Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
5.De beslissing
19 december 2024.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee huurders, [eiser] en [gedaagde], die gezamenlijk een woning huurden. De procedure is gestart met een dagvaarding op 12 augustus 2024, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis op 3 oktober 2024. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 december 2024. De kern van het geschil betreft de beëindiging van de huurovereenkomst door [eiser], die de woning heeft verlaten na het beëindigen van de relatie met [gedaagde]. [Eiser] vorderde dat de kantonrechter zou bepalen dat zij de huur niet langer zou voortzetten, terwijl [gedaagde] verweer voerde en stelde dat er een huurschuld was en dat er nog spullen van [eiser] in de woning stonden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen partij zijn bij de huurovereenkomst en dat [eiser] de woning heeft verlaten. De rechter heeft de wettelijke regeling toegepast die het mogelijk maakt voor een vertrekkende huurder om de huur te beëindigen, wat ook effect heeft op de achterblijvende huurder en de verhuurder. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de feiten en omstandigheden voldoende aanleiding geven om de vordering van [eiser] toe te wijzen, met ingang van 15 juli 2024. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.