ECLI:NL:RBNHO:2024:13833

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
10989419 / CV EXPL 24-578
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van restantbedrag voor schilder- en stucwerkzaamheden met tegenvordering

In deze civiele zaak vordert eiser, een aannemer, betaling van het restant van het afgesproken bedrag voor schilder- en stucwerkzaamheden die hij in opdracht van gedaagde heeft uitgevoerd. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat er geen prijs is afgesproken. De kantonrechter oordeelt dat eiser voldoende bewijs heeft geleverd dat er een prijsafspraak van € 5.300,00 is gemaakt, maar dat eiser zijn informatieplicht heeft geschonden, wat leidt tot een korting op het te betalen bedrag. De vordering van eiser wordt deels toegewezen, terwijl het beroep op verrekening door gedaagde wordt afgewezen omdat de gegrondheid daarvan niet eenvoudig vast te stellen is. De tegenvordering van gedaagde wordt afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. De kantonrechter concludeert dat gedaagde € 2.603,00 inclusief btw aan eiser moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zaanstad
Zaaknummer: 10989419 \ CV EXPL 24-578
Vonnis van 19 december 2024
in de zaak van
[eiser] , h.o.d.n. [naam],
te [plaats] ,
eisende partij,
verwerende partij tegen de tegenvordering,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. T. Esen,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
eisende partij met een tegenvordering,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. P. Wieringa.

1.De zaak in het kort

In deze zaak vordert eiser, een aannemer, de betaling van het restant van het volgens hem afgesproken bedrag. Gedaagde meent dat zij het restant niet hoeft te betalen omdat er geen prijs is afgesproken. De kantonrechter oordeelt dat eiser voldoende heeft aangetoond dat partijen een prijs hebben afgesproken. Wel heeft eiser de informatieplicht geschonden, waardoor een korting wordt toegepast. De vordering van eiser wordt deels toegewezen. Het beroep op verrekening door gedaagde faalt omdat de gegrondheid daarvan niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. De tegenvordering van gedaagde wijst de kantonrechter af omdat deze op geen enkele wijze is onderbouwd.

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 mei 2024
- de brief van 24 oktober 2024 van [eiser] met productie 3 en 11
- de e-mails van 1 en 6 november 2024 van [eiser] met productie 12
- de brief van 24 oktober 204 van [gedaagde] met productie 1
- de mondelinge behandeling van 8 november 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt
- de pleitnotities van mr. Esen en mr. Wieringa.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft een klussenbedrijf en is een eenmanszaak. [gedaagde] is een consument.
3.2.
Partijen zijn aangetrouwd familie van elkaar. [eiser] is getrouwd met de zus van [gedaagde] .
3.3.
In juni 2023 zijn partijen mondeling overeengekomen dat [eiser] in opdracht en voor rekening van [gedaagde] schilder- en stucwerkzaamheden in haar huurappartement verricht. Verder hebben partijen afgesproken dat het daarvoor benodigde materiaal door [gedaagde] wordt aangeschaft.
3.4.
Op 30 juni 2023 is [eiser] begonnen met de werkzaamheden. Medio juli 2023 heeft [eiser] zijn werkzaamheden afgerond.
3.5.
In een whats-appbericht van 1 augustus 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] gevraagd om € 5.300,00 op zijn rekening over te maken. Daarnaast hebben partijen audio contact gehad via whats-app.
3.6.
Op 1 augustus 2023 is [eiser] naar het appartement van [gedaagde] geweest om te bespreken welke werkzaamheden volgens [gedaagde] niet goed waren. Daarna heeft [gedaagde] een bedrag van € 2.500,00 aan [eiser] overgemaakt.
3.7.
In een whats-appbericht van 2 augustus 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] gevraagd om het restant van het volgens hem afgesproken bedrag te betalen, te weten € 2.800,00.
3.8.
Op 8 augustus 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] een factuur van € 4.258,00 inclusief btw gestuurd. In deze factuur heeft [eiser] de verrichte werkzaamheden en het verrichte meerwerk opgenomen en de betaling van € 2.500,00 in mindering gebracht.
3.9.
In een brief van 26 september 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] verzocht om de factuur te betalen.
3.10.
In een brief van 17 oktober 2023 heeft de gemachtigde van [gedaagde] geschreven dat [gedaagde] niet gehouden is om enig (aanvullend) bedrag aan [eiser] te betalen omdat de werkzaamheden niet naar behoren zijn verricht. Verder heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan [eiser] gelegenheid geboden om de gebreken in het stuc- en schilderwerk te herstellen, te starten binnen één week en afgerond binnen drie weken.
3.11.
In een e-mail van 2 november 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] geschreven dat [eiser] niet meer is gehouden om enige herstelwerkzaamheden uit te voeren omdat [gedaagde] op 1 augustus 2023 heeft aangegeven dat zij geen klachten over de uitgevoerde werkzaamheden had, maar dat zij het afgesproken bedrag toch te hoog vond.
3.12.
In de brieven van 16 februari en 23 februari 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] nogmaals verzocht om betaling van de factuur.

4.Het geschil

de vordering en de tegenvordering
4.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt tot betaling van € 4.285,00. [eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat hij in opdracht en voor rekening van [gedaagde] schilder- en stucwerkzaamheden heeft verricht. [gedaagde] is met het verstrijken van de betalingstermijn in verzuim. Zij is daarom de wettelijke rente verschuldigd. [gedaagde] moet ook de gemaakte de buitengerechtelijke kosten van € 550,80 vergoeden.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Als tegenvordering vordert [gedaagde] dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt om binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis het gereedschap en de overige materialen die hij heeft meegenomen gaaf en volledig aan haar terug te geven op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag.
4.4.
[eiser] betwist de tegenvordering.
4.5.
De standpunten van partijen zal de kantonrechter – voor zover van belang voor de beoordeling– hierna bespreken.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
Tussen partijen staat vast dat zij een overeenkomst van aanneming van werk hebben gesloten. Die overeenkomst is gesloten met [eiser] als professionele partij (handelaar) met [gedaagde] als consument. Dat tussen partijen een familierelatie bestaat en elkaar daarom al kennen, doet hieraan niet af.
5.2.
In de dagvaarding heeft [eiser] gesteld dat [gedaagde] hem heeft gevraagd om haar huurappartement op te knappen en dat hij na een bezoek aan het huurappartement met [gedaagde] mondeling is overeengekomen om voor haar rekening schilder- en stucwerkzaamheden te verrichten (hierna: de Werkzaamheden). Dit heeft [gedaagde] niet betwist. De kantonrechter leidt hieruit af aan dat partijen afspraken hebben gemaakt in elkaars aanwezigheid buiten de verkoopruimte zoals bedoeld in artikel 6:230g van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.3.
Bij het sluiten van overeenkomsten buiten de verkoopruimte moet de handelaar voldoen aan de precontractuele informatieplichten zoals uitgewerkt in artikel 6:230m BW, waaronder de prijs van de te verrichten werkzaamheden. Dit ter bescherming van de consument. De kantonrechter moet ambtshalve (uit zichzelf) onderzoeken of daaraan is voldaan, ook als partijen daar zelf niks over hebben aangevoerd [1] .
5.3.
Partijen verschillen van mening of zij voor de Werkzaamheden van [eiser] vooraf een vaste prijs van € 5.300,- zijn overeengekomen. De kantonrechter zal eerst beoordelen of de door [eiser] aangedragen stellingen en bewijsstukken tegenover het verweer [gedaagde] voldoende basis opleveren om aan te nemen dat partijen voornoemde vaste prijs zijn overeengekomen voor de Werkzaamheden. Vervolgens zal in het kader van de ambtshalve toetsing beoordeeld worden of [eiser] heeft voldaan aan zijn informatieplichten en zo niet, welke consequentie daaraan wordt verbonden.
mondeling overeengekomen vaste prijs
5.4.
In dit geval hebben partijen hun afspraken niet schriftelijk vastgelegd. Op de zitting heeft [eiser] verklaard dat hij in eerste instantie de Werkzaamheden inclusief materiaal heeft aangeboden voor € 7.000,00, maar dat [gedaagde] dit bedrag te hoog vond en dat zij daarom zelf het materiaal zou inkopen. [gedaagde] heeft dat erkend. [eiser] stelt dat partijen vervolgens voor de Werkzaamheden mondeling een prijs van € 5.300,00 zonder materialen en zonder factuur – dus zonder het in rekening brengen van btw – hebben afgesproken. [gedaagde] volhardt in haar stelling dat partijen deze prijs niet zijn overeengekomen. Zij voert aan dat zij pas bekend werd met dit bedrag toen zij de factuur van 8 augustus 2023 ontving. [gedaagde] vindt dat zij niet aan deze prijs kan worden gehouden en dat zij, gelet op de door haar betaalde materiaalkosten van ruim € 5.000,00 en het in eerste instantie geoffreerde bedrag van
€ 7.000,00, met de betaling van € 2.500,00 aan haar betalingsverplichting heeft voldaan.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft aangetoond dat partijen een prijs van € 5.300,00 hebben afgesproken. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.6.
Uit de erkenning van [gedaagde] dat [eiser] de Werkzaamheden aanvankelijk voor een vaste prijs van € 7.00000 heeft aangeboden volgt dat partijen voor ogen hadden om een vaste prijs voor de Werkzaamheden af te spreken. Als niet weersproken staat vast dat [gedaagde] kort voor 1 augustus 2023 – de werkzaamheden waren toen al afgerond – bij [eiser] is gaan klagen over de hoogte van de prijs. Zij had iemand gesproken die voor dezelfde werkzaamheden minder in rekening zou brengen. Uit de overgelegde whats-app berichten blijkt dat [eiser] op 1 augustus 2023 aan [gedaagde] heeft gevraagd om € 5.300,00 over te maken. [gedaagde] wilde graag dat [eiser] bij haar langskomt om de werkzaamheden in het appartement te bekijken, zo blijkt uit een vertaalde audio-opname van een telefoongesprek tussen partijen van gelijke datum. Daaruit blijkt ook dat [eiser] aan [gedaagde] een optelsom voorhoudt van € 1.800,00 en € 2.000,00 en € 1.500,00 als afgesproken bedragen voor de Werkzaamheden, en dat de oplevering van de Werkzaamheden is aanvaard door [gedaagde] . Genoemde bedragen leveren tezamen het bedrag van € 5.300,00 op. [gedaagde] reageert in het telefoongesprek niet ontkennend op de afgesproken bedragen, maar zegt slechts dat ze wil dat [eiser] langs komt. Dit heeft [eiser] gedaan, zo staat ook vast. Op diezelfde dag heeft [gedaagde] € 2.500,00 aan [eiser] overgemaakt.
5.8
In deze gang van zaken ligt besloten dat [gedaagde] wel degelijk op de hoogte was van de prijsafspraak van € 5.300,00 en daarmee heeft ingestemd. Waarom zou zij anders – achteraf – gaan klagen over de hoogte van de prijs. De prijsafspraak vindt steun in de niet bestreden inhoud van de audio-opname. De kantonrechter vindt daarom dat [gedaagde] in beginsel is gebonden aan de prijsafspraak van € 5.300,00, maar dat een korting moet worden toegepast wegens schending van de informatieplicht, waarover hierna onder rechtsoverwegingen 5.16 tot en met 5.19 meer.
5.9.
Overigens kunnen de door [gedaagde] overgelegde bonnen van materialen die zij heeft gekocht niet worden gebruikt als onderbouwing van haar stelling dat zij aan haar betalingsverplichting heeft voldaan en zelfs meer heeft betaald dan is afgesproken. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] zijn werkzaamheden op 12 juli 2023 beëindigd. De bonnen van na die datum moeten daarom buiten beschouwing blijven. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat de bonnen van materiaalkosten die betrekking hebben op zijn werkzaamheden tot en met 12 juli 2023 zo’n € 1.000,00 bedragen. Dat [gedaagde] meer heeft betaald dan volgens haar zou zijn afgesproken, blijkt hieruit dan ook niet.
5.10.
Door slechts € 2.500,00 van de afgesproken € 5.300,00 te betalen heeft [gedaagde] niet voldaan aan haar betalingsverplichting. [eiser] heeft daarom in beginsel recht op betaling van het resterende bedrag van € 2.800,00. [eiser] heeft in de gevorderde factuur echter meer dan dit bedrag in rekening gebracht. Uit de gevorderde factuur blijkt voldoende duidelijk dat dit te maken heeft met het in rekening brengen van de btw. De kantonrechter is het met [eiser] eens dat hij door het uitblijven van de betaling door [gedaagde] niet meer gebonden was aan de afspraak om het resterende bedrag zonder btw af te rekenen en dat hij de btw in rekening, mocht brengen.
5.11.
Samenvattend stelt de kantonrechter vast dat op basis van de prijsafspraak tussen partijen en na betaling door [gedaagde] van € 2.500,00 nog een bedrag van € 2.800,00 exclusief btw (€ 3.052,00 inclusief btw) open staat.
het meerwerk
5.12.
Daarnaast heeft [eiser] € 300,00 exclusief btw in rekening gebracht aan meerwerk ‘het vullen van gaten in beton’. [gedaagde] voert aan dat deze werkzaamheden niet als meerwerk in rekening kunnen worden gebracht omdat deze werkzaamheden een onderdeel zijn van de overeengekomen stuc- en schilderwerkzaamheden. De kantonrechter is het eens met [gedaagde] . Dit deel van de vordering zal de kantonrechter dan ook afwijzen.
5.13.
Wat betreft het meerwerk ‘het plaatsen van sierlijsten’ heeft [gedaagde] op de zitting verklaard dat [eiser] samen met haar zoon de sierlijsten heeft aangebracht. Daarmee heeft zij het plaatsen van de opdracht voor dit meerwerk niet langer betwist. Wel betwist [gedaagde] de hoogte van het in rekening gebrachte bedrag. Volgens [gedaagde] gaat het maar om twee uur werk en heeft [eiser] haar van tevoren geen prijsopgave gedaan. Dit alles heeft [eiser] niet (voldoende) gemotiveerd weersproken, zodat de kantonrechter hiervan uitgaat.
5.14.
Als bij het sluiten van een overeenkomst tot aanneming van werk geen prijs is afgesproken, is de opdrachtgever, in deze zaak [gedaagde] , op grond van artikel 7:752 BW een redelijke prijs verschuldigd. Bij de bepaling van de prijs wordt rekening gehouden met de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen en met de door hem ter zake van de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen.
5.15.
Op de zitting heeft [gedaagde] gesteld dat een gangbaar tarief voor een aannemer als [eiser] ongeveer € 45,00 per uur inclusief btw is. Deze stelling heeft [eiser] niet weersproken. De kantonrechter vindt dit bedrag niet onredelijk en gaat daarom uit van dit bedrag. Dit betekent dat voor het meerwerk ‘het plaatsen van sierlijsten’ een vergoeding van € 90,00 inclusief btw (twee uur à € 45,00) als redelijk wordt beschouwd, met inachtneming van het navolgende.
ambtshalve toetsing informatieplicht
5.16.
Artikel 6:230m lid 1, sub e, BW bepaalt dat vóórdat een consument gebonden is aan een overeenkomst die buiten de verkoopruimte is gesloten, de handelaar aan de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze informatie moet verstrekken over – kort gezegd – de totale prijs van de zaken of diensten, of de manier waarop de prijs moet worden berekend als deze door de aard van de zaak of de dienst redelijkerwijs niet vooraf berekend kan worden. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat [eiser] voldoende heeft aangetoond dat partijen voor de Werkzaamheden een vaste prijs zijn overeengekomen, maar onvoldoende duidelijk is hoe deze prijs, afgezien van de optelsom voor de onderdelen, tot stand is gekomen en berekend. Dit geldt ook voor het meerwerk.
sanctie wegens schending van de informatieplicht
5.17.
[eiser] heeft daardoor de essentiële informatieplicht van artikel 6:230m lid 1, sub e, BW geschonden. De Hoge Raad heeft beslist dat de rechter gehouden kan zijn om een overeenkomst geheel of gedeeltelijk te vernietigen indien sprake is van een voldoende ernstige schending van één of meer essentiële informatieplichten. Een gedeeltelijke vernietiging kan bestaan uit een vermindering van de betalingsverplichtingen van de consument [2] . De rechtbanken hebben naar aanleiding van deze uitspraak van de Hoge Raad de ‘Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten’ vastgesteld (hierna: de richtlijn) [3] , die inhoudt – samengevat – dat bij minder dan vier voldoende ernstige schendingen de betalingsverplichting wordt verminderd met 25%. De rechter kan daarvan echter afwijken indien hij de aangewezen sanctie in de gegeven omstandigheden niet doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend acht [4] .
5.18.
In dit geval ziet de kantonrechter aanleiding om naar beneden af te wijken van de richtlijn, en de betalingsverplichting van [gedaagde] te verminderen met 10%. Daarbij is het volgende redengevend. Bij de handhaving van de consumentenbeschermende informatieplichten moet het evenwicht tussen een hoog beschermingsniveau voor de consument en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven worden gewaarborgd. Het Europeesrechtelijke consumentenbeschermingsstelsel berust op de gedachte dat de consument zich tegenover de handelaar in een zwakke onderhandelingspositie bevindt en over minder informatie dan de handelaar beschikt [5] . De verhouding tussen [gedaagde] en [eiser] is echter niet die van een doorsnee zwakkere consument tegenover een grote machtige ondernemer. [eiser] is een eenmanszaak. Partijen kenden elkaar al door familiebetrekkingen voordat de overeenkomst werd gesloten.
5.19.
Onder deze omstandigheden vindt de kantonrechter een vermindering van de betalingsverplichting van [gedaagde] van 10% van € 5.300,00 + € 90,00- (= € 539,00) een passende maatregel wegens schending van de informatieplicht.
het beroep op verrekening
5.20.
[gedaagde] is van mening dat de werkzaamheden gebrekkig zijn en dat zij het recht heeft om de gebreken door een derde te laten herstellen en de kosten daarvan op [eiser] te verhalen. In dit kader beroept zij zich op verrekening. [eiser] heeft gemotiveerd weersproken dat er sprake is van tekortkomingen in het werk.
5.21.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat [eiser] de werkzaamheden slecht heeft uitgevoerd. De door haar overgelegde foto’s kunnen hiervoor niet ter onderbouwing dienen. Ten aanzien van de foto’s van de slaapkamer van [gedaagde] , heeft [eiser] onweersproken gesteld dat het stuken van deze slaapkamer niet tot zijn werkzaamheden behoorde. Wat betreft de foto’s van de randen van de muren, heeft [eiser] gesteld dat de randen niet meer zichtbaar zijn na plaatsing van de plinten. Ook deze stelling heeft [gedaagde] niet betwist. De overige foto’s zijn onduidelijk en door [gedaagde] is niet toegelicht waarop deze betrekking hebben.
5.22.
Gelet op het voorgaande en de gemotiveerde betwisting door [eiser] , is de gegrondheid van het verrekenverweer niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Daarom slaagt het beroep op verrekening niet. De kantonrechter wijst op het bepaalde in artikel 6:136 BW. Daarbij heeft [gedaagde] op dit punt geen tegenvordering ingesteld, zodat ook hierom het beroep op verrekening faalt.
de conclusie
5.23.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] aan [eiser] als hoofdsom een bedrag van
€ 2.603,00 inclusief btw (€ 3.052,00 + € 90,00 -/- € 539,00) moet betalen.
de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten
5.24.
De door [eiser] gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen. Vast staat immers dat [gedaagde] de hoofdsom niet heeft betaald. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding (7 maart 2024), omdat die datum als verzuimdatum kan worden aangemerkt.
5.25.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, omdat niet gebleken is dat in de aanmaning aan [gedaagde] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. [6]
de tegenvordering
5.26.
De kantonrechter is met [eiser] eens dat [gedaagde] haar tegenvordering op geen enkele wijze heeft onderbouwd. [gedaagde] heeft niet concreet gesteld welke niet-gebruikte materialen en gereedschappen het betreft. Verder heeft zij niet aangetoond dat [eiser] deze spullen daadwerkelijk heeft meegenomen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser] is het daarom aan [gedaagde] om haar tegenvordering te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. Het overleggen van aankoopbonnen van materialen is daartoe niet voldoende. Deze bonnen tonen niet aan welke niet-gebruikte materialen en gereedschappen [gedaagde] mist en al helemaal niet dat [eiser] deze spullen heeft meegenomen. Op de zitting heeft [gedaagde] de vereiste onderbouwing ook niet gegeven. De tegenvordering van [gedaagde] zal worden afgewezen bij gebrek aan onderbouwing.
proceskosten vordering en tegenvordering
5.27.
In de uitkomst ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren.

6.De beslissing

De kantonrechter
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 2.603,00 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 maart 2024 tot de dag van algehele betaling;
6.2.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
de tegenvordering
6.4.
wijst de vordering af;
in de vordering en de tegenvordering
6.5.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2021:1677 HR (Arvato rov. 3.1.15)
2.Zie hiervoor Arveto arrest
3.Te vinden op www.rechtspraak.nl/Voor-advocaten-en-juristen/Reglementen-procedures-en-formulieren/Kanton/Paginas/ambtshalve-toetsing-consumentenzaken
5.Zie eerdergenoemd Arveto-arrest, r.o. 3.1.5 en 3.1.6