Beoordeling door de rechtbank
9. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
Uit dit artikel volgt dat de rechtbank slechts bevoegd is om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding als zich een van de genoemde situaties voordoet.
10. De rechtbank is van oordeel dat de schadeposten 2 en 3 niet kunnen leiden tot een schadevergoeding op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb en overweegt daartoe als volgt.
Ad 2. Ontbreken (juiste) begeleiding
11. Voor zover het verzoek om schade ziet op de in de ogen van verzoeker tekortschietende begeleiding vanaf het begin, valt dit – voor zover deze losstaat van de onrechtmatige besluiten – buiten de bevoegdheid van de bestuursrechter. Er is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, onder a-c, van de Awb. Deze post ziet op de nakoming van verplichtingen en hiervoor zal verzoeker zich tot de civiele rechter moeten wenden.
Ad 3. Besluitvorming omtrent indicatie contingentwoning
12. Ten aanzien van de door verzoeker gestelde schade in verband met het verkrijgen van een indicatie voor een contingentwoning stelt de rechtbank vast dat van een onrechtmatig besluit geen sprake is, nu de ABRvS in haar uitspraak van 25 januari 2023 heeft geoordeeld dat verweerder aan het besluit van 5 maart 2020 tot weigering van de indicatie ten grondslag heeft kunnen leggen dat een positief advies van HVO Querido ontbrak.
13. Voor zover geoordeeld moet worden dat verweerder met het besluit van 5 maart 2020 de wettelijke beslistermijn heeft overschreden, overweegt de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat een bestuursorgaan een besluit neemt met overschrijding van de wettelijke beslistermijn onvoldoende is voor het oordeel dat op grond van artikel 6:162 van het BW aansprakelijkheid bestaat voor schade die eventueel voortvloeit uit die termijnoverschrijding. Voor die aansprakelijkheid zijn bijkomende omstandigheden nodig die meebrengen dat het bestuursorgaan, door pas na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn een besluit te nemen, in strijd handelt met de in het maatschappelijk verkeer jegens een belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid (ECLI:NL:HR:2010:BM7040). Naar het oordeel van de rechtbank ontbreken die bijkomende omstandigheden in dit geval. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat uit de omstandigheid dat verweerder met het besluit van 11 juni 2020 de aanvraag alsnog heeft toegewezen niet kan worden afgeleid dat verzoeker al eerder in aanmerking had moeten komen voor een contingentwoning. Tot aan het uitbrengen van het positieve advies door HVO Querido werd immers niet voldaan aan een voorwaarde om de aanvraag in te willigen.
Schadevergoeding?
Ad 1. Wmo-opvang
14. In haar uitspraken van 17 december 2020 en 3 september 2021 heeft deze rechtbank geoordeeld dat (de verlenging van) het niet langer op verzoeker van toepassing verklaren van het OGGZ-criterium zonder medisch onderzoek niet zorgvuldig was en de besluiten vernietigd. Tegen deze uitspraken is geen hoger beroep ingesteld. Hiermee is in rechte vast komen te staan dat de besluiten onrechtmatig waren. Ten aanzien van deze onrechtmatige besluiten is de rechtbank daarom bevoegd het verzoek tot schadevergoeding te beoordelen.
15. Het volgende heeft daarbij te gelden. Voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 lid 1, onder b, BW, is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. In beginsel zal de benadeelde deze aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
16. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker recht heeft op toekenning van een vergoeding voor immateriële schade. Een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verzoeker kan worden aangemerkt als een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid en onder b, van het BW, die aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade. De feiten en omstandigheden van dit geval rechtvaardigen dat de niet zorgvuldige beëindiging van de opvang met trajectbegeleiding wordt aangemerkt als een dermate ernstige inbreuk in zijn privéleven dat gesproken moet worden van een aantasting in de persoon als hier bedoeld. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
17. Het directe gevolg van het besluit verzoeker geen begeleiding meer toe te kennen, maar alleen bed-bad-brood, was dat hij werd overgeplaatst vanuit de Velserpoort (waar hij een kamer had) naar de Wilhelminastraat (waar hij een kamer moest delen met anderen). Verzoeker en informante [naam] hebben ter zitting een nadere toelichting gegeven over wat dit voor verzoeker heeft betekend. Beschreven is dat in de Wilhelminastraat in zijn nabijheid drugs werden gebruikt en dat deze ook aan verzoeker werden aangeboden. Voor verzoeker, die een gebruikersverleden heeft, was dit confronterend. Verzoeker ervoer verder een negatieve opstelling van de andere bewoners ten opzichte van hem. Hij verkeerde door dit alles in een soort van paniek, en werd letterlijk ziek van de situatie. [naam] heeft verklaard hoe zij verzoeker met regelmaat aantrof. In de weekenden was hij daarom regelmatig bij [naam] , waar hij wat tot rust kon komen. Nog steeds praat hij heel veel over die periode, een teken dat hij er nog altijd de negatieve gevolgen van ondervindt.
Verweerder heeft de genoemde omstandigheden op de Wilhelminastraat niet weersproken.
De rechtbank stelt vast dat verweerder goede reden had om verzoeker in de Velserpoort te plaatsen en bekend was met zijn gebruikersverleden. Het feit dat hij de indicatie opvang met trajectbegeleiding individueel OGGZ heeft, zegt voldoende over zijn kwetsbaarheid. Desondanks is verzoeker langdurig uitsluitend bed-bad-brood in de Wilhelminastraat verleend.
De omstandigheden van dit geval, gelet op de aard, duur en ernst van de inbreuk, zijn voor de rechtbank aanleiding een vergoeding toe te kennen. Anders dan verzoeker heeft aangevoerd, is er geen aanleiding om aan te sluiten bij personen wiens vrijheid is ontnomen. Daarvan is hier geen sprake geweest. Verzoeker heeft steun en opvang gehad van [naam] . Er is sprake van andere schade dan in geval van detentie.
De geleden schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 500,-. Voor toekenning van een hoger bedrag bestaat geen aanleiding.