ECLI:NL:RBNHO:2024:1583

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
C/15/344190 HA RK 23/128
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland op 4 oktober 2023 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker, wonende te Purmerend, die zich niet gehoord voelde door de rechter, mr. S.A. Steinhauser, tijdens een zitting op 22 september 2023. De verzoeker had het gevoel dat de rechter hem kritisch bevroeg over zijn handelen rondom de omgang met zijn minderjarige dochter, terwijl er geen kritische vragen aan de moeder werden gesteld over het stopzetten van de omgang. De verzoeker vreesde daardoor dat de rechter vooringenomen was.

De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet onpartijdig was en dat de verzoeker geen objectieve gronden had voor zijn vrees. De wrakingskamer benadrukte dat het aan de rechter is om de regie over de zitting te voeren en dat het stellen van kritische vragen aan een partij niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake is van vooringenomenheid. Bovendien was het verzoek tot wraking ingediend terwijl de rechter nog bezig was met de inhoudelijke behandeling van de zaak, waardoor de verzoeker zichzelf de kans ontnam om zijn vrees te toetsen. De wrakingskamer concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door de verzoeker naar voren waren gebracht, geen grond opleverden voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was.

De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat het verzoek tot wraking wordt afgewezen en dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

C/15/344190 / HA RK 23-128[datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer: C/15/344190 / HA RK 23-128
Beslissing van 4 oktober 2023
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te Purmerend,
verzoeker,
advocaat: mr. J.I. Vervest te Heemskerk.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. S.A. Steinhauser,
hierna te noemen: de rechter.

1.Het procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 22 september 2023 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Familie en Jeugd, locatie Haarlem, aanhangige zaak met als zaaknummer C/15/343294 / KG ZA 23-452, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
Verzoeker heeft het verzoek tot wraking per e-mailbericht van 26 september 2023 nader toegelicht.
1.3
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 26 september 2023 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.4
Het verzoek is vervolgens behandeld op de zitting met gesloten deuren van de wrakingskamer van 28 september 2023. Verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker en zijn advocaat zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Tevens is de rechter, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.
De verzoeker in de hoofdzaak (hierna te noemen: de moeder) en haar advocaat zijn als toehoorder uitgenodigd om de zitting bij te wonen, maar hebben daar geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1
Verzoeker en de moeder hebben een minderjarige dochter.
2.2
De moeder heeft in de hoofdzaak (voor zover hier van belang) in kort geding gevorderd dat de voorzieningenrechter haar vervangende toestemming verleent om met de minderjarige op vakantie naar het buitenland te gaan. Verzoeker heeft in de hoofdzaak in reconventie (voor zover hier van belang) gevorderd dat de omgang tussen hem en de minderjarige wordt hervat.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – kort samengevat –
het volgende aangevoerd. De rechter heeft ter zitting uitsluitend verzoeker meermalen kritisch bevraagd over zijn handelen rondom het laatste omgangsmoment met de minderjarige. De rechter heeft niet één kritische vraag gesteld aan de moeder over het volledig stopzetten van de omgang tussen verzoeker en de minderjarige. Ondanks meerdere verzoeken van verzoeker ter zitting aan de rechter om ook de moeder (even) kritisch te bevragen, heeft de rechter dat niet gedaan. Volgens verzoeker is daarom sprake van een vermoedelijke vooringenomenheid van de rechter tegen hem (en vóór het standpunt van de moeder).

4.Het standpunt van de rechter

4.1
De rechter heeft – kort samengevat – als volgt op het wrakingsverzoek gereageerd. Het stellen van vragen aan de moeder over het stopzetten van de omgang tussen verzoeker en de minderjarige zou aan de orde gekomen zijn op een door de rechter passend geacht moment tijdens de mondelinge behandeling. De rechter wilde echter eerst hoor en wederhoor toepassen, alvorens zij daartoe zou overgaan. De rechter was nog bezig met de behandeling van de zaak en vindt de conclusie van verzoeker prematuur. De rechter heeft bovendien niet gezegd dat zij de vragen van verzoeker over het stopzetten van de omgang door de moeder niet wilde bespreken. De rechter is dan ook van mening dat geen sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een rechter die een zaak behandelt op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk, maar niet doorslaggevend.
5.2
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker niet heeft aangevoerd dat de rechter een persoonlijke vooringenomenheid tegen hem koestert. De wrakingskamer is daarvan ook niet gebleken. De subjectieve toets levert dus geen grond voor wraking op. Daarom zal moeten worden beoordeeld of naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
5.3
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
5.4
Uit het proces-verbaal van de zitting van 22 september 2023 blijkt dat de rechter verzoeker kritisch heeft bevraagd over zijn handelen rondom de laatste omgang. Dit leidt echter nog niet tot de conclusie dat de rechter vooringenomen is of dat er sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Dat de rechter aan een partij kritische vragen stelt kan door de betreffende partij als onevenwichtig worden ervaren, maar betekent niet dat de rechter daarom ook (even) kritische vragen aan de wederpartij zou moeten stellen. Het is aan de rechter om de regie over de zitting te voeren, waaronder valt het al dan niet aan het woord laten van een partij, het onderbreken van een partij die aan het woord is of het al dan niet inhoudelijk bespreken van ingediende stukken. Niet is komen vast te staan dat de rechter hierbij een grens heeft overschreden. Dit geldt te meer nu het verzoek tot wraking is ingediend terwijl de rechter nog niet klaar was met de inhoudelijke behandeling van zowel de vordering van de moeder in conventie (over de vakantie) als de vordering van verzoeker in reconventie (over de omgang). Hierdoor heeft verzoeker zichzelf de kans ontnomen om te kunnen toetsen of de kennelijk bij hem bestaande vrees dat de rechter niet onpartijdig is, gerechtvaardigd was.
5.5
Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat de feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking dan ook afwijzen.

6.Beslissing

De wrakingskamer:
6.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
6.2
beveelt de griffier van de wrakingskamer onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
6.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, voorzitter, mr. J.L. Roubos en mr. E.J. Bellaart, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Fröberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.