ECLI:NL:RBNHO:2024:1770

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
C/15/346515 / KG ZA 23-642
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van de moeder naar België en de gevolgen voor de zorgregeling van de minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 2 januari 2024, is een kort geding aan de orde waarin de vader vordert dat de moeder niet zonder zijn toestemming naar België verhuist met hun minderjarige dochter, [de minderjarige 2]. De vader vreest dat een verhuizing naar België de band tussen de moeder en [de minderjarige 2] zal schaden en dat de huidige co-ouderschapsregeling niet meer uitvoerbaar zal zijn. De moeder heeft echter aangegeven dat zij al geruime tijd een partner in België heeft en dat zij daar een leven heeft opgebouwd. Ze heeft haar huurwoning in [plaats] opgezegd en is van plan om in de zomer van 2024 te verhuizen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van [de minderjarige 2] niet zonder meer vereisen dat aan de moeder een verhuisverbod wordt opgelegd. De voorzieningenrechter oordeelt dat, hoewel de verhuizing gevolgen zal hebben voor de zorgregeling, het niet in het belang van [de minderjarige 2] is om de moeder te dwingen in [plaats] te blijven wonen. De moeder heeft aangegeven dat zij zich zal inspannen om een zorgregeling te creëren die het contact tussen [de minderjarige 2] en haar moeder zoveel mogelijk waarborgt, ook na de verhuizing. De rechtbank heeft de vorderingen van de vader afgewezen en een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij [de minderjarige 2] om de veertien dagen bij de moeder verblijft, met inachtneming van de vakanties en feestdagen.

De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en kan binnen vier weken na de uitspraak worden aangevochten bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/346515 / KG ZA 23-642
Vonnis in kort geding van 2 januari 2024
in de zaak van
[de vader],
wonende te [plaats]
,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.A.M. Ansink te Haarlem,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats]
,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A. Apistola te Zwijndrecht.
Partijen zullen hierna de vader en de moeder genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met bijlagen, van 30 november 2023;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met bijlagen, van 18 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 19 december 2023
.Aanwezig waren partijen en hun advocaten.
1.3.
De minderjarige [de minderjarige 2] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Van deze gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest, welk huwelijk is geëindigd op [datum] door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 27 oktober 2016 van deze rechtbank
.Uit dit huwelijk zijn geboren:
  • [de minderjarige 1] , op [geboortedatum] te [plaats] (roepnaam: [de minderjarige 1] ), en
  • [de minderjarige 2] , op [geboortedatum] te [plaats] .
2.2.
Bij genoemde beschikking is bepaald dat het door partijen gesloten convenant en daarvan deel uitmakende ouderschapsplan deelt uitmaakt van de beschikking.
In het door partijen op 3 oktober 2016 ondertekende ouderschapsplan is -voor zover hier van belang- opgenomen dat de kinderen de helft van de tijd bij de vader verblijven en de helft van de tijd bij de moeder.
2.3.
[de minderjarige 2] verblijft thans zes van de veertien dagen bij de moeder en acht van de veertien dagen bij de vader.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vader vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
  • de moeder te verbieden om zonder zijn toestemming te verhuizen naar België, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000;
  • de moeder, voor het geval zij naar België verhuist- te gebieden terug te verhuizen naar de gemeente [gemeente] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag waarop de moeder niet naar de gemeente [gemeente] verhuist, ingaande op de dag van verhuizing buiten de gemeente [gemeente] ;
  • de moeder te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
De vader legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. De moeder heeft een partner in België en heeft ook een tijdje noodgedwongen in België gewoond omdat zij niet langer in haar woning in [plaats] kon blijven. In die periode woonde [de minderjarige 2] bij de vader en kwam de moeder af en toe op bezoek. Dit was op dat moment met wederzijds goedvinden. Vanaf 2020 heeft de moeder weer een eigen woning in [plaats] en [de minderjarige 2] verblijft thans zes van de veertien dagen bij de moeder. Om het weekend gaat [de minderjarige 2] met de moeder mee naar België. In de zomer van 2023 heeft de moeder laten weten dat zij in de zomer van 2024 gaat hertrouwen en met [de minderjarige 2] in België wil wonen. Hier gaat de vader niet mee akkoord, maar desondanks heeft de moeder op 16 november 2023 laten weten wat zij de huur van haar woning per 1 januari 2024 heeft opgezegd. De vader stelt dat een dergelijke ingrijpende beslissing in onderling overleg moet worden genomen. De gevolgen van de verhuizing zijn verstrekkend voor het contact tussen de moeder en [de minderjarige 2] , die in [plaats] wenst te blijven. De moeder forceert hiermee de vader en zijn partner om de volledige zorg voor [de minderjarige 2] op zich te nemen, terwijl er een summiere weekendregeling tussen [de minderjarige 2] en de moeder zal overblijven. De reisafstand is bovendien 3,5 uur en de partner van de moeder is niet bereid om voor de weekenden naar [plaats] te komen zodat het altijd [de minderjarige 2] en de moeder zijn die de reis naar Belgie moeten maken. De vader vreest dat de band tussen [de minderjarige 2] en de moeder zal wegvallen en acht de voortzetting van het co-ouderschap, bij voorkeur zeven om zeven dagen en niet zes om acht dagen, noodzakelijk. De wijziging van de zorgregeling maakt ook inbreuk op het gezinsleven van de vader.
3.3.
De moeder voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De moeder vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
  • te bepalen dat zodra de moeder naar België is verhuisd, [de minderjarige 2] voorlopig zal worden toevertrouwd aan de vader;
  • te bepalen dat zodra de moeder naar België is verhuisd er een voorlopige zorgregeling zal gelden er uit bestaande dat [de minderjarige 2] bij de moeder zal verblijven per twee weken van vrijdag tot en met zondag, alsmede helft van de vakantie- en feestdagen, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen zorgregeling;
  • de vader te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.2.
De moeder legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. De moeder kan niet verboden worden om zonder [de minderjarige 2] naar België te verhuizen. Dat betekent dat de huidige co-ouderschapsregeling niet meer kan worden uitgevoerd. De ouders moeten primair dan ook samen nieuwe afspraken maken over de zorgregeling. Het idee van de verhuizing leeft al langer bij de moeder, maar tot nu toe is zij niet verhuisd vanwege de leeftijd van [de minderjarige 2] . Het breekt de moeder fysiek op om al drie jaar lang op en naar te reizen naar haar partner in België en [de minderjarige 2] is nu op een leeftijd dat zij een redelijk zelfstandig leven heeft en een bepaalde mate van zelfstandigheid heeft. De partner van de moeder kan niet naar [plaats] verhuizen omdat hij een vaste baan heeft in België. De moeder heeft met haar partner in België een woning gekocht en de huur van haar woning in [plaats] opgezegd. Na de verhuizing zal sprake zijn van een weekendregeling, waarbij de moeder het ene weekend naar [plaats] komt om voor [de minderjarige 2] te zorgen en [de minderjarige 2] het andere week naar België komt. De moeder zal zorg dragen voor het vervoer naar België. [de minderjarige 2] vindt de voorgenomen verhuizing van de moeder niet leuk, maar ze begrijpt het wel.
4.3.
De vader voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

verhuisverbod/gebod terugverhuizen

5.1.
Artikel 2, eerste lid van het Vierde Protocol bij het EVRM waarborgt dat een ieder die zich rechtmatig op het grondgebied van een staat bevindt, het recht heeft zich daarbinnen vrijelijk te verplaatsen. Dit betekent dat het de moeder niet kan worden verboden om te verhuizen. Dit is slechts anders indien door haar verhuizing de belangen van [de minderjarige 2] in het gedrang kunnen komen.
5.2.
De moeder heeft gesteld dat het voor haar noodzakelijk is om naar België te verhuizen. Zij heeft al zeven jaar een partner in België, heeft noodgedwongen een tijd bij haar partner in België gewoond en heeft daar een leven opgebouwd. De moeder denkt al langer aan een verhuizing naar België, maar heeft hiermee gewacht omdat [de minderjarige 2] nog jong was. Inmiddels is die situatie niet meer houdbaar voor haar. Hoewel de moeder hiermee naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende heeft aangetoond dat het voor haar noodzakelijk is om naar België te verhuizen, heeft zij de vader wel voor een voldongen feit gesteld door een woning in België te kopen en de huur van haar woning in [plaats] op te zeggen. Een dergelijk ingrijpende beslissing als een verhuizing naar België hadden de ouders in beginsel samen moeten nemen. Thans dient de vraag te worden beantwoord of de belangen van [de minderjarige 2] met zich brengen dat de moeder verplicht kan worden om haar leven zo in te richten dat het huidige co-ouderschap in stand kan blijven.
5.3.
Het primaire belang van [de minderjarige 2] is dat zij met beide ouders betekenisvol contact heeft. Dit is ook hetgeen de ouders voor ogen hadden toen zij uit elkaar gingen en voor een co-ouderschapsregeling kozen. [de minderjarige 2] verblijft sinds 2020 zes om acht dagen bij de moeder. De moeder heeft ter zitting aangegeven een ruimere zorgregeling voor ogen te staan dan gevorderd, te weten om de week van vrijdag tot maandag. Zij is op zoek naar een plek in [plaats] waar ze [de minderjarige 2] om het weekend kan ontvangen. In het andere weekend verblijft [de minderjarige 2] bij de moeder in België, waarbij de moeder met [de minderjarige 2] naar Nederland reist op zondag en dan van zondag op maandag met [de minderjarige 2] in [plaats] verblijft. Voorts kan [de minderjarige 2] ook meer dan 50% van de vakanties bij de moeder verblijven. [de minderjarige 2] gaat nu ook om het weekend met de moeder mee naar België zodat zij na de verhuizing van de moeder net zo veel in België zal verblijven als thans het geval is. [de minderjarige 2] zal wel slechts de helft van de tijd die ze nu bij de moeder heeft behouden. Na de verhuizing naar België zal [de minderjarige 2] niet meer zes om acht dagen bij de moeder verblijven maar drie om tien dagen. Dat is weliswaar een flinke beperking van de huidige zorgregeling, maar hoeft betekenisvol contact met de moeder niet per definitie in de weg te staan. Een weekendregeling met een van de ouders is per slot van rekening gebruikelijk voor kinderen van gescheiden ouders.
5.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengen de belangen van [de minderjarige 2] niet zonder meer met zich dat aan de moeder een verhuisverbod kan worden opgelegd. Een co-ouderschap zal weliswaar niet meer mogelijk zijn, maar daar staat tegenover dat het ook niet in het belang van [de minderjarige 2] wordt geacht om een co-ouderschap te hebben met de moeder in [plaats] , als de moeder dat niet meer aan kan. Voorts heeft de moeder gesteld dat zij zich binnen de mogelijkheden zal inspannen om een zo uitgebreid mogelijke zorgregeling met [de minderjarige 2] te hebben en het reizen van [de minderjarige 2] zal verzorgen. Ook is van belang dat [de minderjarige 2] niet vaker naar België hoeft te reizen dan zij thans doet en dat de moeder het belangrijk vindt om rekening te houden met het sociale leven (waaronder voetbal en een bijbaan) van [de minderjarige 2] in [plaats] . De voorzieningenrechter gaat er daarbij van uit dat de moeder [de minderjarige 2] tijdens de vakanties grotendeels bij zich zal hebben, zoals zij ter zitting heeft aangegeven.
5.5.
Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat het voorgenomen besluit tot verhuizing van de moeder weliswaar gevolgen zal hebben voor het gezin van de vader, maar dat dit niet tot een ander oordeel leidt. De kinderen van de partner van de vader verblijven om de week in het gezin van de vader. Zij zijn echter gewend aan de aanwezigheid van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] in het gezin en aan de voorzieningenrechter is op geen enkele wijze gebleken dat zij zich door hun aanwezigheid ‘te gast’ zullen voelen, zoals de vader stelt.
5.6.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zullen de vorderingen van de vader worden afgewezen.
voorlopige toevertrouwing kind en voorlopige zorgregeling
5.7.
Partijen zijn het met elkaar eens dat [de minderjarige 2] bij de vader zal worden ingeschreven als de moeder naar België verhuist. Gelet op deze overeenstemming en de aard van de procedure in kort geding, waar alleen een onmiddellijke voorziening bij spoed kan worden gegeven, wordt de vordering van de moeder om [de minderjarige 2] voorlopig aan de vader toe te vertrouwen afgewezen.
5.8.
De voorzieningenrechter zal de door de moeder ter zitting voorgestelde zorgregeling als voorlopige zorgregeling bepalen, nu het in het belang van [de minderjarige 2] wordt geacht dat het contact tussen haar en de moeder zo veel mogelijk wordt geborgd.
kosten van het geding
5.9.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter,
in conventie
6.1.
wijst het gevorderde af
in reconventie
6.2.
bepaalt als voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat de minderjarige:
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
bij de moeder verblijft:
- een keer per veertien dagen van vrijdag tot maandag, waarbij ze afwisselend:
o de ene keer met de moeder in (de omgeving van) [plaats] verblijft, en
o de andere keer van vrijdag tot zondag bij de moeder in België verblijft en van zondag tot maandag in (de omgeving van) [plaats] ;
- ( (minstens) de helft van de vakantie- en feestdagen, in onderling overleg te bepalen;
6.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.E.J. van Schie op 2 januari 2024.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.