ECLI:NL:RBNHO:2024:1897

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
C/15/348572/ HA RK 24/40
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de politierechter in een strafzaak

In deze zaak heeft verzoeker op 29 januari 2024 ter zitting de wraking verzocht van de politierechter in een aanhangige strafzaak. De wrakingskamer heeft op 19 februari 2024 uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.B.O. van Soest, stelde dat de politierechter ten onrechte zijn verzoek om aanhouding van de strafzaak had afgewezen. Verzoeker voerde aan dat de motivering van de beslissing gebrekkig was en dat zijn recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het EVRM, werd geschonden. De rechter heeft echter aangegeven dat de wraking zich richt tegen een procesbeslissing, wat geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer oordeelde dat er geen sprake was van vooringenomenheid of schijn van partijdigheid en dat het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond was. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/348572/ HA RK 24/40
Beslissing van 19 februari 2024
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],ingeschreven in de basisregistratie personen
op het adres [adres],
verzoeker,
advocaat: mr. W.B.O. van Soest, advocaat te Rotterdam.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. I.M. Hendriks,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 29 januari 2024 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Straf, zittingsplaats Alkmaar aanhangige zaak met als parketnummer 15/097327-23, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 31 januari 2024 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.2.1.
Bij brief van de griffier van 30 januari 2024 is (de raadsman van) verzoeker in de
gelegenheid gesteld om binnen een week het verzoek schriftelijk aan te vullen. Verzoeker heeft hier niet op gereageerd.
1.2.2.
De wrakingskamer heeft op grond van de hierna opgenomen overwegingen besloten
geen datum te bepalen voor een mondelinge behandeling van dit verzoek en bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.Inleiding

2.1.
De hoofdzaak betreft een strafzaak waarbij verzoeker verdachte is. In deze zaak heeft op 29 januari 2024 een terechtzitting plaatsgevonden. Op dezelfde dag, voorafgaand aan deze zitting, heeft de raadsman van verzoeker aan de griffie van de rechtbank de volgende e-mail gezonden:
“Ik zal een verzoek doen tot aanhouding van de zaak. Kijkend naar het nieuwe proces-verbaal omtrent de weer zeer magere inspanning die is geleverd om een cruciale getuige te zoeken, laat mij niet anders dan weer een aanhoudingsverzoek te doen, (…).Curacao geeft aan dat de getuige naar Rotterdam is verhuisd. Waarom wordt er niet gekeken naar de BRP-gegevens of de gemeente Rotterdam benaderd. (…)
Ik vraag u de zaak terug te verwijzen naar de R-C.”
2.2.
Van de zitting van 29 januari 2024 is een proces-verbaal opgemaakt. Dat proces-verbaal vermeldt onder meer het volgende:
“Depolitierechtermaakt melding van het zojuist door de raadsman per e-mail ingediende aanhoudingsverzoek (bijlage)om de zaak nogmaals naar de rechter- commissaris te verwijzen om de getuige te horen.(…)
Depolitierechtervoert het woord:Ik wijs het verzoek tot aanhouding af. Het is inderdaad kort opgeschreven door de rechter-commissaris, maar ik vind dat er genoeg moeite door de rechter-commissaris is gedaan. (…) Daarnaast ben ik van oordeel dat datgene wat van de rechter-commissaris mocht worden verwacht is gedaan.
Deraadsmanvoert het woord:Ik constateer dat sprake is van een schending van art. 6 EVRM. U heeft niet genoemd of rekening wordt gehouden met compenserende factoren. De motivering is gebrekkig en onvoldoende, want u bent niet ingegaan op de vragen die ik heb opgeworpen in mijn e-mail en vandaag op zitting. U heeft dingen ingevuld die er niet staan. Ik geef u een laatste kans dit in overweging te nemen, anders ga ik u wraken.
Depolitierechtervoert het woord:Als u wilt wraken, kunt u dat doen, maar dan moet u daar een keuze in maken.
Deraadsmanvoert het woord:Dan wraak ik u bij dezen. In aanvulling op wat ik zojuist opmerkte, noem ik nog dat geen onderzoek is gedaan naar het adres op Curaçao met nummer 89. Het is niet duidelijk wat de Kmar heeft gedaan. U vult zaken in die niet in het proces-verbaal staan als het gaat om de volgorde. Ook is geen onderzoek naar het BRP gedaan om te zien of hij in Rotterdam woont. Er is sprake van een onvolledig onderzoek. Er is nog geen sprake van een situatie waarin het niet mogelijk is om [naam] binnen een aanvaardbare termijn te horen. Aan alle onderdelen is voorbij gegaan en het recht op een eerlijk proces is geschonden.”

3.Het standpunt van verzoeker

3.1.
Verzoeker heeft volgens het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 januari
2024 ter onderbouwing van het wrakingsverzoek – samengevat – het volgende aangevoerd.
De rechter heeft ten onrechte het namens verzoeker op de zitting van 29 januari 2024 gedane verzoek om aanhouding van de strafzaak voor het voeren van een nader (adres)onderzoek, gepasseerd. De motivering van de beslissing van de rechter in het proces-verbaal van deze zitting is gebrekkig. Het uit artikel 6 EVRM voor verzoeker voortvloeiende recht op een eerlijk proces wordt hierdoor geschonden.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
De rechter heeft hierop, voor zover van belang, als volgt gereageerd.
De wraking is gericht tegen de afwijzende beslissing van de rechter op het verzoek van de raadsman van verzoeker om de zaak aan te houden. Dit is een procesbeslissing en kan geen grond vormen voor wraking. De inhoud en de motivering van de beslissing van de (afwijzende) beslissing geeft geen blijk van vooringenomenheid van de rechter.

5.De beoordeling

5.1.
De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen,
omdat daar geen grond voor is. Hierbij neemt de wrakingskamer tot uitgangspunt dat wraking van een rechter alleen aan de orde is indien, kort samengevat, de rechter (i) jegens een partij een vooringenomenheid koestert of (ii) wanneer de schijn van partijdigheid gewekt is.
In deze zaak is van beide gevallen geen sprake.
5.2.
Het wrakingsverzoek richt zich feitelijk alleen tegen de in het proces-verbaal van de
zitting van 29 januari 2024 neergelegde afwijzende beslissing van de rechter op het namens verzoeker gedane verzoek om de behandeling van zijn strafzaak aan te houden voor het uitvoeren van nader (adres)onderzoek van een – in de ogen van verzoeker – cruciale getuige. Dat kan geen grond voor wraking opleveren. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig geen grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het enkele feit dat de rechter een voor een partij negatieve (proces)beslissing neemt, levert geen grond voor wraking op. Dat is vaste rechtspraak sinds Hoge Raad 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413). Indien verzoeker het met zo’n beslissing niet eens is, kan hij dat na een eventueel in te stellen rechtsmiddel ter toetsing voorleggen aan de rechter die er dan over beslist. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing tot afwijzing van het verzoek tot aanhouding.
5.3.
De slotsom is dat het verzoek kennelijk ongegrond is.

6.Beslissing

De rechtbank
6.1.1. verklaart het verzoek tot wraking van de rechter kennelijk ongegrond,
6.1.2. beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en het openbaar ministerie
een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
6.1.3. beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich
bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzitter, mr. D.D.M. Hazeu en
mr. N. Boots, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2024.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.