ECLI:NL:RBNHO:2024:1471

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
C/15/342273 / HA ZA 23-411
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contractuele inspanningsverplichting van de gemeente bij bestemmingsplanwijziging

In deze zaak vorderden eisers, [eiseres] en [eiser], dat de gemeente Alkmaar zou worden verplicht om mee te werken aan de wijziging van het bestemmingsplan, zodat woningbouw op hun perceel mogelijk zou worden. De rechtbank oordeelde dat de gemeente geen contractuele inspanningsverplichting had jegens eisers om het bestemmingsplan aan te passen. De rechtbank stelde vast dat eisers niet-ontvankelijk waren in hun vorderingen, omdat de bestuursrechtelijke rechtsgang nog openstond. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de inspanningsverplichting, en dat de vorderingen van eisers op dit punt niet konden worden toegewezen. De gemeente had eerder een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning, maar de inspanningsverplichting was niet van toepassing op eisers, aangezien deze was overeengekomen met HSB Vastgoed Holding B.V. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/342273 / HA ZA 23-411
Vonnis van 21 februari 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van

1.[eiseres] ,

2.
[eiser],
beiden te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. J.A. Oudendijk te Amsterdam,
tegen
GEMEENTE ALKMAAR,
te Alkmaar,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaten: mr. M.J.G. Stork en mr. E.C.W. van der Poel te Alkmaar.
De zaak in het kort
In deze zaak is aan de orde de vraag of op de gemeente een (contractuele) inspanningsverplichting rust jegens [eisers] om het bestemmingsplan aan te passen, zodat op het perceel van [eisers] woningbouw mogelijk is. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. Daarom kan ook geen sprake zijn van een tekortkoming in de nakoming van deze inspanningsverplichting. De hierop gebaseerde vordering van [eisers] tot vergoeding van schade is niet toewijsbaar. Voor zover [eisers] nakoming van de inspanningsverplichting vorderen zijn zij niet-ontvankelijk in hun vordering, omdat de bestuursrechtelijke rechtsgang nog openstaat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 juli 2023 met producties A-Q;
- de conclusie van antwoord met producties 1-15;
- het tussenvonnis van 11 oktober 2023, waarbij de rechtbank onder meer een mondelinge behandeling heeft bevolen;
- het rolbericht van 12 januari 2024 van de zijde van de gemeente met producties 16-18;
- de brief van 16 januari 2024 van de zijde van [eisers] ;
- het hiertegen door de gemeente gemaakte bezwaar van 17 januari 2024;
- de e-mail van de griffier van 19 januari 2024, waarin is vermeld dat de rechtbank de brief van 16 januari 2024 buiten beschouwing laat wegens strijd met de eisen van een goede procesorde.
1.2.
Op 25 januari 2024 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Op de zitting zijn verschenen mevrouw [eiseres] en de heer [eiser] , vergezeld door mr. Oudendijk, en namens de gemeente mr. [juridisch adviseur 1] en mr. [juridisch adviseur 2] , juridisch adviseurs bij de gemeente, vergezeld door mrs. Stork en Van der Poel.
1.3.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Stork heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die hij ter zitting aan de rechtbank heeft overgelegd en die daarmee onderdeel zijn geworden van de processtukken.
1.4.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de zaak naar de rol van 31 januari 2024 verwezen voor partijberaad. De gemeente heeft de rechtbank op de rol van 31 januari 2014 verzocht om vonnis te wijzen.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [nummer 2] november 2016 hebben de gemeente en HSB Vastgoed Holding B.V. (hierna: HSB) een ‘overeenkomst beëindiging van diverse overeenkomsten van samenwerking en vastlegging van nieuwe afspraken’ (hierna: de overeenkomst) gesloten. In de overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de aan-/verkoop van gronden gelegen in [woonplaats] , waaronder een perceel grond gelegen aan het [adres] tussen de huisnummers [nummer 1] en [nummer 2] in [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [het perceel] (hierna: het perceel).
2.2.
In de overeenkomst zijn de volgende bepalingen, voor zover van belang, opgenomen:
“Artikel 11.1.
HSB wenst de mogelijkheid te krijgen om woningen te bouwen op het haar in eigendom toebehorende perceel (..). De gemeente is bereid mee te werken aan het planologisch inpassen van maximaal twee vrijstaande of half vrijstaande woningen op het (..) perceel (..).
Artikel 11.2.
De in het eerste lid van dit artikel bedoelde medewerking van de gemeente houdt een inspanningsverplichting in tot het voeren van de nodige planherzieningsprocedure. Deze overeenkomst laat de publiekrechtelijke verantwoordelijkheid van de gemeente en haar organen onverlet (..) Het bepaalde in deze overeenkomst kan daaraan niet afdoen en kan in zoverre niet ook niet leiden tot aansprakelijkheid van de gemeente c.q. tot enig recht van HSB op vergoeding van vergeefs gemaakte kosten of van schaden.
(..)
Artikel 12.2.Alle kosten die de gemeente dan wel HSB maakt met het oog op de planologische procedure komen voor rekening van HSB. Alle kosten, gemaakt in verband met de benodigde vrijstellingen, vergunningen en beschikkingen komen eveneens voor rekening van HSB.(..)Artikel 14.1.Het in artikel 11 bepaalde vervalt van rechtswege en zonder dat HSB enig recht tot vergoeding geldend kan maken indien HSB niet uiterlijk 1 december 2018 een bruikbare aanvraag heeft ingediend voor de activiteit bouwen en de benodigde afwijking van het bestemmingsplan met het oog op de in artikel 11 bedoelde planinvulling.Artikel 14.2.Het recht eindigt voorts:- door het afzien door HSB van de planverwezenlijking;- doordat de op basis van de ingediende aanvraag gestarte planherzieningsprocedure niet in planwijziging resulteert;- doordat HSB (een deel van) haar grondpositie op de desbetreffende locatie vervreemdt, behoudens verkoop aan de verkrijgende bewoners van de te bouwen woningen;(..)
Artikel 21 Samenhang afsprakenDe verbintenissen in deze overeenkomst gelden in onderling verband en leggen vast hetgeen tussen partijen rechtens geldt, c.q. is overeengekomen. De verbintenissen zijn ondeelbaar en kunnen niet worden overgedragen aan derden, tenzij in deze of toekomstige overeenkomsten tussen partijen anders is of wordt overeengekomen. (..)”
2.3.
[eisers] hebben het perceel gekocht van HSB. In de koopovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
Artikel 4. Feitelijke staat en het gebruik van het gekochte(..)
b. Gebruik van het gekochteKoper wil het gekochte gaan gebruiken voor de bouw van een woning.Het gekochte heeft volgens het geldende bestemmingsplan een bedrijfsbestemming.Verkoper zijn geen redenen bekend die zich tegen dit voorgenomen gebruik van koper verzetten.
(..)Artikel 25. Bijzondere bepalingen1. Verkoper heeft met de gemeente Alkmaar een overeenkomst gesloten onder andere in het kader van de planologische ontwikkelingen op het verkochte. Koper verklaart bekend te zijn met de in genoemde overeenkomst ten aanzien van het gekochte opgenomen bepalingen en de eventuele verplichtingen die daaruit voortvloeien na te komen en vrijwaart verkoper voor mogelijke aanspraken in deze. Een kopie van de desbetreffende artikelen (artikel 11 tot en met 14) is aan deze koopovereenkomst gehecht.”
2.4.
Op 13 februari 2018 hebben [eisers] bij de gemeente een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een woning op het perceel.
2.5.
Op 12 maart 2018 is het perceel aan [eisers] geleverd.
2.6.
De gemeente heeft op 20 juli 2018 besloten de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteiten Bouwen en Strijd bestemmingsplan. Nadien hebben [eisers] een woning gerealiseerd op het perceel.
2.7.
Omstreeks april/mei 2021 hebben [eisers] de gemeente gevraagd naar de mogelijkheden om een (mantel)zorgwoning achter de woning te realiseren, zodat hun minderjarige dochter daar verzorgd kan worden.
2.8.
Bij e-mail van 4 mei 2021 heeft de gemeente aan [eisers] om een juridische onderbouwing gevraagd dat sprake is van mantelzorg en verder het volgende bericht:
“De huidige bestemmingsplannen worden binnen nu en 2029 omgezet in omgevingsplannen. De huidige bestemming van jullie perceel kan in een toekomstig omgevingsplan gewijzigd worden, zonder dat jullie een aanvraag moeten indienen.”
2.9.
Bij brief van 1 juli 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (hierna: het college) [eisers] bericht dat vergunningsvrij bouwen van een mantelzorgwoning op het perceel niet mogelijk is. Het college heeft aangegeven wel bereid te zijn mee te werken aan het verzoek van [eisers] , maar dat het dit alleen kan doen via een uitgebreide omgevingsvergunning, dan wel via een bestemmingsplanprocedure, gevolgd door een reguliere omgevingsvergunning.
2.10.
Bij brief van 2 november 2021 heeft het college [eisers] laten weten dat het bereid is om medewerking te verlenen aan het volgen van een procedure naar aanleiding van een aanvraag omgevingsvergunning voor een tijdelijke zorgwoning, op basis van een uitgebreide voorbereidingsprocedure of naar aanleiding van een verzoek tot herziening van het bestemmingsplan gevolgd door een reguliere omgevingsvergunning (als het bestemmingsplan wordt gewijzigd).
2.11.
Op 22 september 2022 heeft een toezichthouder van de gemeente geconstateerd, naar aanleiding van een handhavingsverzoek van de buren, dat [eisers] zonder omgevingsvergunning begonnen waren met het bouwen van een mantelzorgwoning in de achtertuin van het perceel. Het college heeft [eisers] bij brief van 26 september 2022 een bouwstop opgelegd.
2.12.
Bij brief van 24 oktober 2022 heeft het college een vooraankondiging aan [eisers] toegezonden dat een last onder dwangsom zal worden opgelegd. [eisers] hebben op 7 november 2022 een zienswijze ingediend, waarin zij de gemeente onder meer gewezen hebben op haar inspanningsverplichting zoals vervat in artikel 11.2. van de overeenkomst om over te gaan tot de benodigde planherzieningsprocedure.
2.13.
Op 22 november 2022 heeft het college [eisers] definitief een last onder dwangsom opgelegd. [eisers] hebben tegen dat besluit op 2 januari 2023 bezwaar gemaakt.
2.14.
Hangende de bezwaarprocedure hebben [eisers] op 4 mei 2023 bij de gemeente een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van een bijbehorend bouwwerk, te gebruiken als berging op het achtererf van het perceel. Bij besluit van 6 september 2023 heeft het college conform aanvraag de omgevingsvergunning verleend.
2.15.
Op 22 september 2023 hebben [eisers] het college verzocht de opgelegde bouwstop en last onder dwangsom in te trekken. Met zijn brief van 23 oktober 2023 heeft het college de bouwstop ingetrokken, zodat [eisers] gebruik kunnen maken van de verleende omgevingsvergunning. Daarnaast heeft het college de opgelegde last onder dwangsom als volgt gewijzigd:
“U moet voor 1 november 2023 het zonder omgevingsvergunning gebouwde bouwwerk in het achtererfgebied (..) verwijderen en verwijderd houden.U kunt er ook voor kiezen om het zonder omgevingsvergunning gebouwde bouwwerk (..) aan te passen conform de (..) verleende omgevingsvergunning (..). Als gekozen wordt voor het aanpassen (..), dan mag u, na realisatie van dat bouwwerk, dat bouwwerk en/of het gebruik van dat bouwwerk niet wijzigen tenzij voor die wijziging geen omgevingsvergunning nodig is dan wel die wijziging gelet op het geldende recht zonder omgevingsvergunning mag worden gerealiseerd.”
2.16.
Bij brief van 3 december 2023 hebben [eisers] daartegen nog aanvullende bezwaargronden bij de gemeente ingediend.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht verklaart dat de gemeente gehouden is om in het kader van de op haar genomen verplichting ten aanzien van het perceel mee te werken aan het planologisch inpassen van maximaal twee vrijstaande of half vrijstaande woningen, waarbij de door de gemeente op zich genomen medewerking uitdrukkelijk een inspanningsverplichting inhoudt tot het voeren van de benodigde planherzieningsprocedure;
II. voor recht verklaart dat de gemeente toerekenbaar tekort is geschoten in de juiste nakoming van de onder I. gevorderde verklaring voor recht (bedoeld is: van de onder I. genoemde verplichting);
III. de gemeente gelast om binnen 48 uur na betekening van het vonnis uitvoering te geven aan de planherzieningsprocedure, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500,- voor elke dag dat de gemeente hiermee in gebreke blijft;
IV. de gemeente veroordeelt tot voldoening van het in randnummers 21 en 22 van de dagvaarding genoemde bedrag aan schadevergoeding van € 81.393,71, te vermeerderen met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, en
V. de gemeente veroordeelt tot betaling van de (na)kosten van deze procedure.
3.2.
[eisers] leggen aan de vorderingen - samengevat - het volgende ten grondslag.
3.2.1.
De gemeente heeft met HSB in een civielrechtelijke overeenkomst een inspanningsverplichting afgesproken, inhoudende dat de gemeente overgaat tot een bestemmingsplanherziening die de bouw mogelijk maakt van maximaal twee vrijstaande of half vrijstaande woningen op het perceel. [eisers] zijn door overname van de rechten en verplichtingen van HSB uit die overeenkomst contractspartij van de gemeente geworden. Dat mocht zonder toestemming van de gemeente. De gemeente heeft (in de persoon van toenmalige wethouder Van de Ven) in een gesprek met [eiseres] op 16 januari 2018 ook toegezegd de inspanningsverplichting na te komen en het bestemmingsplan binnen vijf jaar te wijzigen. Echter, vanaf 7 november 2022 - toen [eisers] de gemeente nadrukkelijk hebben gewezen op haar inspanningsverplichting om tot wijziging van het bestemmingsplan over te gaan - heeft de gemeente deze verplichting willens en wetens links laten liggen. De gemeente weigert de op haar genomen verplichting te erkennen.
3.2.2.
Door het stilzwijgen van de gemeente zijn [eisers] , nadat zij zonder omgevingsvergunning een schuur op het perceel hadden gebouwd, in een bestuursrechtelijk doolhof beland. Dat was niet nodig geweest als de gemeente volgens haar beloftes de bestemming van het perceel had gewijzigd in een woonbestemming. Zolang geen wijziging van het bestemmingsplan plaatsvindt, kan de wens van [eisers] om de schuur op het perceel (vergunningsvrij) om te bouwen naar een mantelzorgwoning voor hun minderjarige dochter niet in vervulling gaan. [eisers] hebben er dan ook belang bij dat de gemeente haar inspanningsverplichting nakomt door met de grootste spoed de planherzieningsprocedure ter hand te nemen.
3.2.3.
Wegens het tot op heden niet uitvoeren van haar inspanningsverplichting is de gemeente in gebreke en pleegt zij wanprestatie. Als gevolg daarvan hebben [eisers] schade geleden die zij willen verhalen op de gemeente. Deze schade bestaat onder andere uit de (leges)kosten die [eisers] in 2018 hebben moeten betalen voor de omgevingsvergunning voor een woning op het perceel en uit kosten die [eisers] in 2023 hebben moeten betalen voor de bouw van de schuur op het perceel, waaronder legeskosten, kosten van de architect, kosten van de constructeur, kosten van de aannemer en kosten van juridische bijstand.
3.3.
De gemeente voert verweer en vordert dat [eisers] in de (na)kosten van deze procedure worden veroordeeld.
3.3.1.
De gemeente meent primair dat [eisers] niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen. De gemeente voert in dit verband aan dat tussen de gemeente en HSB een zogenaamde bevoegdhedenovereenkomst is gesloten die een gemengd karakter heeft: zowel privaatrechtelijk als bestuursrechtelijk. Als de wederpartij van de gemeente, in dit geval [eisers] , nakoming wenst van de verplichting tot het nemen van een besluit (zoals het wijzigen van een bestemmingsplan) dan dient diegene de bestuursrechtelijke rechtsgang te volgen. Alleen de bestuursrechter is namelijk bevoegd om de vorderingen tot het al dan niet planologisch toestaan van (mantel)zorg)woningen te beoordelen. Pas na het doorlopen van de bestuursrechtelijke rechtsgang, die in dit geval nog openstaat, kan bij de civiele rechter een vordering tot schadevergoeding wegens wanprestatie worden ingesteld, aldus de gemeente.
3.3.2.
Subsidiair voert de gemeente aan dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen. De gemeente betwist allereerst dat zij een contractuele inspanningsverplichting heeft jegens [eisers] . De overeenkomst waaruit de inspanningsverplichting van de gemeente blijkt, is gesloten tussen de gemeente en HSB. Uit de overeenkomst volgt niet dat eventuele rechtsopvolgers van HSB ook een beroep kunnen doen op deze inspanningsverplichting. Contractovername heeft niet plaatsgevonden en mocht ook niet volgens de overeenkomst. De gemeente heeft ook niet erkend dat er een inspanningsverplichting geldt jegens [eisers] .
3.3.3.
Voor zover [eisers] wel een beroep kunnen doen op de inspanningsverplichting uit de overeenkomst, stelt de gemeente daaraan te hebben voldaan door op 20 juli 2018 een omgevingsvergunning te verlenen aan [eisers] voor de bouw van een woning op het perceel. De inspanningsverplichting is daarna volgens de overeenkomst van rechtswege komen te vervallen. Er zijn immers nooit twee woonhuizen aangevraagd door [eisers] en de gemeente kan zich niet inspannen op het moment dat er niets wordt aangevraagd.
3.3.4.
Tot slot voert de gemeente nog aan dat het onder III. gevorderde gebod te onbepaald is om te kunnen worden toegewezen en dat de door [eisers] opgevoerde schadeposten onvoldoende onderbouwd zijn.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid / taakverdeling civiele rechter - bestuursrechter
4.1.
De gemeente voert primair aan dat [eisers] niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen. De burgerlijke rechter is volgens de gemeente niet bevoegd van deze vorderingen kennis te nemen, omdat de bestuursrechtelijke rechtsgang nog openstaat. [eisers] kunnen alleen bij de bestuursrechter terecht. In dit verband wijst de gemeente erop dat de vorderingen van [eisers] zijn gegrond op een bevoegdhedenovereenkomst.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Een bevoegdhedenovereenkomst is een overeenkomst waarin een bestuursorgaan zich verplicht bepaalde bestuursrechtelijke bevoegdheden op een bepaalde manier uit te voeren en gaat vooraf aan de daadwerkelijke uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid waarop zij betrekking heeft. Het bestuursorgaan geeft door het sluiten van een bevoegdhedenovereenkomst inzicht in de manier waarop het de toegekende bevoegdheid zál gaan gebruiken en verbindt zich in beginsel om zich conform het bepaalde te gaan gedragen.
4.3.
Wenst de wederpartij nakoming van de uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende verplichting tot het nemen van het besluit, dan dient zij zich, na eventueel bezwaar, tot de bestuursrechter te wenden als de rechter die bevoegd is ten aanzien van het besluit. [1]
4.4.
De gemeente heeft in de overeenkomst met HSB de verplichting op zich genomen om haar publiekrechtelijke bevoegdheid tot het wijzigen van een bestemmingsplan, op een bepaalde manier uit te voeren. De gemeente stelt terecht dat de overeenkomst hiermee het karakter van een bevoegdhedenovereenkomst heeft.
4.5.
Vast staat dat de vorderingen van [eisers] voor een deel strekken tot nakoming. [eisers] beoogt daarmee te bewerkstelligen dat de gemeente haar in de overeenkomst vastgelegde inspanningsverplichting en haar latere toezegging nakomt om een wijziging van het bestemmingsplan in procedure te brengen. [eisers] hebben echter niet van de bestuursrechtelijke route gebruik gemaakt: [eisers] hebben (nog) geen aanvraag bij de gemeente ingediend tot wijziging van het bestemmingsplan (nu: omgevingsplan). Het lag wel op de weg van [eisers] om op die manier een voor beroep vatbaar besluit uit te lokken.
4.6.
Voor zover de vorderingen van [eisers] gebaseerd zijn op nakoming van de overeenkomst dan wel van de gestelde toezegging de publiekrechtelijke bestemming van het perceel te zullen wijzigen, staat er dus nog een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang open. Dit betekent volgens vaste rechtspraak dat de burgerlijke rechter geen kennis kan nemen van deze vorderingen.
4.7.
De vorderingen van [eisers] zien ook op het vaststellen van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming en schadevergoeding. De burgerlijke rechter is wat deze vorderingen betreft de bevoegde rechter, anders dan de gemeente aanvoert. Volgens de Hoge Raad hangt de bevoegdheid van de burgerlijke rechter om te beslissen op een vordering tot schadevergoeding wegens wanprestatie samen met de toets die de burgerlijke rechter aanlegt. Deze is anders dan de toets van de bestuursrechter. Degene die schadevergoeding wenst wegens niet-nakoming van een contractuele verplichting, zoals hier aan de orde, kan zich steeds onmiddellijk tot de burgerlijke rechter wenden. [2] De rechtbank zal in het navolgende dan ook op deze vorderingen beslissen.
Tekortkoming in de nakoming?
4.8.
[eisers] stellen dat zij recht hebben op vergoeding van schade, omdat de gemeente jegens hen toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende inspanningsverplichting tot het voeren van een planherzieningsprocedure.
4.9.
De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of de inspanningsverplichting van de gemeente geldt jegens [eisers] , wat de gemeente betwist.
4.10.
De overeenkomst waaruit de inspanningsverplichting van de gemeente blijkt (artikel 11.2.) is gesloten tussen de gemeente en HSB. Volgens [eisers] zijn zij contractspartij geworden met het sluiten van de koopovereenkomst en hebben zij als rechtsopvolger van HSB het recht verkregen dat de gemeente zich jegens hen zal inspannen om ten aanzien van het perceel het bestemmingsplan te wijzigen. De rechtbank volgt [eisers] hierin niet. Zij licht dit als volgt toe.
4.10.1.
[eisers] beroept zich op artikel 25, eerste lid, van de koopovereenkomst die zij met HSB hebben gesloten. Deze bepaling beperkt zich echter tot een verklaring van de koper ( [eisers] ) bekend te zijn met de overeenkomst en de eventuele verplichtingen die daaruit voortvloeien na te komen én tot een vrijwaring van verkoper (HSB) voor mogelijke aanspraken. Nergens blijkt uit dat rechten van HSB uit de overeenkomst (met toestemming van de gemeente) zijn overgedragen aan [eisers] .
4.10.2.
De verwijzing van [eisers] naar artikel 14.2., derde gedachtestreepje, van de overeenkomst kan in dit verband niet slagen. Uit die bepaling, gelezen in samenhang met artikel 14.1. van de overeenkomst, volgt dat het recht (voortvloeiend uit de overeenkomst) in stand blijft voor HSB wanneer het perceel aan de verkrijgende bewoners van de te bouwen woningen wordt verkocht. Er staat in artikel 14 niet dat verbintenissen uit de overeenkomst aan verkrijgende bewoners, zoals [eisers] , met op voorhand gegeven toestemming van de gemeente worden overgedragen. Volgens artikel 21 van de overeenkomst is een dergelijke overdracht ook niet toegestaan, tenzij tussen HSB en de gemeente anders is overeengekomen. De gemeente heeft onweersproken gesteld dat dit laatste niet het geval is.
4.10.3.
[eisers] stellen verder nog dat van de zijde van de gemeente, onder andere tijdens een gesprek op 16 januari 2018 en bij e-mail van 4 mei 2021, is beloofd dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan binnen enkele jaren gewijzigd zou worden. Nergens blijkt echter uit, zoals de gemeente terecht aanvoert, dat die beloftes een erkenning bevatten van het bestaan van een op de gemeente rustende inspanningsverplichting als bedoeld in artikel 11.2. van de overeenkomst
jegens[eisers] . Dit wordt ook verder niet door [eisers] onderbouwd. Het gaat klaarblijkelijk om mededelingen van de gemeente die wijzen op haar (bestuursrechtelijke) verantwoordelijkheid om na een aantal jaren ambtshalve de bestemmingsplannen - nu: omgevingsplannen - te herzien om (vergunde) ontwikkelingen in overeenstemming te brengen met die plannen.
4.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat [eisers] geen succesvol beroep kunnen doen op de inspanningsverplichting uit artikel 11.2. van de overeenkomst, omdat deze tegenover hen niet geldt. Van de gestelde tekortkoming van de gemeente in de (niet tijdige) nakoming van de inspanningsverplichting kan dus geen sprake zijn.
4.12.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat - als de inspanningsverplichting al zou gelden - uit de overeenkomst niet volgt, anders dan [eisers] veronderstellen, dat alle kosten met het oog op een planologische procedure en in verband met vergunningen voor het perceel voor rekening komen van de gemeente (zie artikel 12.2.).
4.13.
Wat partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
Conclusie
4.14.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [eisers] niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, voor zover deze gegrond zijn op nakoming van de inspanningsverplichting zoals vervat in artikel 11.2. van de overeenkomst, en dat de overige vorderingen van [eisers] worden afgewezen.
Proceskosten
4.15.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.443,00
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eisers] niet-ontvankelijk in hun vorderingen, voor zover deze gegrond zijn op nakoming door de gemeente van de in de overeenkomst vastgelegde inspanningsverplichting tot het voeren van een planherzieningsprocedure,
5.2.
wijst de vorderingen van [eisers] voor het overige af,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 5.443,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.3 en 5.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024.
ST/BV

Voetnoten

1.zie HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3057
2.zie HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3057, rov. 3.6.4., en conclusie van de AG 23 september 2022, ECLI:NL:PHR:2022:866