ECLI:NL:RBNHO:2024:1901

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
C/15/336769 / HA ZA 23-97
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen nieuwe mondelinge behandeling na eiswijziging; bindende eindbeslissingen uit tussenvonnis omzetten in eindvonnis

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 28 februari 2024 een vonnis gewezen in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J. Folkeringa, en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.D. Poot. De zaak betreft een eiswijziging door eiser, waarbij hij zijn oorspronkelijke vorderingen heeft aangepast. Eiser vorderde aanvankelijk een veroordeling van gedaagde tot financiering van kosten en betaling van een specifiek bedrag, maar heeft deze vorderingen ingetrokken en in plaats daarvan een verklaring voor recht gevraagd over een redelijk uurtarief voor de inhuur van een betrokkene. Gedaagde heeft bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging, maar de rechtbank heeft dit bezwaar verworpen op basis van artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de eiser toestaat zijn eis te wijzigen zolang er nog geen eindvonnis is gewezen.

Daarnaast heeft gedaagde verzocht om een nieuwe mondelinge behandeling na een rechterwissel, maar dit verzoek is afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe rechter enkel de bindende eindbeslissingen uit het tussenvonnis in een eindvonnis moest omzetten, en dat de feitelijke vaststellingen in het tussenvonnis die niet dragend zijn voor het dictum geen gezag van gewijsde hebben. De rechtbank heeft ook het verzoek van gedaagde om terug te komen op eerdere bindende eindbeslissingen afgewezen, omdat deze verzoeken buiten het bestek van de procedure vallen.

In de beslissing heeft de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht toegewezen en de vordering tot betaling van makelaarskosten van € 2.787,50 toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor de veroordeling tot terugbetaling van de makelaarskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/336769 / HA ZA 23-97
Vonnis van 28 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. M.J. Folkeringa te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.D. Poot te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 november 2023,
  • de akte uitlating deskundige van [eiser]
  • de akte uitlating deskundigenrapportage van [gedaagde],
  • de akte vermindering van eis van [eiser]
  • de akte uitlating eisvermindering van [gedaagde]
  • het bericht van de rechtbank aan partijen van 7 februari 2024 over de rechterwissel,
  • het bezwaar van [eiser] tegen een nieuwe mondelinge behandeling
  • het verzoek van [gedaagde] om een nieuwe mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

De eiswijziging

2.1.
[eiser] heeft bij akte zijn eis gewijzigd in die zin dat hij niet langer veroordeling van [gedaagde] vordert tot financiering aan [eiser] Architecten ([bedrijf 1]) van 50% van de in de dagvaarding genoemde kostenposten (vordering onder I.) en ook geen betaling van een bedrag van € 46.784,55 (vordering onder II.). In plaats daarvan vordert [eiser] te verklaren voor recht dat € 75,00 per uur een redelijk tarief is voor de inhuur van [betrokkene] via [bedrijf 2] door [bedrijf 1] en dat dit tarief ten laste van de Projecten komt;
De overige vorderingen, te weten veroordeling tot terugbetaling door [gedaagde] van de makelaarskosten ad € 2.787,50 (vordering onder III.) en de proceskosten (vordering onder IV.) zijn ongewijzigd.
2.2.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de eiswijziging niet meegenomen zou mogen worden, omdat [eiser] aan cherry-picking probeert te doen. Volgens [gedaagde] probeert [eiser] de positieve elementen uit het tussenvonnis in een eindvonnis vast te laten leggen en door de resterende vorderingen in te trekken negatieve elementen buiten de deur te houden. Ook wil [eiser] kennelijk niet het risico lopen dat de rechtbank een voor hem negatief oordeel geeft over het verzoek van [gedaagde] terug te komen op de bindende eindbeslissing over het uurtarief van [betrokkene], aldus [gedaagde].
2.3.
Het bezwaar van [gedaagde] tegen de eiswijziging wordt verworpen. Uit artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan te veranderen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, tenzij de verandering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. [gedaagde] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot dat oordeel leiden. De rechtbank komt ook niet ambtshalve tot dat oordeel.
Het verzoek om een nieuwe mondelinge behandeling
2.4.
Het verzoek om een nieuwe mondelinge behandeling zal worden afgewezen. Omdat [eiser] zijn eis heeft gewijzigd resteert voor de nieuwe rechter alleen nog de taak om de bindende eindbeslissingen die de vorige rechter al in haar tussenvonnis ten aanzien van de nu ‑ na de eiswijziging ‑ nog aan de orde zijnde vorderingen heeft genomen in een eindvonnis neer te leggen.
Weliswaar heeft [gedaagde] de rechtbank verzocht om terug te komen op de bindende eindbeslissingen in rechtsoverweging 4.4 en 4.5 en 4.7 tot en met 4.10 van het tussenvonnis, maar dit verzoek gaat het bestek waarbinnen in deze procedure op bindende eindbeslissingen kan worden teruggekomen te buiten. De rechtbank zal uitleggen waarom dat zo is.
2.5.
De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerder door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte, eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich hierover uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800).
2.6.
Ten aanzien van rechtsoverweging 4.4 en 4.5 van het tussenvonnis betreft het verzoek van [gedaagde] de vaststelling door de rechtbank dat het krediet geheel is verbruikt aan de lopende projecten en dat nieuwe financiering nodig is. Dit is een feitelijke vaststelling die na de eiswijziging op geen enkele wijze dragend is voor het dictum en waaraan dan ook geen gezag van gewijsde toekomt. Een mondelinge behandeling om deze vaststelling aan de orde te stellen zou daarom buiten het bestek van deze procedure vallen.
2.7.
Voor wat betreft het verzoek van [gedaagde] om terug te komen op de beslissing over het uurtarief van [betrokkene] valt niet in te zien dat de bindende eindbeslissing berust op een onjuiste feitelijke grondslag. De rechter heeft vastgesteld dat gesteld noch gebleken is dat partijen met de indiensttreding van [betrokkene] bij [bedrijf 2] afspraken hebben gemaakt over het inhuren van [betrokkene] voor de projecten en/of over zijn uurtarief. Ook uit de nu door [gedaagde] overgelegde stukken valt een afspraak over het inhuren van [betrokkene] via [bedrijf 2] niet af te leiden, nog daargelaten dat de mogelijkheid om terug te komen op een bindende eindbeslissing niet openstaat om alsnog aan de stelplicht te kunnen voldoen.
2.8.
[gedaagde] heeft subsidiair verzocht om hoger beroep tegen het tussenvonnis open te stellen. Dat verzoek zal worden afgewezen omdat de rechtbank nu een eindvonnis zal wijzen waartegen hoger beroep open staat. In dat hoger beroep kan desgewenst ook het tussenvonnis ter discussie worden gesteld.
De inhoudelijke beoordeling
2.9.
Met verwijzing naar wat in het tussenvonnis is overwogen in rechtsoverweging 4.10 zal de gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen.
2.10.
Met verwijzing naar wat in het tussenvonnis is overwogen in rechtsoverweging 4.19 zal de vordering tot betaling van de makelaarskosten van € 2.787,50 worden toegewezen.
Proceskosten
2.11.
Gelet op de voormalige relatie tussen partijen en gegeven het feit dat [eiser] een belangrijk deel van zijn vorderingen heeft laten varen, zullen de proceskosten tussen partijen zo worden gecompenseerd dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat € 75,- per uur een redelijk tarief is voor de inhuur van [betrokkene] via [bedrijf 2] door [bedrijf 1] en dat dit tarief ten laste van de Projecten komt;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis aan [bedrijf 1] terug te betalen de makelaarskosten ad € 2.787,50, bij gebreke waarvan zij wettelijke rente verschuldigd is;
3.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling onder 3.2 uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.