ECLI:NL:RBDHA:2022:4697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
9659975 RP VERZ 22-50051
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke vernietiging arbeidsovereenkomst wegens dwaling en mededelingsplicht bij arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever, Stichting Scholengroep Spinoza voor Voortgezet Onderwijs. De werkneemster had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, maar deze werd door de werkgever buitengerechtelijk vernietigd op grond van dwaling. De werkgever stelde dat de werkneemster haar gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid had verzwegen tijdens de sollicitatieprocedure, wat volgens hen een mededelingsplicht met zich meebracht. De werkneemster had zich eerder ziek gemeld bij haar vorige werkgever en was onder behandeling van een bedrijfsarts. De kantonrechter oordeelde dat de werkneemster inderdaad een mededelingsplicht had en dat zij de werkgever niet volledig had geïnformeerd over haar gezondheidstoestand. Hierdoor was de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig vernietigd. De werkneemster had verzocht om te verklaren dat het ontvangen loon over de periode van 1 augustus 2021 tot en met 1 november 2021 kwalificeert als een vergoeding voor verrichte arbeid. De kantonrechter oordeelde dat dit verzoek toewijsbaar was, omdat de werkneemster gedurende deze periode werkzaamheden had verricht, ondanks de vernietiging van de arbeidsovereenkomst. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CK/c
Zaaknummer: 9659975 RP VERZ 22-50051
Uitspraakdatum: 12 mei 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: werkneemster,
gemachtigde: mr. N.I. van Schaik,
tegen
de stichting
Stichting Scholengroep Spinoza voor Voortgezet Onderwijs,
gevestigd te Voorburg,
verwerende partij,
verder te noemen: werkgever,
gemachtigde: mr. M.R.A. Dekker.

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift ex artikel 7:686a BW tot verkrijging van verklaring voor recht dat niet rechtsgeldig buitengerechtelijk is vernietigd, alsmede een (voorwaardelijk) verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet ex artikel 7:681 lid 1 sub a BW, met producties, ingekomen op 31 januari 2022;
  • de bij brief van 7 februari 2022 in het geding gebrachte productie 12 zijdens werkneemster;
  • het verweerschrift met producties, ingekomen op 11 maart 2022;
  • de spreekaantekeningen zijdens werkneemster;
  • de griffiersaantekeningen.
1.2.
Op 23 maart 2022 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Verschenen zijn werkneemster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd en namens werkgever is verschenen [naam 1] ( [functie] ) en [naam 2] ( [functie] ) bijgestaan door de gemachtigde voornoemd.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is de zaak met een week aangehouden om partijen de gelegenheid te geven er onderling uit te komen, waarna partijen nogmaals om een aanhouding van de procedure hebben verzocht. Uiteindelijk heeft werkneemster de kantonrechter op 13 april 2022 bericht dat partijen er niet zijn uitgekomen en een uitspraak wensen. Vervolgens is de uitspraak bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
Werkneemster is geboren op [geboortedag] en sinds 1 augustus 2021 voor bepaalde tijd (tot en met 31 juli 2022) in dienst bij werkgever, laatstelijk in de functie van [functie] tegen een salaris van € 4.069,60 bruto per maand voor 0,8 fte.
2.2.
Voordat werkneemster in dienst kwam van werkgever, was zij voor bepaalde tijd tot 1 augustus 2021 werkzaam bij STC Group als [functie] voor 1 fte. Op 20 november 2020 heeft werkneemster zich bij haar voormalig werkgever ziekgemeld. Sindsdien was werkneemster onder begeleiding van een bedrijfsarts en was zij aan het re-integreren. Op 9 april 2021 had werkneemster haar werkzaamheden voor 80% hervat en die 0,8 fte heeft zij tot het einde van het dienstverband met STC Group volgehouden. Op 17 juni 2021 heeft STC Group werkneemster bericht dat de arbeidsovereenkomst tussen hen niet verlengd wordt. STC Group heeft werkneemster ziek uit dienst gemeld.
2.3.
Op 19 april 2021 heeft werkneemster gesolliciteerd bij werkgever. Op 20 april 2021 heeft een sollicitatiegesprek plaatsgevonden. In dat gesprek is het ziekteverlof en ziektegeld van werkneemster niet ter sprake gekomen. Ook referent STC Group heeft dat niet gemeld. Op 21 mei 2021 heeft werkgever werkneemster aangenomen in de functie van [functie] met een arbeidsomvang van 0,8 fte per 1 augustus 2021.
2.4.
Per 1 augustus 2021 ontvangt werkneemster een ziektewetuitkering.
2.5.
Op 26 oktober 2021 heeft werkneemster zich ziekgemeld bij werkgever en heeft werkneemster de bedrijfsarts bezocht. De bedrijfsarts achtte werkneemster bij aanvang van haar dienstverband al arbeidsongeschikt en omschrijft dat als volgt in zijn advies:
Betrokkene ervaart momenteel veel energetische beperkingen en beperkingen in haar persoonlijk en sociaal functioneren als gevolg van belastende privéomstandigheden in combinatie met intrapersoonlijke kenmerken. Betrokkene is ruim een jaar bekend met deze klachten en de behandeling vanuit de curatieve sector in het afgelopen jaar heeft nog geen verbetering geleverd. Betrokkene was, mijns inziens, bij aanvang van haar dienstverband arbeidsongeschikt en zij is gedeeltelijk onder begeleiding van het UWV.
Momenteel heeft betrokkene geen re-integratiemogelijkheden.
Advies melden bij het UWV.
2.6.
Op 9 november 2021 heeft werkneemster werkgever verzocht of zij de bedongen werkzaamheden weer mocht gaan verrichten. Werkgever heeft dit geweigerd omdat zij niet tegen het advies van de bedrijfsarts in wilde gaan.
2.7.
Bij brief van 10 november 2021 heeft werkgever aangekondigd dat de bezoldiging van werkneemster wordt stopgezet en met terugwerkende kracht vervallen wordt verklaard. In die brief staat, voor zover relevant, het volgende:
Op 26 oktober jl. ontvingen wij de spreekuurrapportage van de bedrijfsarts inzake uw ziekmelding. De bedrijfsarts geeft aan dat u geen re-integratiemogelijkheden heeft en dat u bij aanvang van uw dienstverband al arbeidsongeschikt was. De bedrijfsarts geeft ook aan dat u onder begeleiding van het UWV was.
De rapportage van de bedrijfsarts heeft ons uiteraard verrast. U heeft bij uw sollicitatie immers geen melding gemaakt van ziekte en/of arbeidsongeschiktheid.
Gelet op de artikelen 4 en 14 van de Zavo-bijlage bij de CAO VO heeft u in deze situatie wel recht op ziekteverlof, maar daarbij geen aanspraak op bezoldiging. U heeft immers informatie verzwegen waardoor wij bij aanvang van uw dienstverband dachten dat u arbeidsgeschikt was. (…)
Het bovenstaande betekent dat wij uw loon met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2021 vervallen verklaren. Over de periode van 1 augustus tot 1 november 2021 dient u derhalve rekening te houden met een terugvordering. Vanaf 1 november 2021 betalen wij geen salaris meer.
Wij verzoeken u om ons volledig te informeren over uw situatie. Daarna zullen wij bezien hoe we verder moeten gaan. Daarbij kan ook besloten worden om de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te beëindigen.
2.8.
Bij brief van 26 november 2021 heeft werkneemster gereageerd op de brief van werkgever van 10 november 2021. Voor zover relevant, staat daarin het volgende:
Ten tijde van het sollicitatiegesprek op 21 april en het aanstellingsgesprek op 1 juli 2021 was ik aan het herintreden bij mijn vorige werkgever. Het klopt dat ik destijds geen 1fte heb gewerkt, maar wel het equivalent van 0,8 (4 dagen van 8 uur) t/m het einde van het schooljaar. Ik verrichtte [functie] taken, welke ik goed uitvoerde. Iets wat het laatste oordeel van de bedrijfsarts (in juli) ook bevestigt.
Omdat er geen oordeel door een arts heeft plaatsgevonden over de vraag, voor hoeveel uur per week ik belastbaar was met werkzaamheden en omdat de toenmalige omvang van 32 uur per week werken mij goed afging, was ik ten tijde van het aanstellingsgesprek dan ook van mening dat een kleinere baanomvang van 0,8 fte haalbaar voor mij zou zijn.
Ik heb dus niet bewust onjuiste of onvolledige informatie over mijn gezondheidstoestand verstrekt ten tijde van mijn aanstelling. Evenmin was mijn gezondheidstoestand ten tijde van mijn aanstelling dusdanig, dat deze het verrichten van de taken van [functie] bij Spinoza zou belemmeren.
2.9.
Bij brief van 2 december 2021 heeft werkgever de arbeidsovereenkomst met werkneemster buitengerechtelijke vernietigd wegens dwaling dan wel werkneemster op staande voet ontslagen. Voor zover relevant, staat in die brief het volgende vermeld:
(…)
Spinoza is van mening dat u aldus vast staat dat u ziek was én dat u opzettelijk uw ziekte verzwegen heeft voor Spinoza en haar daarmee bewogen heeft een arbeidsovereenkomst aan te gaan die Spinoza anders niet met u zou zijn aangegaan.
(…)
Spinoza doet in dezen, gelet op al het bovenstaande, een beroep op wilsgebrek aan haar kant vanwege dwaling. Spinoza beroept zich hierbij dus op dwaling en bedrog en roept op grond hiervan de vernietiging van de arbeidsovereenkomst met u in.
Gelet op uw langdurige klachten en behandeling daarvoor, had u Spinoza daarover moeten informeren. U heeft deze informatie opzettelijk verzwegen. Uw stelling, dat uw gezondheidstoestand niet dusdanig was dat deze u bij het verrichten van uw werk bij Spinoza zou belemmeren, is niet geloofwaardig nu u zich na slechts ongeveer 1,5 maand werken al weer heeft ziekgemeld.
(…)
Voor het geval uit gerechtelijke uitspraak zou blijken dat er volgens de rechter geen goede reden voor buitengerechtelijke vernietiging op grond van dwaling was, deel ik u hierbij mede dat Spinoza u ontslag op staande voet geeft. In termen van artikel 7:678 BW is dit een ontslag wegens dringende redenen.
(…)

3.Het geschil

3.1.
Werkneemster heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
a. voor recht te verklaren dat de buitengerechtelijke vernietiging wegens dwaling van de arbeidsovereenkomst door werkgever niet rechtsgeldig is;
Subsidiair
a. voor recht te verklaren dat het ontvangen loon over de periode 1 augustus 2021 tot en met 1 november 2021 kwalificeert als een vergoeding voor de verrichte arbeid ex artikel 6:210 lid 2 BW, en als gevolg daarvan de terugvordering met terugwerkende kracht van dit loon niet rechtsgeldig is.
Ten aanzien van het voorwaardelijke verzoek (samengevat):
Primair
het ontslag op staande voet te vernietigen;
werkgever te veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente;
werkgever te veroordelen tot betaling van de niet betaalde eenmalige uitkering te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente;
werkgever te veroordelen tot betaling van de niet betaalde eindejaarsuitkering te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente;
werkgever te veroordelen tot nakoming van haar wettelijke re-integratieverplichtingen, op straffe van een dwangsom;
werkgever te veroordelen werkneemster in de gelegenheid te stellen de bedongen arbeid te verrichten, op straffe van een dwangsom;
werkgever te veroordelen tot loondoorbetaling totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd.
Subsidiair
werkgever te veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente;
werkgever te veroordelen tot betaling van de niet betaalde eenmalige uitkering te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente;
In alle gevallen
a. werkgever te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Aan dit verzoek heeft werkneemster het volgende ten grondslag gelegd. Er is geen sprake van dwaling. Werkneemster was bij haar voormalig werkgever werkzaam met een werktijdfactor van 0,8 fte en dit paste goed bij haar. Bij werkgever is werkneemster ook 0,8 fte werkzaam. Bij werkneemster was geen sprake van zodanige klachten dat zij wist of had moeten begrijpen dat deze haar ongeschikt zouden maken voor de functie van [functie] bij werkgever. Er rustte derhalve geen mededelingsplicht op werkneemster. De uitval van werkneemster hing samen met de gebrekkige en moeilijke werkomstandigheden bij werkgever.
3.3.
Werkgever heeft als verweer aangevoerd dat werkneemster ziek uit dienst is gegaan bij haar voormalig werkgever STC Group en dat zij werkgever hierover had moeten inlichten. Op werkneemster rust een mededelingsplicht. Werkneemster vervulde bij werkgever dezelfde functie als bij haar voormalig werkgever, alwaar zij door ziekte is uitgevallen. Werkneemster is arbeidsongeschikt geraakt door energetische beperkingen en beperkingen in haar persoonlijk en sociaal functioneren en had moeten begrijpen dat dit haar ook ongeschikt maakt voor haar werk op een school van werkgever. De klachten en/of persoonlijke kenmerken van werkneemster maakte dat zij direct ordeproblemen had in de les. Daarnaast had werkneemster een moeizame communicatie met collega’s. Werkneemster is niet in staat gebleken haar functie behoorlijk te vervullen; reden waarom zij zich ziekmeldde. Dat werkneemster haar ziekte heeft verzwegen, heeft ook financiële gevolgen gehad voor werkgever zoals kosten loondoorbetaling, re-integratie en vervanging. Als werkgever op de hoogte was geweest van haar arbeidsongeschiktheid en haar ziektewetuitkering, dan had zij werkneemster niet in dienst genomen.
3.4.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Beoordeeld dient te worden of de arbeidsovereenkomst tussen partijen op grond van dwaling rechtsgeldig buitengerechtelijk is vernietigd door werkgever.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat de mogelijkheid van buitengerechtelijke vernietiging op grond van dwaling (anders dan op grond van wanprestatie) in het arbeidsrecht niet is uitgesloten. Daarbij dient de beschermingsfunctie van het arbeidsrecht ten faveure van een werknemer in acht te worden genomen, maar strekt het wettelijk stelsel van het ontslagrecht niet ook tot bescherming van een werknemer die bedrog of dwaling pleegt bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst. Een arbeidsovereenkomst is rechtsgeldig buitengerechtelijke vernietigd op grond van dwaling indien ten tijde van het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst een werknemer over zodanige informatie met betrekking tot zijn gezondheid beschikte, dat hij daarvan mededeling aan de werkgever had behoren te doen. Van dergelijke informatie is sprake als een werknemer ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk wist dat zijn gezondheidstoestand zodanig was dat dit hem ingrijpend en langdurig zou belemmeren in de uitoefening van de overeengekomen werkzaamheden. Volgens werkneemster was dit niet het geval, maar dat wordt door werkgever bestreden die heeft aangevoerd dat op werkneemster een mededelingsplicht ten aanzien van haar arbeidsongeschiktheid rustte.
4.3.
Werkneemster heeft aangevoerd dat zij weliswaar ziek uit dienst is getreden bij haar voormalig werkgever, maar dat zij op dat moment al voor 80% haar werkzaamheden had hervat en zij voor een vergelijkbare arbeidsomvang van 0,8 fte in een vergelijkbare functie in dienst van werkgever is getreden. De kantonrechter begrijpt werkneemster aldus dat zij ondanks haar ziekmelding arbeidsgeschikt moet worden geacht voor 0,8 fte en aangezien zij voor 0,8 fte in dienst is getreden bij werkgever in een vergelijkbare functie, zij geen mededelingsplicht had. Deze stelling is evenwel niet houdbaar. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
Nergens uit blijkt dat er bij een arbeidsomvang van 0,8 fte geen sprake is van arbeidsongeschiktheid, terwijl uit het rapport van de bedrijfsarts van 26 oktober 2021 haar gezondheidsklachten, die op dat moment al een jaar spelen, hun oorzaak vinden in de privéomstandigheden en in de persoon van werkneemster zelf die gevolgen hebben voor haar persoonlijk en sociaal functioneren die haar vervolgens in meer of mindere mate belemmeren in de uitoefening van haar functie als [functie] . Vanwege deze gezondheidsklachten was werkneemster ten tijde van het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst met werkgever nog onder behandeling en nog niet volledig gere-integreerd bij haar vorige werkgever. Werkneemster heeft dit en het rapport van de bedrijfsarts van 26 oktober 2021 bestreden, maar laat na haar standpunt dat zij arbeidsgeschikt moet worden geacht voor de functie van [functie] bij een arbeidsomvang van 0,8 fte te onderbouwen met bijvoorbeeld een contra-expertise of andere medische stukken. Dit lag mede in het licht van het gemotiveerde verweer van werkgever wel op haar weg. Te meer ook omdat werkgever met concrete voorbeelden heeft aangevoerd dat de gebrekkige sociale interactie van werkneemster heeft geleid tot onvoldoende professioneel klassenmanagement (ordeproblemen in de klas) en moeizame communicatie met collega’s. Werkgever heeft als voorbeelden onbestreden aangevoerd dat werkneemster in anderhalve maand tijd 37 keer een leerling uit de klas heeft verwijderd hetgeen geen gebruikelijk aantal is, dat werkneemster een aantal maal uit de les is weggelopen en dat op 25 oktober 2021 een deel van de les van werkneemster is overgenomen door de docentencoach.
4.5.
Het voorgaande betekent dat hoewel werkneemster zich aan het inspannen was om weer volledig arbeidsgeschikt te worden om de functie van [functie] te kunnen vervullen, zij dat op het moment van ondertekening van de arbeidsovereenkomst met werkgever niet was. Aangezien haar gezondheidsklachten ten tijde van ondertekening van zodanige aard waren dat deze kunnen doorwerken in de uitoefening van de werkzaamheden als [functie] bij werkgever en bovendien tot een re-integratieverplichting van werkgever kunnen leiden, had werkneemster naar het oordeel van de kantonrechter werkgever dienen te informeren over haar gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Werkneemster behoorde, anders dan zij meent, te weten dat deze informatie van doorslaggevend belang is voor werkgever omdat het betrokken zou worden in de beslissing bij de totstandkoming van arbeidsovereenkomst tussen partijen en indien deze tot stand zou komen, onder welke voorwaarden. Door werkgever hierover niet volledig in te lichten, heeft bij werkgever een juiste voorstelling van zaken ontbroken bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst. Werkgever heeft in dat verband aangevoerd dat zij bij een juiste voorstelling van zaken de arbeidsovereenkomst met werkneemster niet zou hebben gesloten. Gelet op de ook op werkgever rustende re-integratieverplichtingen ingeval van een (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werknemer, is aannemelijk dat werkgever in ieder geval niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gecontracteerd met werkneemster zodat sprake is van een causaal verband tussen de dwaling en het aangaan van de arbeidsovereenkomst. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de kantonrechter de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig vernietigd door werkgever.
4.6.
Daarnaast heeft werkneemster aangevoerd dat haar uitval bij werkgever is veroorzaakt door de werkomstandigheden aldaar en niets te maken heeft met haar ziekte bij haar vorige werkgever. Behalve dat deze stelling verder niet wordt onderbouwd, terwijl dit gemotiveerd wordt weersproken door werkgever, is dit ook niet relevant in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen waarbij is vastgesteld dat de gezondheidsklachten van werkneemster van invloed (kunnen) zijn op haar werkzaamheden en dat deze klachten al bestonden bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst. Het neemt daardoor niet weg dat werkneemster werkgever ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst over haar gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid had moeten informeren.
4.7.
Ten aanzien van het verzoek van werkneemster voor recht te verklaren dat het ontvangen loon over de periode 1 augustus 2021 tot en met 1 november 2021 kwalificeert als een vergoeding voor de verrichte arbeid ex artikel 6:210 lid 2 BW, overweegt de kantonrechter als volgt. Het gevolg van vernietiging van een overeenkomst is terugwerkende kracht tot het moment waarop de rechtshandeling heeft plaatsgevonden waarbij reeds verrichte prestaties ongedaan gemaakt moeten worden omdat deze onverschuldigd zijn verricht. Dit betekent dat werkneemster in beginsel al het ontvangen loon dient terug te betalen. De arbeidsovereenkomst is evenwel per 1 augustus 2021 ingegaan en werkneemster heeft aangevoerd dat zij sindsdien conform de arbeidsovereenkomst werkzaamheden heeft uitgevoerd, hetgeen als zodanig ook niet wordt weersproken door werkgever. Voorstelbaar is dat werkneemster vanaf 1 augustus 2021 (voorbereidende) werkzaamheden heeft uitgevoerd als [functie] , tot haar ziekmelding op 26 oktober 2021. Deze prestaties kunnen niet ongedaan gemaakt worden en waren ook niet alle ondermaats. Meegewogen is dat de arbeidsovereenkomst slechts drie maanden heeft geduurd (waarvan werkneemster er een krappe twee van voor de klas heeft gestaan) en daardoor nog sprake was van een zekere inwerkperiode waarin een werknemer, ook een ervaren werknemer, de ruimte moet worden gegund te wennen aan de nieuwe werkomgeving zodat de werkzaamheden niet al te snel als (zwaar) ondermaats kunnen worden gekwalificeerd. De werkervaring van werkneemster staat ook niet ter discussie. Werkgever heeft dus ook voordeel heeft genoten van de door werkneemster verrichte arbeid. Zodoende is de kantonrechter van oordeel dat dit verzoek van werkneemster toewijsbaar is. Waarom de periode zou moeten aanvangen op 27 augustus 2021 (start schooljaar) in plaats van 1 augustus 2021 (aanvang arbeidsovereenkomst) zodat wordt uitgekomen op één maansalaris, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Dit verweer zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden verworpen.
4.8.
De conclusie is dat de kantonrechter het primaire verzoek van werkneemster zal afwijzen en dat daarmee de arbeidsovereenkomst dus rechtsgeldig buitengerechtelijk is vernietigd. Het subsidiair verzoek van werkneemster zal worden toegewezen. Het voorgaande betekent dat aan de overige verzoeken, stellingen en weren van partijen niet wordt toegekomen.
4.9.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om één van de partijen in de kosten te veroordelen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat het ontvangen loon over de periode 1 augustus 2021 tot en met 1 november 2021 kwalificeert als een vergoeding voor de verrichte arbeid ex artikel 6:210 lid 2 BW;
5.2.
wijst af het meer of anders verzochte;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van de partijen de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.W. Schippers, kantonrechter en op 12 mei 2022 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.