ECLI:NL:RBNHO:2024:2217

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
10725650 \ CV EXPL 23-4315
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging arbeidsovereenkomst wegens dwaling en loondoorbetaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, Installatiebureau Rutgers B.V. De kern van de zaak betreft de vraag of de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werknemer rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd op grond van dwaling. De werknemer was sinds 1 mei 2022 in dienst bij Rutgers en had zich op 8 november 2022 ziek gemeld. Rutgers heeft op 25 april 2023 de arbeidsovereenkomst vernietigd, stellende dat de werknemer niet had gemeld dat hij in een diagnostisch traject zat en dat hij een chronische aandoening had die zijn functioneren zou belemmeren.

De kantonrechter oordeelde dat Rutgers niet voldoende had aangetoond dat de werknemer bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst over relevante informatie over zijn gezondheid beschikte die hij aan de werkgever had moeten meedelen. De rechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst nog steeds bestaat en dat de werknemer recht heeft op loondoorbetaling. De vorderingen van de werknemer, waaronder de loondoorbetaling, werden toegewezen. De kantonrechter benadrukte dat de mogelijkheid van buitengerechtelijke vernietiging op grond van dwaling in het arbeidsrecht niet is uitgesloten, maar dat de werkgever de bewijslast draagt voor de feiten die de dwaling onderbouwen.

De uitspraak bevestigt dat de werknemer recht heeft op loon tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt en dat de werkgever verplicht is om de wettelijke re-integratieverplichtingen na te komen. De kantonrechter heeft de tegenvorderingen van de werkgever afgewezen, omdat er geen sprake was van een rechtsgeldige vernietiging van de arbeidsovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10725650 \ CV EXPL 23-4315 (PA)
Uitspraakdatum: 6 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M. Heimensem
[toevoeg.nr.: 4PQ1092]
tegen
de besloten vennootschap
Installatiebureau Rutgers B.V.
gevestigd te Oosterblokker
gedaagde
verder te noemen: Rutgers
gemachtigde: mr. M.C. Zaal
De zaak in het kort
Het gaat in deze zaak om de vraag of de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werknemer rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd op grond van dwaling. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet zo is. Onvoldoende is gebleken dat de werknemer bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst over zodanige informatie over zijn gezondheid beschikte dat hij daarvan (vooraf) mededeling aan de werkgever had behoren te doen. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat. De vorderingen van de werknemer, waaronder de loondoorbetaling, worden toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 22 september 2023 een vordering tegen Rutgers ingesteld. Rutgers heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 29 januari 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 18 januari 2017 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren [geboortedatum] 1994, is met ingang van 1 mei 2022 in dienst getreden bij Rutgers op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het salaris bedraagt € 3.273,17 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
Op 8 november 2022 heeft [eiser] zich ziek gemeld.
2.3.
Bij brief van 25 april 2023 heeft Rutgers de arbeidsovereenkomst met een beroep op dwaling buitengerechtelijk vernietigd.

3.De vordering, het verweer en de tegenvordering

3.1.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst ten onrechte buitengerechtelijk is vernietigd wegens dwaling, dat deze nog steeds voortduurt en [eiser] daarom onverkort aanspraak heeft op loon. [eiser] vordert daarnaast een verklaring voor recht dat het ontvangen loon over de periode 8 november 2022 tot en met 30 april 2023 kwalificeert als een vergoeding voor de verrichte arbeid ex artikel 6:201 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en als gevolg daarvan de aangekondigde terugvordering met terugwerkende kracht van dit loon niet rechtsgeldig is. [eiser] vordert verder, kort samengevat na mondelinge eiswijzing op de zitting, dat de kantonrechter Rutgers veroordeelt tot betaling van loon, de wettelijke rente en de wettelijke verhoging. Ook vordert [eiser] Rutgers te veroordelen tot nakoming van haar wettelijke re-integratieverplichtingen en wedertewerkstelling op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij niet beschikte over informatie ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst, waarbij zijn gezondheidstoestand zodanig was dat dit hem ingrijpend en langdurig zou belemmeren in de uitoefening van de overeengekomen werkzaamheden. Dat hij een chronische aandoening (sarcoïdose [1] ) heeft is pas op 16 augustus 2023 vastgesteld. Tot die tijd ging het om onderzoeken en heeft hij nooit een behandeling voor de aandoening gehad.
3.3.
Rutgers betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat de arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en dat deze bij een juiste voorstelling van zaken niet door haar gesloten zou zijn. [eiser] had ten tijde van zijn sollicitatie de plicht melding te maken van het feit dat hij in een diagnostisch traject zat. Hij had moeten begrijpen dat zijn mogelijke aandoening in de weg zat voor zijn functioneren. Nu [eiser] heeft nagelaten dit te melden aan zijn werkgever, heeft [eiser] de op hem rustende mededelingsplicht geschonden. Voorts leidt de vernietiging van de arbeidsovereenkomst wegens een wilsgebrek ertoe dat de arbeidsovereenkomst geacht wordt nooit te hebben bestaan. Dit betekent dat geen sprake kan zijn van omzeiling van een opzegverbod.
3.4.
Rutgers vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot betaling van € 14.678,23 verminderd met het netto-equivalent van € 1.327,23 bruto. Rutgers vordert daarnaast een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is vernietigd op 25 april 2023.
3.5.
Rutgers legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat het gevolg van de buitengerechtelijke vernietiging van de arbeidsovereenkomst is dat de arbeidsovereenkomst nooit heeft bestaan en dat de reeds verrichte prestaties ongedaan gemaakt moeten worden omdat deze onverschuldigd zijn verricht. Over de periode 1 mei 2022 tot 8 november 2022 heeft [eiser] werkzaamheden verricht en kan deze prestatie niet ongedaan worden gemaakt. Rutgers stelt dat zij het loon over de periode 8 november 2022 tot 1 mei 2023 onverschuldigd heeft betaald, zijnde een bedrag van € 14.678,32 netto. Op dit bedrag kan de vakantietoeslag over de periode 1 juni 2022 tot 8 november 2022, zijnde een bedrag van € 1.327,23 bruto in mindering worden gebracht.

4.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
4.1.
De vordering en de tegenvordering hangen nauw met elkaar samen. De kantonrechter zal alle vorderingen hierna daarom gezamenlijk bespreken.
4.2.
Het gaat in deze zaak met name om de vraag of Rutgers de arbeidsovereenkomst met [eiser] rechtsgeldig op grond van dwaling buitengerechtelijk heeft vernietigd.
Uitgangspunten
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat de mogelijkheid van buitengerechtelijke vernietiging op grond van dwaling in het arbeidsrecht niet is uitgesloten. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met het bijzondere karakter van de arbeidsovereenkomst. Een arbeidsovereenkomst is rechtsgeldig buitengerechtelijk vernietigd op grond van dwaling, als ten tijde van het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst een werknemer over zodanige informatie met betrekking tot zijn of haar gezondheid beschikte, dat hij of zij daarvan mededeling aan de werkgever had behoren te doen. Van dergelijke informatie is sprake als een werknemer ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk wist dat zijn of haar gezondheidstoestand zodanig was dat dit hem of haar ingrijpend en langdurig zou belemmeren in de uitoefening van de overeengekomen werkzaamheden. [2]
4.4.
Verder geldt dat Rutgers de stelplicht en bewijslast draagt ten aanzien van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [eiser] in verband met wat hij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, Rutgers had behoren in te lichten. Rutgers heeft namelijk de buitengerechtelijke vernietiging wegens dwaling ingeroepen en voert daarmee dus een bevrijdend verweer.
Het beroep van Rutgers op dwaling gaat niet op
4.5.
In dit geval is onvoldoende gebleken dat [eiser] bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst (op 1 mei 2022) over zodanige informatie over zijn gezondheid beschikte dat hij daarvan (vooraf) mededeling aan Rutgers had behoren te doen. Uit niets blijkt dat [eiser] daadwerkelijk wist dat zijn gezondheidstoestand zodanig was dat dit hem ingrijpend en langdurig zou belemmeren in de uitoefening van de overeengekomen werkzaamheden. Weliswaar staat vast dat [eiser] ten tijde van het sollicitatiegesprek een oogontsteking had, maar de oogontsteking was op dat moment zichtbaar voor Rutgers, partijen hebben het daarover gehad en het staat vast dat [eiser] aan Rutgers heeft meegedeeld dat hij in juni 2022 voor controle naar het ziekenhuis moest. Volgens [eiser] dacht hij dat de oogontsteking met druppelen wel zou verdwijnen. De kantonrechter heeft geen reden daaraan te twijfelen. Hieruit volgt dus niet dat [eiser] wist of hoorde te begrijpen wat de ernst van zijn gezondheidssituatie was en dat de gevolgen daarvan voor de uitoefening van zijn werkzaamheden in hoge mate beperkend zouden zijn en hij Rutgers daarvan daarom op de hoogte had behoren te stellen. Dit volgt ook niet uit het feit dat [eiser] in een onderzoekstraject zat. Hierbij speelt mee dat het gaat om een zeldzame aandoening en dat [eiser] onbetwist heeft gesteld dat hij niet eerder dan medio augustus 2023 voor sarcoïdose is behandeld.
4.6.
Verder is hierbij van belang dat de klachten van [eiser] niet eerder tot ziekteverzuim hebben geleid of hem op een andere wijze hebben belet zijn werkzaamheden naar behoren uit te voeren. Rutgers stelt weliswaar dat [eiser] zich meerdere malen heeft ziekgemeld, maar dat is betwist door [eiser] en Rutgers heeft dat verder niet onderbouwd met bijvoorbeeld een uitdraai van de administratie. [eiser] heeft daarentegen onbetwist gesteld dat hij zich maar één keer heeft ziek gemeld, dit in verband met een splinter in zijn oog.
Dat de productiviteit van [eiser] ver is achtergebleven ten opzichte van de door hem verrichte werkzaamheden tijdens de proeftijd, is betwist en blijkt nergens uit. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [eiser] vanaf aanvang van het dienstverband tot aan de ziekmelding goed heeft gefunctioneerd.
4.7.
Rutgers betwist dat de aandoening (sarcoïdose) pas medio augustus 2023 is vastgesteld en meent dat [eiser] haar had moeten meedelen dat hij in een onderzoekstraject zat. Rutgers stelt dat uit een probleemanalyse van de bedrijfsarts van een vorige werkgever van [eiser] [3] van 13 december 2021 volgt dat [eiser] een aandoening leek te hebben die belastingafhankelijk in meer of mindere mate (forse) klachten gaf en dat het twijfelachtig was of [eiser] nog kon terugkeren in zijn huidige zware fysieke werk. Dit is een blote stelling van Rutgers en niet met stukken onderbouwd. [eiser] heeft daar tegenover gesteld dat de perioden van ziekten bij Mens Installatietechniek niets met de huidige aandoening van [eiser] te maken hebben. Bovendien heeft [eiser] onbetwist gesteld dat hij niet ziek uit dienst is getreden bij Mens Installatietechniek en daartoe verwezen naar de door hem overgelegde productie 17. Verder staat vast dat [eiser] nadat de arbeidsovereenkomst op 29 januari 2022 bij Mens Installatietechniek was geëindigd, op 1 februari 2022 in dienst is getreden bij de Scholtens Groep en daar heeft gewerkt tot 29 april 2022.
Rutgers beroept zich in dit verband ook op de terugkoppeling van de bedrijfsarts van 21 november 2022. Daarin staat onder andere dat [eiser] een chronische aandoening heeft die regelmatig opvlamt en nu in een intensief diagnose- en behandeltraject zit wat eerst moet worden afgerond. Volgens Rutgers volgt hieruit dat [eiser] bij de bedrijfsarts heeft aangegeven dat hij (vermoedelijk) een chronische aandoening had. Ook als dat zo is, wat [eiser] betwist onder verwijzing naar de rapportage van 8 mei 2023, kan hieruit niet volgen dat [eiser] bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst over zodanige informatie over zijn gezondheid beschikte dat hij die aan Rutgers had moeten meedelen.
Kortom, het moge zo zijn dat [eiser] in het verleden te maken heeft gehad met bepaalde klachten en voorafgaand aan de arbeidsovereenkomst met Rutgers bepaalde onderzoeken onderging, maar van belang is dat Rutgers niet heeft onderbouwd dat [eiser] vanwege zijn klachten bij aanvang van het dienstverband niet in staat was de bedongen werkzaamheden uit te oefenen.
4.8.
Op grond van het bovenstaande is er naar het oordeel van de kantonrechter geen feitelijke grondslag voor de gestelde dwaling.
4.9.
Ten overvloede oordeelt de kantonrechter het volgende. Toen Rutgers de arbeidsovereenkomst met [eiser] buitengerechtelijk vernietigde, had [eiser] zich al ziek gemeld in verband met zijn klachten. Op dat moment had hij dus ontslagbescherming (bij ziekte). Ook om die reden kan een vernietiging wegens dwaling niet aan de orde zijn. Daarmee zou het opzegverbod tijdens ziekte [4] namelijk op onaanvaardbare wijze worden doorkruist. Dit geldt te meer omdat de door Rutgers via het beroep op dwaling ingeroepen beëindiging van de arbeidsovereenkomst verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod tijdens ziekte betrekking heeft.
Tussenconclusie
4.10.
De conclusie is dat Rutgers de arbeidsovereenkomst met [eiser] ten onrechte buitengerechtelijk heeft vernietigd wegens dwaling. Tussen partijen is rechtsgeldig een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen. Deze arbeidsovereenkomst duurt nog altijd voort en [eiser] heeft recht op loon totdat zijn arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt. De door [eiser] gevorderde verklaringen voor recht worden toegewezen.
De loon- en nevenvorderingen
4.11.
De vordering tot betaling van het loon vanaf mei 2023 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd is ook toewijsbaar.
4.12.
Ook de over het achterstallig loon (tot en met de maand februari 2024) gevorderde wettelijke rente en wettelijke verhoging zijn toewijsbaar, zij het dat de kantonrechter de wettelijke verhoging matigt tot 20% omdat een geschil aan de niet-betaling ten grondslag heeft gelegen. De wettelijke verhoging en rente over het toekomstig verschuldigde loon (vanaf maart 2024 tot einde dienstverband) worden afgewezen, omdat nu (nog) niet duidelijk is dat Rutgers dat loon niet of niet tijdig zal voldoen.
4.13.
Rutgers is op grond van de wet [5] verplicht om [eiser] te laten re-integreren en hem daartoe ook in staat te stellen, zodat er voldoende grond is om de vordering om Rutgers te veroordelen tot nakoming van haar wettelijke re-integratieverplichtingen toe te wijzen. De kantonrechter gaat ervan uit dat Rutgers die veroordeling zal nakomen, zodat er geen aanleiding is een dwangsom toe te kennen.
4.14.
De vordering om Rutgers te verplichten om, zodra [eiser] weer arbeidsgeschikt is, zijn werkzaamheden te hervatten en toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, tot het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst, zal worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld. Voor toewijzing van de daaraan gekoppelde dwangsom ziet de kantonrechter geen aanleiding, omdat werkhervatting niet eerder aan de orde kan zijn dan na re-integratie.
4.15.
Op zitting heeft [eiser] de vordering om Rutgers te veroordelen tot het verstrekken van loonstroken [6] ingetrokken, zodat daarover niet meer hoeft te worden beslist.
4.16.
Het bovenstaande brengt mee dat de tegenvorderingen van Rutgers zullen worden afgewezen. Van een buitengerechtelijke vernietiging van de arbeidsovereenkomst is geen sprake. Van terugbetaling van loon is daarom ook geen sprake.
De proceskosten
4.17.
De proceskosten in de zaak van de vordering alsmede in de zaak van de tegenvordering komen voor rekening van Rutgers, omdat zij ongelijk krijgt. Gelet op de samenhang tussen de vordering en de tegenvordering, zullen de proceskosten in de zaak van de tegenvordering op nihil worden gesteld.
4.18.
[eiser] procedeert op basis van een toevoeging. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de explootkosten niet mogelijk, ook niet voor de nakosten.
4.19.
De proceskosten (inclusief nakosten) van [eiser] worden daarom begroot op:
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 814,00 (tarief gemiddeld)
- nakosten
€ 135,00Totaal € 1.035,00
4.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
5.1.
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst ten onrechte buitengerechtelijk is vernietigd wegens dwaling en dat deze nog steeds voortduurt en [eiser] dientengevolge onverkort aanspraak heeft op loon;
5.2.
verklaart voor recht dat het ontvangen loon over de periode 8 november 2022 tot en met 30 april 2023 kwalificeert als een vergoeding voor verrichte arbeid ex artikel 6:210 lid 2 BW, en als gevolg daarvan de aangekondigde terugvordering met terugwerkende kracht van dit loon niet rechtsgeldig is;
5.3.
veroordeelt Rutgers tot betaling aan [eiser] van € 13.692,09 netto aan loon over de maanden mei tot en met augustus 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 20% en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de opeisbaarheid van het loon tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
veroordeelt Rutgers tot betaling aan [eiser] van € 3.273,17 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten waaronder vakantietoeslag en overige toeslagen, vanaf september 2023 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, en te vermeerderen met de wettelijke verhoging over het loon over de periode september 2023 tot en met februari 2024 met een maximum van 20% en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de opeisbaarheid van het loon over september 2023 tot en met februari 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.5.
veroordeelt Rutgers tot nakoming van haar wettelijke re-integratieverplichtingen;
5.6.
bepaalt dat Rutgers verplicht is, zodra [eiser] geschikt is om zijn werkzaamheden te hervatten, hem toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden c.q. toe te laten de re-integratieverplichtingen voort te zetten, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd;
5.7.
veroordeelt Rutgers tot betaling van de proceskosten van [eiser] van € 1.035,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe.
5.8.
veroordeelt Rutgers tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
5.11.
wijst de vorderingen af;
5.12.
veroordeelt Rutgers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op nihil;
5.13.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Sarcoïdose is kort gezegd een zeldzame aandoening waarbij ontstekingen in verschillende onderdelen van het lichaam optreden.
2.Vgl. Rechtbank Den Haag 12 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4697, rov. 4.2.
3.[eiser] heeft bij Mens Installatietechniek gewerkt in de periode 28 april 2016 tot 29 januari 2022.
4.Zie artikel 7:670 lid 1 BW.
5.Zie artikel 7:658a BW.
6.Zie het petitum van de dagvaarding onder VII.