ECLI:NL:RBNHO:2024:2222

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
10561463 / CV EXPL 23-2788
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van concurrentiebeding bij verkoop tandartspraktijk met boete en matiging

In deze zaak vordert de eisende partij, een tandartspraktijk, een boete van de gedaagde partij, eveneens een tandarts, wegens schending van een concurrentiebeding dat was overeengekomen bij de verkoop van de tandartspraktijk. De eisende partij stelt dat de gedaagde partij, na de verkoop, werkzaamheden heeft verricht binnen een straal van 15 kilometer van de praktijk, wat in strijd is met het concurrentiebeding. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde partij het concurrentiebeding heeft geschonden in de periode van 28 januari 2023 tot en met april 2023, maar niet daarvoor. De kantonrechter matigt de boete van € 25.000,00 tot € 12.500,00, omdat er onvoldoende bewijs is van daadwerkelijke schade aan de zijde van de eisende partij. De gedaagde partij had ook een tegenvordering ingediend, maar deze werd afgewezen. De proceskosten komen voor rekening van de gedaagde partij, die als de verliezende partij wordt aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie [plaats 3]
Zaaknr./rolnr.: 10561463 / CV EXPL 23-2788 (SJ)
Uitspraakdatum: 21 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres], handelend onder de naam [tandartspraktijk 3]
wonende te [woonplaats 1]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. M.J.H. Ruijters
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. R. Muurlink
De zaak in het kort
In deze zaak vordert de eisende partij een boete van de gedaagde partij. De eisende partij stelt dat bij de verkoop van een tandartspraktijk een concurrentiebeding is overeengekomen en dat de gedaagde partij dit beding heeft overtreden. De kantonrechter is het eens met de eisende partij dat de gedaagde partij het concurrentiebeding heeft overtreden en daarom een boete verschuldigd is. De boete wordt wel gematigd.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 6 juni 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend. [eiseres] heeft hierop schriftelijk gereageerd en haar eis gewijzigd.
1.2.
Op 30 november 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Naar aanleiding van een tussenvonnis van 27 december 2023 hebben partijen nog een akte genomen.

2.Feiten

2.1.
[gedaagde] is tandarts van beroep en heeft in de periode van 1 januari 2000 tot 1 juli 2020 als zelfstandig ondernemer een tandartsenpraktijk geëxploiteerd in [plaats 1] . [eiseres] is ook tandarts van beroep en was ongeveer drie jaar als zelfstandig tandarts actief in de praktijk van [gedaagde] .
2.2.
Op 13 mei 2020 hebben partijen een overeenkomst van praktijkoverdracht gesloten, waarbij [gedaagde] zijn tandartsenpraktijk per 1 juli 2020 aan [eiseres] verkoopt en overdraagt.
2.3.
In artikel 12 van de schriftelijke overeenkomst hebben partijen een concurrentiebeding opgenomen. In dat artikel staat het volgende:
“12.1 Verkoper zal zonder uitdrukkelijke toestemming van koper of diens rechtverkrijgenden gedurende drie jaar geen andere aanbieder van tandheelkundige zorg, die zich ter plaatse of in een gebied met een straal vijftien kilometer van het praktijkpand te [adres 1] [plaats 1] aan de [adres 2] vestigt, introduceren of op enigerlei wijze behulpzaam zijn.12.2 Verkoper zal zonder uitdrukkelijke toestemming van koper of diens rechtverkrijgenden gedurende drie jaar na de overdrachtsdatum geen werkzaamheden als tandarts verrichten in een straal van vijftien kilometer van het praktijkpand te [adres 1] [plaats 1] in het pand aan de [adres 2] .12.3 Bij overtreding van het bepaalde in artikel 12.1 en 12.2 is verkoper een boete verschuldigd aan koper van eenmalig € 10.000,- (zegge: tienduizend euro) en een boete van € 1.000,- (zegge: duizend euro) voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.12.4 Artikel 12.2 is niet van toepassing in geval van collegiale waarneming van beperkte duur indien de belangen van koper daarbij niet worden geschaad. 12.5 Wanneer partijen zijn overeengekomen dat verkoper in het kader van een soepele overgang van de praktijk na de overdrachtsdatum werkzaam zal zijn in de praktijk van koper, zoals opgenomen in artikel 11.6, gelden de termijnen genoemd in artikel 12.1 en 12.2, vanaf het moment waarop verkoper niet langer werkzaam is in de praktijk.”
2.4.
Op 21 juni 2020 hebben partijen een overeenkomst van opdracht gesloten, inhoudende dat [gedaagde] voor de tandartsenpraktijk van [eiseres] tandheelkundige diensten verleent voor twee dagen per week. In een e-mail van 28 januari 2023 heeft [gedaagde] aan [eiseres] meegedeeld dat hij de tandartsenpraktijk van [eiseres] per direct verlaat.
2.5.
In een brief van 13 april 2023 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan [gedaagde] meegedeeld dat [gedaagde] het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding heeft geschonden en dat hij een boete heeft verbeurd.

3.De vordering, het verweer en de tegenvordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [gedaagde] het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding heeft geschonden en wordt veroordeeld tot betaling van een boete van € 81.000,00. [eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] als tandarts werkzaam is (geweest) binnen een straal van 15 km van de tandartsenpraktijk van [eiseres] , dat [gedaagde] daarmee het overeengekomen concurrentiebeding heeft geschonden en dat hij daardoor boetes heeft verbeurd.
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering. [gedaagde] voert aan – samengevat – dat het concurrentiebeding niet is overtreden, onder meer omdat sprake is geweest van een toegestane collegiale waarneming. Verder stelt [gedaagde] dat hij geen boetes heeft verbeurd, omdat hij niet in gebreke is gesteld en die boetes zo nodig moeten worden gematigd tot nihil. [gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter het concurrentiebeding beperkt, zodanig dat [gedaagde] als tandarts in [plaats 2] kan werken. Daarnaast meent [gedaagde] dat partijen hun geschil eerst via mediation hadden moeten oplossen en de kantonrechter niet bevoegd is.

4.De beoordeling

de vordering
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] moet worden veroordeeld tot betaling van boetes tot een bedrag van € 81.000,00.
4.2.
De stelling van [gedaagde] dat de kantonrechter niet bevoegd is, omdat partijen in de overeenkomst van praktijkoverdracht zijn overeengekomen dat zij zullen trachten om geschillen in eerste instantie op te lossen door middel van mediation, treft geen doel. Deze geschillenregeling is gelet op de formulering daarvan niet bindend en dwingend, alleen al gelet op het feit dat sprake moet zijn van een partij
“die mediation verlangt”en daarvan mededeling doet aan de andere partij. Dat is hier niet het geval. Daarbij komt dat een eventuele schending van deze geschillenregeling niet leidt tot onbevoegdheid van de kantonrechter. [1] Mogelijk zou de procedure wel kunnen worden aangehouden om partijen de gelegenheid te geven alsnog mediation te beproeven, maar geen van beide partijen heeft een verzoek daartoe gedaan.
4.3.
De kantonrechter neemt op grond van de stukken en de zitting als vaststaand aan dat [gedaagde] in de periode van november 2022 tot en met maart 2023 als tandarts bij [tandartspraktijk 1] in [plaats 2] heeft gewerkt, en in april 2023 als tandarts bij [tandartspraktijk 2] in [plaats 2] . Niet in geschil is dat de praktijken van [tandartspraktijk 1] en [tandartspraktijk 2] in [plaats 2] zijn gelegen binnen de straal van 15 km van de praktijk van [eiseres] in [plaats 1] , zoals genoemd in artikel 12.1 en 12.2 van de overeenkomst van praktijkoverdracht waarin het concurrentiebeding staat.
4.4.
Verder staat vast dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] na de overdrachtsdatum werkzaam zal blijven in de praktijk van [eiseres] , dat [gedaagde] ook daadwerkelijk tot 28 januari 2023 heeft gewerkt in de praktijk van [eiseres] , en dat [gedaagde] de praktijk per die datum heeft verlaten.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] met het verrichten van werkzaamheden als tandarts bij [tandartspraktijk 1] in de periode tot 28 januari 2023 het overeengekomen concurrentiebeding niet geschonden. Immers, uit artikel 12.5 van de overeenkomst van praktijkoverdracht volgt dat wanneer partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] na de overdrachtsdatum werkzaam zal blijven in de praktijk van [eiseres] , de termijnen van het concurrentiebeding pas gaan lopen vanaf het moment waarop [gedaagde] niet langer werkzaam is in die praktijk. Dat betekent dat het overeengekomen concurrentiebeding pas is gaan lopen en werking heeft vanaf 28 januari 2023, nadat [gedaagde] zijn werkzaamheden in de praktijk van [eiseres] had beëindigd.
4.6.
De vordering van [eiseres] wordt dus afgewezen, voor zover deze ziet op de gestelde schending van het concurrentiebeding vóór 28 januari 2023. [gedaagde] heeft vóór die datum daarom ook geen boetes verbeurd.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] het concurrentiebeding wel heeft overtreden in de periode van 28 januari 2023 tot en met april 2023. Vast staat namelijk dat [gedaagde] in die periode als tandarts bij [tandartspraktijk 1] en [tandartspraktijk 2] in [plaats 2] heeft gewerkt. Dat is in strijd met het concurrentiebeding van artikel 12.2 van de overeenkomst van praktijkoverdracht tussen partijen. De door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht op dit punt kan dus worden toegewezen.
4.8.
Het verweer van [gedaagde] dat de werkzaamheden bij [tandartspraktijk 1] en [tandartspraktijk 2] niet in strijd zijn met het concurrentiebeding, omdat deze vallen onder de uitzondering van artikel 12.4 van de overeenkomst van praktijkoverdracht, slaagt niet. Uit dit artikel volgt dat het concurrentiebeding niet van toepassing is in geval van collegiale waarneming van beperkte duur. De kantonrechter is van oordeel dat er geen sprake is van zo’n geval. Uit de stukken blijkt dat [gedaagde] vanaf november 2022 tot en met maart 2023 bij [tandartspraktijk 1] heeft gewerkt als tandarts. Dat kan niet worden aangemerkt als waarneming van beperkte duur. Verder blijkt uit de stukken dat [gedaagde] vanaf 1 april 2023 bij [tandartspraktijk 2] werkt als tandarts, per 11 mei 2023 op twee vaste dagen zou gaan werken, en tot op heden nog steeds werkt voor [tandartspraktijk 2] , zij het in [plaats 3] . Dit alles wijst niet op een collegiale waarneming van beperkte duur. De stelling van [gedaagde] dat voor een beroep op de uitzondering van artikel 12.4 al voldoende is dat de belangen van [eiseres] niet worden geschaad, gaat niet op, omdat de tekst en strekking van dat artikel daarvoor geen steun biedt.
4.9.
Ook het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] in een whatsapp-bericht van 4 oktober 2022 het concurrentiebeding heeft beperkt of gewijzigd, kan niet worden gevolgd. In dat bericht merkt [eiseres] op dat het voor haar niet wenselijk is als [gedaagde]
“bijvoorbeeld een nieuwe praktijk start of iets dergelijks”.Deze bewoordingen zijn zodanig vaag, onduidelijk en algemeen dat daaruit geen beperking of wijziging van het concurrentiebeding kan worden afgeleid, en [gedaagde] heeft daarop ook niet mogen vertrouwen.
4.10.
[eiseres] kan worden gevolgd in haar standpunt dat uitgaande van een overtreding door [gedaagde] van het concurrentiebeding in de periode van 28 januari 2023 tot en met april 2023, een boete is verbeurd van in totaal € 25.000,00. Gelet op de e-mail van [tandartspraktijk 1] van 16 november 2023 heeft [gedaagde] in die periode elf dagen voor [tandartspraktijk 1] in [plaats 2] gewerkt. Verder is niet (meer) in geschil dat [gedaagde] uiteindelijk vier dagen bij [tandartspraktijk 2] in [plaats 2] heeft gewerkt. Gelet op het boetebeding heeft [gedaagde] dus een eenmalige boete van € 10.000,00 verbeurd en vijftien maal een boete van € 1.000,00 voor iedere gewerkte dag, in totaal € 25.000,00.
4.11.
De stelling van [gedaagde] dat hij geen boete is verschuldigd, omdat [eiseres] hem niet in gebreke heeft gesteld en hij niet in verzuim is, faalt. Gelet op de wet en rechtspraak is in dit geval voor het vorderen van nakoming van het boetebeding geen ingebrekestelling of verzuim nodig, omdat de schending van het concurrentiebeding niet meer ongedaan kan worden gemaakt en nakoming in zoverre blijvend onmogelijk is geworden. [2]
4.12.
De kantonrechter ziet voldoende aanleiding om de boete te matigen, zoals door [gedaagde] is verzocht. Daarbij weegt het volgende mee.
4.13.
Een boete kan op grond van de wet alleen worden gematigd als de billijkheid dit klaarblijkelijk eist en toepassing van een boetebeding tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. [3] Daarbij moet de rechter letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. [4] Als sprake is van een ‘eenheidsboete’, waarbij het boetebeding één bedrag koppelt aan vele mogelijke, sterk uiteenlopende overtredingen en geen mogelijkheid biedt om het bedrag van de boete aan de hand van de ernst van de overtreding te differentiëren, ligt het voor de hand dat de rechter van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik maakt. [5]
4.14.
De kantonrechter overweegt dat niet is gebleken dat [eiseres] daadwerkelijk schade heeft geleden door de overtreding van het concurrentiebeding. [eiseres] stelt dat zij klanten en omzet heeft verloren of kan hebben verloren door die overtreding, maar daarvoor zijn in de stukken onvoldoende aanknopingspunten te vinden. Verder is het boetebeding van artikel 12.3 van de overeenkomst van praktijkoverdracht een eenheidsboete, die geen onderscheid maakt naar de aard of ernst van de overtreding van het concurrentiebeding. Gelet daarop zal de kantonrechter de boete matigen tot de helft, dus tot € 12.500,00.
4.15.
Voor een verdere matiging ziet de kantonrechter geen aanleiding. Daarbij is van belang dat [eiseres] en [gedaagde] als zakelijke partijen een concurrentie- en boetebeding zijn overeengekomen en dat daarmee juist ook werd beoogd om de door [eiseres] overgenomen
goodwillvan de praktijk te beschermen, waarvoor zij € 30.000,00 heeft betaald. Daarnaast heeft [gedaagde] niet gesteld dat betaling van een boete een financiële last is die hij niet kan dragen en heeft het concurrentie- en boetebeding [gedaagde] ook niet belemmerd om als tandarts te werken in [plaats 3] , zoals hij thans doet.
4.16.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] zal toewijzen tot een bedrag van € 12.500,00.
4.17.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 875,00 (inclusief btw) worden toegewezen, omdat [eiseres] voldoende heeft aangetoond dat zij buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken en dat die kosten redelijk zijn. Dit bedrag overschrijdt ook niet het maximum van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
4.18.
De door [eiseres] gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar, omdat die rente niet verschuldigd is ten aanzien van boetes en incassokosten. De ‘gewone’ wettelijke rente zal wel worden toegewezen.
4.19.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij het concurrentiebeding heeft overtreden en boetes heeft verbeurd, en daarom moet worden aangemerkt als de partij die overwegend ongelijk krijgt.
de tegenvordering
4.20.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt al dat de kantonrechter het niet eens is met het standpunt van [gedaagde] dat het onverkort vasthouden aan het concurrentiebeding in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De enkele stelling van [gedaagde] dat er sprake is van een tekort aan tandartsen in [plaats 2] en [plaats 4] , is daarvoor ook onvoldoende. Er is dus ook geen grond om het geografische bereik van het concurrentiebeding te wijzigen. Bovendien staat het concurrentiebeding er niet aan in de weg dat [gedaagde] in [plaats 3] kan werken.
4.21.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [gedaagde] zal afwijzen.
4.22.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. Gelet op de samenhang met de vordering ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten in de tegenvordering op nihil te stellen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] het met [eiseres] overeengekomen concurrentiebeding heeft geschonden in de periode van 28 januari 2023 tot en met april 2023;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 12.500,00 aan boete en € 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 13 april 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 107,32
griffierecht € 693,00
salaris gemachtigde € 812,00 ;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
5.6.
wijst de vordering af;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiseres] worden vastgesteld op nihil;
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie ook de conclusie van de A-G van 26 januari 2024, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:PHR:2024:103 (
2.Zie artikel 6:93 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 6:74 lid 2 BW, en de uitspraak van de Hoge Raad van 22 juni 2007, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2007:BA4122 (
3.Zie artikel 6:94 lid 2 BW.
4.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 16 februari 2018, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:HR:2018:207 (
5.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 26 oktober 2001, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2001:AB2741 (