ECLI:NL:RBNHO:2024:1751

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
10278036 BZ VERZ 23-290 MK
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de bewindvoerder voor schade door tekortkomingen in de uitvoering van het bewind

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen BeauFin B.V. en de Organisatie voor Bewindvoering & Insolventie Nederland B.V. over de eindrekening en verantwoording van de voormalig bewindvoerder. De huidige bewindvoerder, BeauFin B.V., heeft gesteld dat de voormalig bewindvoerder haar taken niet naar behoren heeft uitgevoerd, wat heeft geleid tot schade voor de betrokkene. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de voormalig bewindvoerder tekort is geschoten in haar zorgplicht. Gezien de onzekerheden omtrent de omvang van de geleden schade, heeft de kantonrechter de materiële schade vastgesteld op € 1.250,-.

De procedure begon met de indiening van de eindrekening door de voormalig bewindvoerder op 2 november 2022, gevolgd door verschillende brieven van beide partijen. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 oktober 2023 zijn de standpunten van partijen verder geconcretiseerd. De kantonrechter heeft de relevante wetgeving, waaronder artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, in overweging genomen.

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de voormalig bewindvoerder niet heeft voldaan aan de zorgplicht die van een goed bewindvoerder mag worden verwacht. Dit heeft geleid tot de vaststelling van de schadevergoeding. De kantonrechter heeft de vordering tot vergoeding van immateriële schade afgewezen, maar heeft de voormalig bewindvoerder veroordeeld tot betaling van de materiële schade aan de betrokkene, met een deadline voor betaling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Haarlem
Zaaknummer: 10278036 BZ VERZ 23-290 MK
Uitspraakdatum: 19 februari 2024

Beschikking van de kantonrechter

op verzoek van:
BeauFin B.V. t.h.o.d.n. Beaufin Bewindvoering & Budgetbeheer,
gevestigd te Amsterdam,
hierna ook te noemen: verzoeker,
tegen
Organisatie voor Bewindvoering & Insolventie Nederland B.V.,
gevestigd te Culemborg,
hierna ook te noemen: verweerder,
inzake het meerderjarigenbewind ten behoeve van:
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] , [geboorteland] , op [geboortedatum] 1959,
van wie het adres bekend is bij deze rechtbank,
hierna ook te noemen: betrokkene.

procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de eindrekening en verantwoording, opgesteld door verweerder, ter griffie ingekomen op 2 november 2022;
  • de brieven van verzoeker, ter griffie ingekomen op 3 november 2022 en 21 april 2023;
  • de brieven van verweerder, ter griffie ingekomen op 10 februari 2023 en 30 mei 2023.
Op 13 oktober 2023 heeft er een mondelinge behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden.
Na de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter kennisgenomen van:
  • de aanvullende stukken van verweerder, ter griffie ingekomen op 14 november 2023;
  • de aanvullende stukken van verzoeker, ter griffie ingekomen op 16 november 2023.

uitgangspunten

Bij beschikking van de kantonrechter van 27 augustus 2013 is een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van betrokkene wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand. Verweerder is destijds tot bewindvoerder benoemd.
Bij beschikking van de kantonrechter van 8 augustus 2022 is verweerder als bewindvoerder ontslagen en verzoeker tot bewindvoerder benoemd.

beoordeling

Op 3 november 2022 heeft verzoeker aangegeven dat zij niet akkoord gaat met de eindrekening en verantwoording van verweerder. Verzoeker stelt dat verweerder haar werkzaamheden als bewindvoerder niet goed heeft uitgevoerd, en dat betrokkene daardoor schade heeft geleden. Het verzoek strekt tot vergoeding van de door betrokkene geleden materiële en immateriële schade.
Verweerder kan zich niet verenigen met hetgeen verzoeker stelt. Zij geeft aan dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder haar werkzaamheden als bewindvoerder niet goed heeft uitgevoerd. Bovendien heeft betrokkene geen schade geleden.
Juridisch kader
Op grond van artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (verder te noemen: BW) is een bewindvoerder jegens de betrokkene aansprakelijk, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
Op grond van artikel 1:362 BW (dat ingevolge artikel 1:445 lid 5 BW van overeenkomstige toepassing is bij bewind) kan de kantonrechter de schade vaststellen, die de betrokkene door slecht bewind van de voormalige bewindvoerder heeft geleden en de voormalige bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.
Tijdens en na de mondelinge behandeling zijn de standpunten van partijen geconcretiseerd, waardoor eerdere vorderingen zijn ingetrokken of vervallen. De kantonrechter zal slechts op de resterende onderdelen ingaan.
Kredietoverzicht BKR
Gebleken is dat betrokkene van 2014 tot en met 2017 een schuldhulpverleningstraject heeft doorlopen, met als doel schuldenvrij te worden. Nadien bleek dat twee vorderingen van schulden van de ING-Bank en van LaSer niet waren meegenomen in het schuldhulpverleningstraject. Deze vorderingen stonden sedert 2006 bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) geregistreerd, en verweerder had derhalve van het bestaan van deze schulden op de hoogte kunnen zijn. Als verweerder deze schulden had aangemeld bij aanvang van het schuldhulpverleningstraject, dan was betrokkene na afloop van het traject schuldenvrij geweest. Gelet op het voorgaande acht verzoeker een vergoeding van de door betrokkene geleden materiële schade rechtvaardig. Verzoeker stelt voorts dat betrokkene door voornoemd handelen van verweerder in haar persoon is aangetast en daardoor immateriële schade heeft geleden. Door toedoen van verweerder moet betrokkene immers opnieuw een schuldhulpverleningstraject doorlopen, waardoor betrokkene wederom gedurende 3 jaar veel financiële vrijheid en ruimte voor leuke activiteiten moet inleveren.
Verweerder heeft vanwege het tijdsverloop niet meer kunnen achterhalen of zij bij de aanvraag van het schuldhulpverleningstraject in 2014 een kredietoverzicht bij het BKR heeft opgevraagd en heeft aangeleverd bij de Gemeente Haarlem. Volgens verweerder is het overigens de taak van de Gemeente Haarlem om te controleren of alle relevante stukken voor de aanvraag van schuldhulpverlening zijn ingediend. Verweerder ziet geen grond voor vergoeding van schade.
De kantonrechter zal zich allereerst buigen over de vraag of de bewindvoerder schadeplichtig is nu twee schulden buiten het saneringstraject 2014-2017 zijn gebleven. Daarbij is van belang de vraag of de bewindvoerder bij het inventariseren van de schulden van betrokkene een kredietoverzicht van BKR had moeten opvragen. Conform de Toelichting op de Regeling Beloning Curatoren, Bewindvoerders en Mentoren dient een bewindvoerder,
als er sprake is van een problematische schuldenpositie die zich leent voor een schuldhulpverleningstraject, een schuldenoverzicht op te stellen en dient hij betrokkene te begeleiden op het intakegesprek bij de gemeentelijke schuldhulpverlener. Het inventariseren van de schulden zal in de regel plaatsvinden op basis van door de betrokkene aangeleverde informatie. Veelal wordt bij schulden ook enige tijd gewacht met het aanvragen van schuldhulp zodat de situatie van betrokkene kan stabiliseren en de kans op onopgemerkte schulden kleiner wordt. Een algemene (gedrag)regel op grond waarvan de bewindvoerder altijd gehouden is om bij de schuldeninventarisatie tevens een kredietoverzicht op te vragen bij het BKR is niet gebleken. Weliswaar kan het opvragen van zo’n overzicht door de bewindvoerder onder omstandigheden raadzaam zijn, bijvoorbeeld in situaties waarbij betrokkene langere tijd geen enkele vorm van administratie heeft bijgehouden of concrete aanwijzingen bestaan dat schulden onder de rader blijven, maar dergelijke omstandigheden zijn door verzoeker niet gesteld. Al met al voert het naar het oordeel van de kantonrechter te ver om verweerder te verwijten dat zij geen BKR-overzicht heeft opgevraagd. Gelet hierop komt de kantonrechter niet toe aan de vaststelling van een materiële of immateriële schadevergoeding.
Nieuwe schulden en incassokosten
In de brief van 24 mei 2023 geeft verweerder aan dat zij in 2018 bekend is geworden met de schuld van betrokkene bij LaSer. Verzoeker stelt dat verweerder sindsdien is gaan aflossen aan LaSer, waardoor andere lasten van betrokkene niet konden worden voldaan. Hierdoor zijn nieuwe schulden en incassokosten ontstaan bij KPN, Zilveren Kruis en het CAK. Verzoeker stelt dat verweerder niet in het belang van betrokkene heeft gehandeld door nieuwe schulden te laten ontstaan. Bovendien had verweerder moeten onderzoeken of betrokkene in aanmerking kwam voor de wettelijke schuldsanering. Door voornoemd handelen en nalaten is verweerder tekort geschoten in haar taak als bewindvoerder, aldus verzoeker.
Verweerder beaamt dat er na afloop van het schuldhulpverleningstraject nieuwe schulden zijn ontstaan. Er was geen ruimte binnen het bestaande budget om deze schulden af te lossen.
De kantonrechter dient te beoordelen of verweerder verwijtbaar heeft gehandeld door voorrang te geven aan de aflossing van de schuld bij LaSer met als gevolg dat er nieuwe schulden zijn ontstaan. Het uitgangspunt is dat een bewindvoerder ervoor dient zorg te dragen dat er tijdens het bewind geen nieuwe schulden ontstaan. Dit is echter niet altijd mogelijk. Zo zijn er situaties denkbaar waarbij het inkomen of vermogen ontoereikend is om de lasten te voldoen. In dit geval was echter wel ruimte om andere schulden af te lossen. Verweerder heeft niet duidelijk kunnen uitleggen hoe het mogelijk is dat schulden werden afgelost terwijl er tegelijkertijd toch weer nieuwe schulden ontstonden. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat verweerder op dit punt is tekortgeschoten in haar taak als bewindsvoerder.
Niettemin komen deze nieuwe schulden niet voor vergoeding in aanmerking nu betrokkene inmiddels opnieuw is toegelaten tot een schuldhulpverleningstraject voor (onder meer) laatstbedoelde schulden. Dit traject zal bij goed verloop uiteindelijk leiden tot een eerdere schuldenvrije positie van betrokkene. Ook dit onderdeel van de vordering komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
Tot slot de omstandigheid dat de bewindvoerder niet heeft geopteerd voor wettelijke schuldsanering. De keus voor wettelijke schuldsanering is niet een vanzelfsprekende stap voor een beschermingsbewindvoerder. Doorgaans vindt de afweging van wel/geen wettelijke schuldsanering plaats in het overleg tussen betrokkene en de schuldhulpbemiddeling. Maar
schuldhulpverlening was bij betrokkene niet meer in beeld vanwege het eerdere schuldhulpverleningstraject. En als al voor wettelijke schuldsanering zou zijn gekozen, dan staat
niet vast dat zo’n traject zou hebben geleid tot verlening van een schone lei. Immers, toelating tot de wettelijke schuldsanering is geen vanzelfsprekendheid, er moet aan allerlei eisen worden voldaan, en dat zelfde geldt voor het verkrijgen van een schone lei aan het einde van het traject. Anderzijds heeft verweerder niet kunnen uitleggen waarom destijds niet gekozen is voor wettelijke schuldsanering. Met name in verband met dit laatste acht de kantonrechter genoegzaam aannemelijk dat verweerder ook hier te kort is geschoten in haar zorgplicht jegens betrokkene. Dat betrokkene als een gevolg hiervan schade heeft geleden is eveneens aannemelijk, omdat aan te nemen valt dat verzoeker als een gevolg van dit gebrek aan zorgplicht langer onder bewind is komen te staan dan strikt noodzakelijk en voor onderbewindstelling nu eenmaal kosten verschuldigd zijn. Gezien alle onzekerheden die spelen ten aanzien van de omvang van geleden schade, zal de kantonrechter de materiële schade in redelijkheid bepalen op € 1.250,- . Voor het toekennen van immateriële schade ziet de kantonrechter onvoldoende aanleiding.

Beslissing

De kantonrechter:
  • stelt vast dat verweerder toerekenbaar te kort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van een bedrag van € 1.250,-, uiterlijk te voldoen op 1 april 2024, via BeauFin B.V. t.h.o.d.n. Beaufin Bewindvoering & Budgetbeheer, aan betrokkene;
  • wijst het anders of meer gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. de Valk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak (dit dient te geschieden door een advocaat).