Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Tenlastelegging
2.Voorvragen
3.Beoordeling van het bewijs
1, 2, 3 en 4ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
5.Strafbaarheid van de verdachte
6.Motivering van de sanctie
7.Vordering benadeelde partij
8.Toepasselijke wettelijke voorschriften
- de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht;
- de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
- artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer (oud);
- artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit (oud);
- artikel 5.1 van de Omgevingswet;
- de artikelen 3.30 en 3.31 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
- de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
9.Beslissing
bewezendat de verdachte de onder
1, 2, 3 en 4ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
gevangenisstrafvoor de duur van
394 (driehonderdvierennegentig) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
60 (zestig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
[naam 3]niet-ontvankelijk in de vordering.