ECLI:NL:RBNHO:2024:2005

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
24/176
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking van Pw-uitkering

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer om haar uitkering op grond van de Participatiewet (PW) in te trekken. Verzoekster ontving sinds 20 april 2015 een bijstandsuitkering, maar deze werd opgeschort per 27 november 2023 omdat zij geen bewijsstukken had ingeleverd die nodig waren om haar recht op bijstand vast te stellen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzoekt om een voorlopige voorziening, zodat haar uitkering of een voorschot op de uitkering alsnog wordt toegekend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 februari 2024 behandeld. Tijdens de zitting heeft verzoekster verklaard dat zij in acute financiële nood verkeert, omdat zij geen inkomen heeft en een huurachterstand heeft opgelopen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, maar dat de gevraagde gegevens door verzoekster niet binnen de gestelde termijn zijn ingeleverd. Dit betekent dat verzoekster een verwijt kan worden gemaakt voor het niet aanleveren van de gevraagde bewijsstukken.

De voorzieningenrechter concludeert dat het college bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken, omdat verzoekster niet heeft voldaan aan de informatieverplichting. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, en er bestaat geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge en is openbaar uitgesproken op 13 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/176

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 februari 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: M. Bay en C. Schenk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van verweerder van 11 januari 2024 om de uitkering op grond van de Participatiewet (PW) in te trekken.
1.1.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, [naam] (een nicht van verzoekster) en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster ontving vanaf 20 april 2015 een bijstandsuitkering.
3. Naar aanleiding van een signaal bij verweerder, bleek uit Suwinet dat per 8 februari 2023 een auto op verzoekster haar naam geregistreerd stond. Verweerder heeft met een brief van 8 november 2023 aan verzoekster gevraagd de volgende bewijsstukken in te leveren:
  • Een aankoopbewijs waaruit blijkt voor hoeveel zij haar auto met kenteken [kenteken] heeft aangeschaft.
  • Betalingsbewijzen met betrekking tot de aanschaf van de auto met kenteken [kenteken] .
  • Een schriftelijke verklaring waaruit blijkt hoe zij de auto met kenteken [kenteken] heeft aangeschaft.
  • Objectieve en verifieerbare bewijsstukken ter onderbouwing van de schriftelijke verklaring over de aanschaf van de auto.
  • Bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen, PayPal accounts, creditcard- en beleggingsportefeuilles op haar naam over de periode 1 januari 2023 tot en met heden.
4. Omdat verzoekster op 4 december 2023 geen bewijsstukken heeft ingeleverd, heeft verweerder met het besluit van 4 december 2023 de uitkering met ingang van 27 november 2023 opgeschort en gevraagd de bewijsstukken vóór 1 januari 2024 in te leveren. Verzoekster heeft dit niet gedaan, waardoor volgens verweerder het recht op bijstand niet is vast te stellen. Volgens verweerder komt het vermogen van verzoekster uit op € 8.400,00 en dat is boven de vermogensgrens van € 7.605,00. Er is reeds rekening gehouden met de maximale vrijlating van € 2.500,00 voor een voertuig op grond van artikel 7 lid 4 sub b van de Beleidsregels bijzondere bijstand van de gemeente Haarlemmermeer.
5. Verzoekster heeft bezwaar ingediend en verzoekt om een voorlopige voorziening dat alsnog een uitkering wordt toegekend of een voorschot op de uitkering.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
7. Voordat kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter of sprake is van een voldoende spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Van een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld is onder meer sprake wanneer betrokkene in acute financiële nood verkeert.
8. Verzoekster stelt dat er sprake is van spoedeisend belang aangezien zij niet in staat is in haar eerste levensbehoeften te voorzien nu zij verstoken is van enig inkomen. Ter zitting is vermeld dat zij inmiddels een huurachterstand van twee maanden heeft opgelopen en dat zij niet in staat is haar vaste lasten te betalen. Gelet op de aard van de bijstandsuitkering als vangnet bij gebrek aan middelen om in eigen levensonderhoud te voorzien en de omstandigheid dat verzoekster al vanaf 27 november 2023 geen bijstandsuitkering meer ontvangt, neemt de voorzieningenrechter aan dat verzoekster een voldoende spoedeisend belang heeft.
9. Verder is voor de beoordeling van belang dat artikel 54, vierde lid, van de PW bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, verweerder na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
10. Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, moet vervolgens worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken [1] .
11. Verzoekster voert aan dat zij wel stukken heeft ingeleverd, maar dat deze niet zijn ontvangen door verweerder. Verzoekster vermeldt in de bezwaarprocedure alsnog zoveel mogelijk de gevraagde stukken te verstrekken. Zij heeft meerdere auto’s op haar naam gehad, omdat zij slechte auto’s koopt en deze moet inruilen voor betere auto’s. Zij heeft niet tegelijkertijd verschillende auto’s op haar naam gehad. De huidige auto – de KIA sportage met kenteken [kenteken] – is een slechte aankoop geweest en zit ver onder de marktprijs van € 8.400,00. Zij komt dan ook niet boven de vermogensgrens uit.
12. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de door verweerder gevraagde gegevens van belang om de inkomens- en vermogenspositie van verzoekster vast te stellen en om te controleren of verzoekster nog wel recht heeft op een bijstandsuitkering. De voorzieningenrechter stelt vast dat de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn zijn ingeleverd. Door verzoekster is dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij alle gevraagde gegevens heeft ingeleverd. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat verzoekster niet kon doen wat van haar werd gevraagd. Het voorgaande betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat verzoekster een verwijt kan worden gemaakt dat zij de gevraagde gegevens niet heeft ingeleverd.

Conclusie en gevolgen

13. Al het voorgaande betekent dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW is voldaan. Verweerder was daarmee naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd om de bijstandsuitkering van verzoekster met ingang van 27 november 2023 in te trekken. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder in verzoeksters geval niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
14. Ten aanzien van de gevraagde stukken geldt verder dat pas na bestudering van die stukken geconcludeerd kan worden of het bestreden besluit in bezwaar in stand kan blijven. Daardoor kan niet op voorhand worden gezegd dat het besluit onrechtmatig is. Indien verzoekster tijdens de bezwaarprocedure alsnog de gevraagde ontbrekende gegevens aanlevert bij verweerder, dan kunnen deze worden meegenomen in die procedure. De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting toegezegd zich ervoor te zullen inspannen dat verzoekster die stukken alsnog, en op de juiste wijze, inlevert. Aan de hand van die gegevens kan verweerder het intrekkingsbesluit heroverwegen. Daarop kan de voorzieningenrechter, bij gebreke van die stukken, niet vooruitlopen.
14. Gelet op het hiervoor vermelde wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie ook Centrale Raad van Beroep, 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1377.