In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 28 februari 2024 een vonnis gewezen in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J. Folkeringa, en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.D. Poot. De zaak betreft een eiswijziging door eiser, waarbij hij zijn oorspronkelijke vorderingen heeft aangepast. Eiser vorderde aanvankelijk een veroordeling van gedaagde tot financiering van kosten en betaling van een specifiek bedrag, maar heeft deze vorderingen ingetrokken en in plaats daarvan een verklaring voor recht gevraagd over een redelijk uurtarief voor de inhuur van een betrokkene. Gedaagde heeft bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging, maar de rechtbank heeft dit bezwaar verworpen op basis van artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de eiser toestaat zijn eis te wijzigen zolang er nog geen eindvonnis is gewezen.
Daarnaast heeft gedaagde verzocht om een nieuwe mondelinge behandeling na een rechterwissel, maar dit verzoek is afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe rechter enkel de bindende eindbeslissingen uit het tussenvonnis in een eindvonnis moest omzetten, en dat de feitelijke vaststellingen in het tussenvonnis die niet dragend zijn voor het dictum geen gezag van gewijsde hebben. De rechtbank heeft ook het verzoek van gedaagde om terug te komen op eerdere bindende eindbeslissingen afgewezen, omdat deze verzoeken buiten het bestek van de procedure vallen.
In de beslissing heeft de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht toegewezen en de vordering tot betaling van makelaarskosten van € 2.787,50 toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor de veroordeling tot terugbetaling van de makelaarskosten.