ECLI:NL:RBNHO:2024:13942

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
11263742
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vordering van vertrekkende huurder tot voortzetting van de huurovereenkomst door de andere huurder na beëindiging relatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee huurders, [eiser] en [gedaagde], die gezamenlijk een woning huurden. De procedure is gestart met een dagvaarding op 12 augustus 2024, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis op 3 oktober 2024. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 december 2024. De kern van het geschil betreft de beëindiging van de huurovereenkomst door [eiser], die de woning heeft verlaten na het beëindigen van de relatie met [gedaagde]. [Eiser] vorderde dat de kantonrechter zou bepalen dat zij de huur niet langer zou voortzetten, terwijl [gedaagde] verweer voerde en stelde dat er een huurschuld was en dat er nog spullen van [eiser] in de woning stonden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen partij zijn bij de huurovereenkomst en dat [eiser] de woning heeft verlaten. De rechter heeft de wettelijke regeling toegepast die het mogelijk maakt voor een vertrekkende huurder om de huur te beëindigen, wat ook effect heeft op de achterblijvende huurder en de verhuurder. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de feiten en omstandigheden voldoende aanleiding geven om de vordering van [eiser] toe te wijzen, met ingang van 15 juli 2024. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zaanstad
Zaaknummer: 11263742 \ CV EXPL 24-2265
Vonnis van 19 december 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. P. Wieringa,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 augustus 2024 met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- het tussenvonnis van 3 oktober 2024
- de brief van [eiser] van 27 november 2024 met nadere stukken
- de mondelinge behandeling van 6 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] en [eiser] huren van [naam] de woonruimte aan het [adres] in [plaats] .
2.2.
De relatie van [eiser] en [gedaagde] is beëindigd en [eiser] heeft de woning verlaten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bepaalt dat [eiser] de huur van de woonruimte aan het [adres] in [plaats] met ingang van 1 juli 2024 niet langer zal voortzetten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Volgens [gedaagde] is er een huurschuld en staan spullen van [eiser] in de woning.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn beiden partij bij de huurovereenkomst, zodat sprake is van gezamenlijke huur. [eiser] heeft de woning verlaten wegens het verbreken van de relatie en vordert dat de huurovereenkomst ten aanzien van haar niet langer wordt voortgezet.
4.2.
In de wet is een regeling opgenomen op grond waarvan de huurder en/of wettelijke medehuurders kunnen vorderen dat de rechter bepaalt dat die huurder of wettelijke medehuurders de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zullen voortzetten. [1] Volgens rechtspraak is deze regeling van overeenkomstige toepassing in het geval gezamenlijke huurders uit elkaar gaan en deze overeenkomstige toepassing strekt zich ook uit tot de werking tegenover de verhuurder. [2] Als de wettelijke regeling wordt toegepast, eindigt de huurovereenkomst dus van de vertrekkende huurder(s) op de door de rechter bepaalde dag en wordt de huurovereenkomst van de achterblijvende huurder(s) voortgezet.
4.3.
[eiser] heeft met een aangifte van verhuizing onderbouwd dat zij met ingang van 15 juli 2024 de woning heeft verlaten. Dat is niet weersproken door [gedaagde] . Het verweer van [gedaagde] ziet op een huurschuld die is ontstaan tussen december 2023 en februari 2024 en op spullen van [eiser] die nog in de woning staan. Partijen hebben daarover tijdens de zitting afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal van schikking.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de feiten en omstandigheden in deze zaak voldoende aanleiding zijn om te bepalen dat [eiser] de huur niet langer voortzet. De daartoe strekkende vordering zal worden toegewezen met ingang van 15 juli 2024. Deze uitspraak van de kantonrechter heeft ook werking tegenover de verhuurder [naam]
4.5.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
bepaalt dat [eiser] met ingang van 15 juli 2024 de huurovereenkomst ten aanzien van de woning gelegen aan [adres] in [plaats] niet langer voortzet,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens en in het openbaar uitgesproken op
19 december 2024.

Voetnoten

1.Artikel 7:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Hoge Raad, 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1964.