ECLI:NL:RBNHO:2024:2269

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
22 /3052
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen WOZ-beschikking en dwangsomverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [woonplaats], en de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking, waarbij de waarde van zijn onroerende zaak voor het kalenderjaar 2021 is vastgesteld op € 549.000. Eiser heeft daarnaast verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet opgekomen is tegen de WOZ-beschikking, die was afgegeven aan de partner van belanghebbende. Verweerder heeft betwist dat eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt en heeft geoordeeld dat de ingebrekestelling prematuur was en niet rechtsgeldig. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroepschrift van eiser met toepassing van artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift tegen de afwijzing van het dwangsomverzoek had moeten worden doorgezonden naar verweerder. De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen sprake was van een situatie waarin direct beroep mogelijk was zonder eerst bezwaar te maken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3052

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W. Vugts),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [de woning] voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 549.000 (de WOZ-beschikking).
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
Bij uitspraak op bezwaar van 28 april 2022 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. In hetzelfde geschrift heeft verweerder met betrekking tot de ingebrekestelling geoordeeld dat deze prematuur is en daarmee niet rechtsgeldig is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder met betrekking tot de ingebrekestelling.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2024 te Haarlem. Namens eiser is – met bericht van verhindering – niemand verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door [naam] .

Overwegingen

1. Tussen partijen is in geschil of eiser in bezwaar kon komen tegen de WOZ-beschikking met dagtekening 26 februari 2021. Die beschikking was afgegeven aan de partner van belanghebbende. Volgens verweerder kon eiser uitsluitend in bezwaar komen tegen een beschikking op zijn eigen naam. Eiser is het niet met hem eens en wijst in dat verband op jurisprudentie van de Hoge Raad. Overigens heeft verweerder betwist reeds op 12 maart 2021 een bezwaarschrift van eiser te hebben ontvangen. Verder stelt verweerder niet eerder dan bij brief van 15 maart 2022 door eiser in gebreke te zijn gesteld. Volgens eiser had hij verweerder reeds op 20 januari 2022 in gebreke gesteld, zodat hij recht heeft op een dwangsom.
2. De rechtbank kan echter niet toekomen aan beoordeling van deze geschilpunten. Zij zal dit hierna toelichten.
3. Zoals hiervoor onder het procesverloop is weergegeven, heeft verweerder in hetzelfde geschrift als waarin de uitspraak op bezwaar van 28 april 2022 is vervat, ook geoordeeld dat de door eiser ingediende ingebrekestelling prematuur is en daarmee niet rechtsgeldig. Verweerder heeft het verzoek om een dwangsom dus afgewezen. Eiser is blijkens het beroepschrift enkel daartegen bij de rechtbank in beroep gekomen. In artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep in te stellen, eerst daartegen bezwaar moet maken, tenzij een van de daar vermelde uitzonderingssituaties zich voordoet. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke uitzonderingssituatie niet aan de orde is. Er is geen sprake van een situatie als vermeld in artikel 4:19, lid 1, van de Awb. In dat artikellid is – voor zover thans van belang – bepaald dat het beroep tegen een beschikking mede betrekking heeft op een betwiste dwangsombeschikking. Eiser is echter niet opgekomen tegen de beslissing van verweerder met betrekking tot de WOZ-beschikking. Dit betekent dat de rechtbank het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, leden 1 en 2, van de Awb als bezwaarschrift tegen de afwijzing van het dwangsomverzoek ter behandeling had moeten doorsturen naar verweerder (vgl. HR 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2080). De rechtbank zal dit alsnog doen. Het is dus aan verweerder om nog op het bezwaar tegen de afwijzing van het dwangsomverzoek te beslissen.
4. Het voorgaande brengt mee dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van
F.S. Anderson, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).