ECLI:NL:RBNHO:2024:1902

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
HAA 23/7291
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een lokaal wegens overtreding van de Opiumwet en de beoordeling van de noodzaak tot sluiting

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 10 januari 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van NL Logistics BV behandeld. De burgemeester van Haarlemmermeer had besloten om unit 7 van het bedrijfspand van verzoekster voor drie maanden te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs was aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om deze maatregel te nemen en dat de sluiting noodzakelijk en evenwichtig is. De burgemeester baseerde zijn besluit op een bestuurlijke rapportage van de Koninklijke Marechaussee, waarin werd gesteld dat de bestuurder van verzoekster betrokken was bij de smokkel van verdovende middelen. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster tegen de noodzaak van de sluiting en concludeert dat de sluiting gerechtvaardigd is, gezien de ernst van de overtreding en de hoeveelheid aangetroffen drugs. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, wat betekent dat de sluiting van het lokaal voor drie maanden door kan gaan. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/7291

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 januari 2024 in de zaak tussen

NL Logistics BV, uit Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. R. van Veen),
en

de burgemeester van de gemeente Haarlemmermeer, de burgemeester

(gemachtigde: mr. M.P. Hoogewerf).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster hangende de beslissing van de burgemeester om unit 7 van het bedrijfspand aan de [adres] in [plaats] (hierna: het lokaal) te sluiten voor de duur van drie maanden.
1.1.
Bij besluit van 7 december 2023 heeft de burgemeester besloten unit 7 van het lokaal met ingang van 14 december 2023 voor drie maanden te sluiten.
1.2.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om in verband met dat besluit een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De burgemeester heeft op verzoek van de rechtbank aangegeven bereid te zijn om de uitvoering van de bestuursdwang uit te stellen tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] (eigenaar/bestuurder van verzoekster), de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de burgemeester.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting de zaak aangehouden om verzoekster in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te brengen. Dit heeft verzoekster gedaan op
20 december 2023. Vervolgens heeft de burgemeester daarop gereageerd op 22 december 2023, waarna de zaak op 27 december 2023 is gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
LOG NL Hoofddorp B.V., een dochteronderneming van de Franse verzekeraar AXA, is eigenaar van het lokaal. Het lokaal heeft een oppervlakte van 46.000 m2, bestaat uit acht units die verhuurd worden aan Rapid Logistics B.V. en unit 7 van het lokaal is onderverhuurd aan verzoekster. Verzoekster is een onderneming in de internationale transportbranche, gespecialiseerd in de verzending van pallets, cargo- en postzendingen met incourante maten. Verzoekster heeft twee bestuurders: [naam 2] en [naam 1] . Een gedeelte van unit 7 is door verzoekster onderverhuurd aan [bedrijf] en Shaoke Logistics B.V. De illegale goederen zijn aangetroffen in het gedeelte van unit 7 dat door verzoekster onderverhuurd werd aan [bedrijf] .
2.2.
De burgemeester heeft besloten tot de sluiting van unit 7 van het lokaal voor de duur van drie maanden op grond van het bepaalde in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Aanleiding hiervoor is geweest de inhoud van de bestuurlijke rapportage van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) van 28 september 2023. Uit genoemde rapportage komt  kort samengevat  naar voren dat de KMar op 21 april 2023 een onderzoek is gestart naar aanleiding van informatie van het Crypto Analyse Team (CAT). Uit informatie van het CAT blijkt dat de (middellijk) bestuurder van verzoekster ( [naam 2] ) betrokken is bij smokkel van en handel in verdovende middelen en dat hij gebruik kon maken van malafide medewerkers van luchthaven Schiphol. Hij is op 5 juli 2023 aangehouden. Enkele dagen voor de aanhouding, ontving de KMar informatie waaruit bleek dat hij drugs zou importeren naar Nederland en daarvoor gebruikt maakt van een loods op of nabij luchthaven Schiphol.
Na de aanhouding heeft een doorzoeking plaatsgevonden in unit 7 van het lokaal. In het lokaal stonden diverse goederen. Sommige goederen waren op een vliegtuigkrat geplaatst. In het midden van het lokaal stonden enkele houten kratten. In één van die kratten trof de KMar zes boodschappentassen (bigshoppers) waarin het volgende is aangetroffen:
55 bruinkleurige pakketten (bigshopper van Albert Heijn);
102 bruinkleurige pakketten (bigshoppers van Lidl);
93 bruinkleurige pakketten (bigshoppers van Recycle Naturellement);
12 grote aan elkaar getapete pakketten, onderverdeeld in totaal 120 bruinkleurige pakketten (bigshoppers van Lidl);
129 bruinkleurige pakketten (bigshopper van Coöp); en
155 bruinkleurige pakketten (bigshopper van Lidl).
De verbalisanten hebben enkele pakketten uitgepakt en zij troffen een bruinkleurige, plakkerige substantie aan. De inhoud leek qua kleur en samenstelling op hasj. Zij roken ook een geur die deed denken aan hasj. De verbalisanten hebben de inhoud gewogen. De netto-inhoud van alle bruinkleurige pakketten bedroeg 79.577 gram.
De inhoud van de pakketten is op 13 juli 2023 onderzocht door het Douane laboratorium in Amsterdam. De conclusie luidde:
“Bij het microscopisch onderzoek (HENNEPHARS, Q*) van het materiaal (...) werden voor hennep kenmerkende botanische elementen aangetroffen. Met behulp van goschramatografie met massaselectieve detectie (GCMS-THC) is vastgesteld dat het materiaal THC (tetrohydrocannabinol) en andere voor hennephors kenmerkende stoffen bevat. Noch bij het macroscopisch, noch bij het microscopisch en gaschromatografisch onderzoek werden andere substanties aangetoond.”
Naast het krat waar de verdovende middelen zijn aangetroffen, stond een houten krat waarin de KMar de volgende militaire goederen aantrof:
3 scherf-/kogelwerende vesten; en
7 militaire helmen.
Deze goederen zijn ook inbeslaggenomen, omdat niet duidelijk was van wie de goederen waren en waarvoor deze eventueel bestemd waren. Tot op heden zijn geen documenten overhandigd die verantwoorden dat deze militaire goederen daadwerkelijk voor een legitiem doel bestemd zijn.
Enkele dagen later, toen door het onderzoeksteam camerabeelden in beslag werden genomen bij het lokaal, waren daar twee personen aanwezig. Beide personen hadden antecedenten met betrekking tot de Opiumwet. Eén persoon bleek werkzaam te zijn op luchthaven Schiphol. Zij waren eerder in het onderzoek naar voren gekomen en bleken ook veel interesse te hebben in de camerabeelden.
De KMar vermoedt dat verzoekster het lokaal gebruikt voor het opslaan van grote partijen verdovende middelen, dan wel dat in de loods grote partijen verdovende middelen worden veiliggesteld van binnenkomende vrachtvliegtuigen en op een later tijdstip worden vervoerd naar andere locaties. De KMar vindt het zeer aannemelijk dat het lokaal vaker is gebruikt als opslagplaats van verdovende middelen en ook in de toekomst hiervoor gebruikt zou worden.
2.3.
Bij de sluiting van unit 7 van het lokaal heeft de burgemeester  kort samengevat  overwogen dat de daar aangetroffen hoeveelheid softdrugs (79,557 kg) de volgens de richtlijnen van het Openbaar Ministerie als voor eigen gebruik aangemerkte hoeveelheid overschrijdt. Dat betekent dat de partij softdrugs die aanwezig was in het lokaal wordt aangemerkt als zijnde bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het tegendeel is niet aannemelijk gemaakt. Volgens de burgemeester is de sluiting van het lokaal voor de duur van drie maanden noodzakelijk en ook evenredig. Het is een geschikt middel om de doelen te bereiken, noodzakelijk en in dit concrete geval evenwichtig. De burgemeester ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van het ‘Damoclesbeleid gemeente Haarlemmermeer 2023’ (hierna: Damoclesbeleid).

Wet- en regelgeving

3.1.
De burgemeester is op grond van artikel 13b Opiumwet bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
3.2.
Hasj is een middel dat vermeld staat op Lijst II behorende bij de Opiumwet.
3.3.
Gelet op de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, beschikt de burgemeester bij de uitoefening van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid, over beleidsruimte. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om deze bevoegdheid te gebruiken. Het is aan de bestuursrechter om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.
3.4.
Ter uitvoering van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft de burgemeester het Damoclesbeleid vastgesteld. In dit beleid staan richtlijnen voor bestuurlijke sancties. Uit artikel 4, eerste lid, van dit beleid volgt dat bij de aanwezigheid van meer dan 10 kilogram softdrugs in een lokaal de sluitingsduur drie maanden bedraagt bij een eerste constatering binnen een periode van drie jaar.
3.5.
Om te beoordelen of in zijn algemeenheid sprake is van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking, sluit de burgemeester zich aan bij de door het Openbaar Ministerie toegepaste criteria zoals neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet. Daaruit volgt dat een hoeveelheid van vijf gram of minder wordt aangemerkt als geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik. Bij de aanwezigheid van meer dan één gebruikershoeveelheid wordt aangenomen dat de drugs (mede) bestemd zijn voorverkoop, aflevering of verstrekking. Als de hoeveelheid drugs het door het Openbaar Ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik overstijgt, dan is in beginsel sprake van een handelshoeveelheid drugs.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Ten aanzien van de aanvullende stukken
4. Ter zitting is verzoekster in de gelegenheid gesteld om de gewijzigde tenlastelegging te overleggen aan de voorzieningenrechter. Verzoekster wil hiermee aantonen dat de bestuurder van verzoekster niet betrokken is bij de aangetroffen partij softdrugs. De tenlastelegging was kort voor de zitting (ook op 19 december 2023) door de officier van justitie gewijzigd en kon daarom niet eerder aan de voorzieningenrechter toegezonden worden.
Op 20 december 2023 heeft de gemachtigde van verzoeker de voorzieningenrechter, naast de gewijzigde tenlastelegging, allerlei andere stukken toegezonden. De burgemeester heeft hier bezwaar tegen gemaakt en stelt dat dit in strijd is met de goede procesorde. Hij verzoekt de overige stukken buiten beschouwing te laten.
De voorzieningenrechter zal behalve de gewijzigde tenlastelegging, de na de zitting toegezonden stukken buiten beschouwing laten, wegens strijd met de goede procesorde. Het is aan een verzoekende partij om voor de zitting het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening voldoende te onderbouwen. Hoewel de gemachtigde van verzoeker ter zitting heeft genoemd dat hij allerlei punten (waar de voorzieningenrechter vragen over heeft gesteld) aanvullend kon onderbouwen, is hij door de voorzieningenrechter niet expliciet in de gelegenheid gesteld om dat alsnog te doen. Dit heeft de voorzieningenrechter alleen toegestaan voor de kort voor de zitting gewijzigde tenlastelegging.
Ten aanzien van het verzoek
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter weegt daarnaast de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van de burgemeester die pleiten tegen het treffen daarvan.
Bevoegdheid om te sluiten
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat de burgemeester op grond van het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was het lokaal van verzoekster te sluiten voor drie maanden.
Noodzaak tot sluiting
8.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [1] volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester ook met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een lokaal noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het lokaal en het herstel van de openbare orde. Bij aanwezigheid van meer dan 5 gram softdrugs in een lokaal is in beginsel aannemelijk dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Uit genoemde vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de burgemeester bij een geringe overschrijding van deze hoeveelheden drugs dient af te wegen of met een minder verstrekkende maatregel kan worden volstaan, zoals bijvoorbeeld een waarschuwing, of dat sluiting als reparatoire maatregel is aangewezen ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het lokaal en het herstel van de openbare orde. In dat kader is ook van belang de soort drugs die in een lokaal is aangetroffen. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een lokaal kan in ieder geval als een ernstig geval in deze zin worden aangemerkt. In beginsel zal bij een handelshoeveelheid harddrugs de noodzaak om tot sluiting over te gaan dan ook groter zijn dan bij softdrugs.
8.2.
Volgens de burgemeester is de sluiting van unit 7 van het lokaal noodzakelijk, omdat de overtreding kwalificeert als ‘ernstig’. Het gaat hier om een hoeveelheid softdrugs die de gebruikershoeveelheid vér overschrijdt (79,557 kg). Dat is een aanwijzing dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking en aangenomen mag worden dat het lokaal een rol vervulde binnen de keten van drugshandel. Dat levert op zichzelf al een belang bij sluiting op [2] . Het professionele karakter van de overtreding en de overtreder maakt de noodzaak om tot sluiting over te gaan nog groter [3] . Daarnaast weegt de burgemeester mee dat er in het lokaal ook 13 scherf-/ kogelwerende vesten en 7 militaire helmen zijn aangetroffen die, voor zover bekend, niet voor een legitiem doel gebruikt zouden worden. Dit duidt, tezamen met het professionele karakter van de drugshandel en alle andere feiten en omstandigheden die in de bestuurlijke rapportage zijn beschreven, op georganiseerde drugshandel en/of ondermijnende criminaliteit in georganiseerd verband. Dat de burgemeester gelet hierop is uitgegaan van een ernstig geval komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor.
8.3.
Verzoekster heeft aangevoerd dat er geen noodzaak is tot sluiting van het lokaal, omdat er geen connectie is tussen verzoekster en de aangetroffen drugs, dat de drugs maar kort in de loods hebben gelegen en dat er geen enkel bewijs is voor enige rol van het lokaal in de keten van drugshandel.
8.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de burgemeester worden gevolgd in zijn standpunt dat sprake is van een noodzaak tot sluiting. Uitgangspunt is dat als in een lokaal een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat het lokaal een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken [4] . Uit de bestuurlijke rapportage kan afgeleid worden dat unit 7 van het lokaal (meer dan vermoedelijk) een rol in de keten van (internationale) drugshandel vervult, meer specifiek het opslaan van grote partijen verdovende middelen, dan wel dat in de loods grote partijen verdovende middelen worden veiliggesteld van binnenkomende vrachtvliegtuigen en op een later tijdstip worden vervoerd naar andere locaties. Daarbij is van belang dat in het pand van verzoekster een hoeveelheid drugs is aangetroffen die de gebruikershoeveelheid vér overschrijdt, dat een bestuurder van verzoekster in 2020 en 2021 betrokken was bij smokkel en handel in verdovende middelen en dat uit de mobiele telefoons die bij deze bestuurder in beslag zijn genomen blijkt dat hij zich tot de dag van de inval nog telefonisch bezighield met het smokkelen van en het handelen in verdovende middelen. Verzoekster heeft niet aannemelijk dat deze feiten onjuist zijn. Verzoekster heeft weliswaar gesteld dat de bestuurlijke rapportage onjuist is, maar heeft deze stelling niet met stukken onderbouwd. De voorzieningenrechter komt dan ook tot het voorlopige oordeel dat verweerder mocht uitgaan van een vermoeden van drugshandel. Dat de softdrugs er in dit geval maar kort hebben gelegen en dat de tenlastelegging ten aanzien van de softdrugs is komen te vervallen maakt het vorenstaande niet anders. Het lokaal ligt in een voor drugscriminaliteit kwetsbare buurt. Dat blijkt uit het feit dat in september 2023 een ander lokaal in hetzelfde gebied ook is gesloten vanwege de vondst van verdovende middelen. Een zichtbare sluiting door de burgemeester van een lokaal in zo’n kwetsbaar gebied is een signaal voor drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in woningen en lokalen [5] .
Evenwichtigheid van de sluiting
9.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat persoonlijke verwijtbaarheid niet is vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet [6] . De bestuurlijke bevoegdheid tot sluiting staat ook los van een eventuele strafrechtelijke procedure [7] . De vraag of een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting [8] . Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kan maken.
9.2.
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat de omstandigheden die verzoekster heeft aangevoerd niet maken dat de sluiting van drie maanden volgens het uitgangspunt van het beleid niet evenwichtig is. Gelet op de grote hoeveelheid softdrugs die is aangetroffen heeft de burgemeester zich op het standpunt kunnen stellen dat een waarschuwing niet een maatregel is waarmee de burgemeester had kunnen volstaan. Uit de bestuurlijke rapportage kan bovendien worden afgeleid dat het onwaarschijnlijk is dat verzoekster niets te maken had met de drugs die zijn aangetroffen in het lokaal. Eén van haar bestuurders was in 2020 en 2021 betrokken bij meerdere strafbare feiten met betrekking tot smokkel en handel in verdovende middelen, waarbij gebruik werd gemaakt van verschillende modus operandi. Hij maakte daarbij ook gebruik van malafide werknemers van de luchthaven. Uit de mobiele telefoons die bij hem in beslag zijn genomen, is ook gebleken dat hij zich tot de dag van zijn aanhouding bezighield met het smokkelen van en handelen in verdovende middelen. Bovendien lijkt uit de camerabeelden opgemaakt te kunnen worden dat één van de bestuurders ( [naam 2] ) aanwezig was op het moment van afleveren van de softdrugs in de loods. De voorzieningenrechter volgt verzoekster dan ook niet in haar stelling, dat verzoekster geen verwijt kan worden gemaakt van de aanwezigheid van de softdrugs in de loods. Daar komt bij dat van degene die een pand verhuurt, verwacht wordt dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het pand wordt gemaakt. De rechtspraak daarover brengt mee dat verhuurders concreet toezicht moeten houden op het gebruik van een pand dat zij verhuren. Dat geldt evenzeer als sprake is van onderverhuur. Het is niet genoeg als zij het pand alleen maar bezoeken. Zij moeten ook controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand [9] . Verzoekster heeft niet aangetoond dat zij zulke controles regelmatig in het lokaal heeft uitgevoerd.
9.3
Dat de huurder het lokaal (tijdelijk) moet verlaten, is inherent aan de sluitingsmaatregel. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig en de burgemeester heeft zich ervan vergewist dat de duur van de sluiting evenwichtig is. Dat de tijdelijke sluiting van het lokaal financiële gevolgen heeft voor de gebruiker, verzoekster en haar contractspartners, is inherent aan de uitoefening van deze bevoegdheid. Een sluitingstermijn van drie maanden is echter te overzien. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij haar activiteiten, al dan niet tijdelijk, elders kan uitvoeren. Verzoekster heeft voorts alleen gesteld dat de sluiting van het lokaal tot haar faillissement leidt, maar dat heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Dat de burgemeester de noodzaak tot sluiting zwaarder heeft laten wegen dan het belang van verzoekster komt de voorzieningenrechter daarom niet onevenwichtig voor.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft en ziet in de belangen van verzoekster geen aanleiding om de sluiting uit te stellen in afwachting van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Dat betekent dat de burgemeester het lokaal van verzoekster voor drie maanden mag sluiten. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) en van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2444).
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:930).
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1435).
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3220).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:851).
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:395).
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2241).
9.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2462).