In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [woonplaats], en de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking, waarbij de waarde van zijn onroerende zaak voor het kalenderjaar 2021 is vastgesteld op € 549.000. Eiser heeft daarnaast verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet opgekomen is tegen de WOZ-beschikking, die was afgegeven aan de partner van belanghebbende. Verweerder heeft betwist dat eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt en heeft geoordeeld dat de ingebrekestelling prematuur was en niet rechtsgeldig. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroepschrift van eiser met toepassing van artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift tegen de afwijzing van het dwangsomverzoek had moeten worden doorgezonden naar verweerder. De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen sprake was van een situatie waarin direct beroep mogelijk was zonder eerst bezwaar te maken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.