ondertoezichtstelling;
7.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C.A Onderwater, voorzitter, mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest en mr. M.M. Cuypers, alle kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.