Op 15 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een uitleveringszaak waarbij de officier van justitie verzocht om de uitlevering van een opgeëiste persoon aan Turkije. De opgeëiste persoon, geboren op 1 juli 1999 in Gaziantep, verblijft in uitleveringsdetentie in het Justitieel Complex Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon overeenkomt met de gegevens in het uitleveringsverzoek van de Turkse autoriteiten, die twee vonnissen van de rechtbank in Gaziantep met een totale gevangenisstraf van zeven jaar, 11 maanden en 100 dagen aanvoeren als basis voor de uitlevering.
De verdediging heeft echter aangevoerd dat de uitlevering ontoelaatbaar moet worden verklaard vanwege een voltooide schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij tijdens zijn voorlopige hechtenis in Turkije is gemarteld. De rechtbank heeft de verklaringen van de opgeëiste persoon en de door de verdediging overgelegde stukken, waaronder ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in overweging genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat de opgeëiste persoon tijdens zijn detentie in Turkije is mishandeld.
Op basis van deze bevindingen heeft de rechtbank geconcludeerd dat er sprake is van een voltooide inbreuk op de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon, zoals neergelegd in artikel 3 EVRM. De rechtbank heeft daarom de uitlevering aan Turkije ontoelaatbaar verklaard en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon opgeheven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2024.