ECLI:NL:RBNHO:2024:13759

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
HAA 24/7868
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake aanvraag uitkering Participatiewet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW), maar deze was door het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoekster geen toestemming had gegeven voor een huisbezoek, wat volgens verweerder noodzakelijk was om de woon- en leefsituatie vast te stellen. Verzoekster had eerder ook een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze was beëindigd omdat zij had geweigerd mee te werken aan een handhavingsonderzoek. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster onvoldoende heeft aangetoond dat zij recht heeft op bijstand, omdat de onduidelijkheid over haar woon- en leefsituatie niet is weggenomen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er nog steeds onvoldoende duidelijkheid is over de financiële situatie van verzoekster en de noodzaak voor een huisbezoek blijft bestaan. De uitspraak is gedaan op 24 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/7868

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 december 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.T.A.M. Mes),
en

het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland, verweerder

(gemachtigde: M.R. Ooievaar).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster in verband met de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster met het besluit van 21 oktober 2024 afgewezen omdat zij volgens verweerder geen toestemming heeft gegeven voor het afleggen van een huisbezoek en zij geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft vermeld waaruit blijkt dat de situatie is veranderd ten opzichte van een voorgaande afgewezen aanvraag.
1.3.
Met het bestreden besluit van 25 november 2024 op het bezwaar van verzoekster is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld (ingeschreven met zaaknummer HAA 24/7870) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder samen met [naam] , toezichthouder/handhaver.

Totstandkoming van het besluit

Voorgeschiedenis
2.1.
Verzoekster is woonachtig op de [adres 1] in [woonplaats] met twee kinderen. Zij heeft een bijstandsuitkering ontvangen over de periode van 30 november 2018 tot en met 11 maart 2024.
2.2.
Naar aanleiding van meldingen dat verzoekster zou samenwonen en werkzaam zou zijn bij [bedrijf] is er destijds een handhavingsonderzoek gestart. Omdat verzoekster een huisbezoek heeft geweigerd is per 12 maart 2024 de bijstandsuitkering beëindigd. Hierover loopt nog een procedure.
2.3.
Bij besluit van 13 juni 2024 is de bijstandsuitkering vervolgens ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 28 juli 2021 tot en met 11 maart 2024 vanwege schending van de inlichtingenverplichting. Verzoekster zou namelijk niet hebben doorgegeven dat zij werkzaam was bij, dan wel eigenaar was van [bedrijf] , terwijl de onderzoeksbevindingen daar volgens verweerder voldoende redenen voor gaven. Er is door verzoekster geen boekhouding overgelegd van haar werkzaamheden en daarbij behorende verdiensten bij [bedrijf] .
2.4.
Bij besluit van 20 juni 2024 heeft verweerder een nieuwe aanvraag van verzoekster om bijstand afgewezen omdat zij niet heeft kunnen aantonen dat haar situatie veranderd was ten opzichte van de eerdere periode waarover het recht is ingetrokken. Zij heeft volgens verweerder niet kunnen aantonen dat zij niet langer op loon waardeerbare arbeid verricht bij [bedrijf] . Dit besluit heeft in bezwaar stand gehouden. Hiertegen heeft verzoekster beroep ingesteld.
Onderhavige aanvraag
2.5.
Op 22 augustus 2024 heeft verzoekster opnieuw een aanvraag voor bijstand ingediend. Verweerder heeft, gelet op de voorgeschiedenis, een rechtmatigheidsonderzoek naar de aanvraag gestart. Dit heeft bestaan uit administratief onderzoek (opvragen van parkeervergunningen op het adres [adres 2] , [plaats] , het adres van [partner van verzoekster] , vermeende partner van verzoekster), opvragen, verkrijgen en bestudering van de bankafschriften van verzoekster over de periode van 1 juni 2024 tot en met 19 september 2024, het verrichten van waarnemingen op het adres van verzoekster in de periode van 10 september 2024 tot en met 19 september 2024 en (een poging tot) het afleggen van een huisbezoek op 26 september 2024.
2.6.
Vanwege het ontbreken van parkeervergunningen op het adres van de vermeende partner, de omstandigheid dat er periodes zijn waarin geen enkele transacties zichtbaar zijn op de bankafschriften van verzoekster, het feit dat de personen- en bedrijfsauto van [partner van verzoekster] dagelijks bij verzoekster zijn aangetroffen en de [partner van verzoekster] een keer is waargenomen, terwijl hij uit de voordeur kwam, heeft verweerder een huisbezoek noodzakelijk geacht.
2.7.
Op 26 september 2024 hebben toezichthouders van verweerder dit geprobeerd af te leggen. Hiervan zijn twee notities opgemaakt.
Hieruit volgt – samengevat – dat de zoon van verzoekster om 9:00 heeft verklaard dat verzoekster niet thuis was en over twee uur pas weer thuis zou komen. Hij weigerde verder alle medewerking.
Om 11:17 deed verzoekster na aanbellen de deur open, terwijl gezien was dat er in de tussentijd niemand naar de woning was gekomen of weggegaan was (behalve de zoon). De toezichthouders hebben de reden en het doel van hun komst uitgelegd. Verzoekster heeft gezegd dat zij 10 minuten kregen en daarna ‘weer konden oprotten’. Zij deelde mee zo weg te moeten om haar zoon op te halen. Verder heeft zij aangegeven dat de toezichthouders de kamers van de kinderen niet in mochten komen. Zij heeft een dochter van 18, die in haar onderbroek stond, en ze vroeg ‘of de toezichthouders wel lekker waren?’.
Uitgelegd is dat het een volledig huisbezoek betreft, dus dat zij alle kamers willen zien, dat dat niet in 10 minuten gedaan is en dat de dochter zich eerst kon aankleden. Verzoekster riep vervolgens naar haar dochter dat de toezichthouders haar kamer wilden zien en zei dat ze binnen mochten komen. Na uitleg dat ze dan een toestemmingsformulier moest tekenen omdat zij anders niet naar binnen mogen gaan, zei verzoekster dat zij nergens voor ging tekenen en haar ‘poot’ er niet onder ging zetten. Zij heeft vervolgens een aantal keer geroepen: ‘kom binnen, zijn jullie bang voor mij ofzo?’
Nadat is uitgelegd dat zij zonder schriftelijke toestemming geen huisbezoek konden afleggen, volhardde verzoekster in haar weigering. Geadviseerd is om haar advocaat te bellen, waarop verzoekster zei dat hij in een ‘horing’ zat.
De toezichthouders hebben uitgelegd dat het niet tekenen voor toestemming aangemerkt wordt als het niet voldoen aan de medewerkingsplicht en verzoekster is een hersteltermijn van 5 minuten geboden. Verzoekster heeft hierop gezegd niet te gaan tekenen. Na vijf minuten kwamen de toezichthouders terug, en bleek dat de auto weg was en niet (meer) werd opengedaan.
Volgens de toezichthouders is hiermee sprake van het niet verlenen van medewerking aan het huisbezoek waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Primaire besluit
3. Bij het primaire besluit van 21 oktober 2024 heeft verweerder vervolgens de aanvraag van verzoekster afgewezen. Volgens verweerder heeft verzoekster haar medewerkingsverplichting geschonden door geen toestemming te geven aan een volgens verweerder noodzakelijk af te leggen huisbezoek. Als gevolg hiervan zijn de twijfels aan de woon- en leefsituatie blijven bestaan. Hiernaast heeft verzoekster volgens verweerder bij haar aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden vermeld, waaruit is gebleken dat haar situatie is veranderd ten opzichte van haar eerdere bij besluit van 20 juni 2024 afgewezen aanvraag.
Bestreden besluit
4. Verweerder heeft het bezwaar van verzoekster bij het besluit van 25 november 2024 ongegrond verklaard. Volgens verweerder is de aanvraag van verzoekster terecht afgewezen. Verweerder stelt dat er door verzoekster geen nadere eisen mogen worden gesteld aan het af te leggen huisbezoek. De handhavers mochten binnen komen maar verzoekster weigerde het formulier voor de toestemming aan het huisbezoek te ondertekenen. Verzoekster is in de gelegenheid gesteld om toch haar volledige medewerking aan het huisbezoek te geven. Zij is echter weggegaan. Daardoor was een huisbezoek in zijn geheel niet mogelijk. Van een gegronde reden om weg te gaan is niet gebleken. Waarom zij haar zoon op moest halen is niet duidelijk geworden. Zij heeft dan ook onvoldoende medewerking verleend aan een huisbezoek. Van een uitdrukkelijke toestemming is, ook na een geboden hersteltermijn, niet gebleken. Verzoekster heeft door weg te gaan geweigerd om mee te werken aan het huisbezoek. Daardoor is het niet mogelijk geworden om het recht op bijstand vast te stellen.
Aan verzoekster is naar aanleiding van de nieuwe aanvraag niet verzocht om duidelijkheid te verschaffen over haar werkzaamheden bij [bedrijf] . Op dit punt kan verzoekster nu volgens verweerder dan ook geen verwijt worden gemaakt.
Standpunten verzoekster
5.1.
Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter om te bepalen dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen, dat er een voorschot aan haar moet worden betaald en om verweerder te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten. Verzoekster heeft geen inkomsten en kan daardoor niet in het levensonderhoud van haar en haar inwonende kinderen voorzien. Zij heeft ter onderbouwing hiervan afschriften van haar beheer-, leefgeld- en spaarrekening overgelegd en het budgetplan.
5.2.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat zij is weggegaan niet kan leiden tot de conclusie dat zij niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek. Ondertekening van het formulier is geen vereiste voor het afleggen van een huisbezoek. Door de misvatting van de toezichthouders dat een huisbezoek anders geen doorgang kon vinden heeft het huisbezoek niet plaatsgevonden. Dat zij is vertrokken heeft hierop dan ook geen enkele invloed gehad. Omdat zij het formulier hoe dan ook niet zou gaan tekenen en zij haar zoon moest ophalen, heeft zij besloten om weg te gaan.
Zij heeft bij herhaling aangegeven dat de medewerkers binnen mochten komen. De nadere eisen die zij zou hebben gesteld aan het huisbezoek kunnen haar niet worden tegengeworpen. Bovendien is zij hiervan ook teruggekomen door impliciet met de opmerkingen van de toezichthouders akkoord te gaan. De aanvraag is dan ook ten onrechte afgewezen.
5.3.
Ter zitting is verklaard dat verzoekster ten tijde van het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening opnieuw een aanvraag voor bijstand heeft ingediend. Hierop is nog niet beslist.

Standpunten verweerder

6.
6.1.
Verweerder blijft bij zijn standpunten zoals verwoord in het bestreden besluit. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat verzoekster eerder ook op gelijke wijze niet heeft meegewerkt aan een huisbezoek. Zij wist dan ook wat de consequenties waren. Onduidelijk is waarom verzoekster het formulier niet wilde tekenen. Volgens verweerder is verder, gelet op de beschreven situatie, van een uitdrukkelijke toestemming voor het afleggen van een huisbezoek niet gebleken. De aanvraag is volgens verweerder dan ook terecht afgewezen omdat het huisbezoek door toedoen van verzoekster niet heeft plaatsgevonden.
6.2.
Verweerder heeft verder toegelicht dat om tot toekenning van een bijstandsuitkering te kunnen komen duidelijkheid over de woon- en leefsituatie en financiële situatie van verzoekster noodzakelijk is. Die onduidelijkheid is er op dit moment (nog) niet. Om die duidelijkheid te kunnen krijgen zal een huisbezoek moeten worden afgelegd, maar ook nog informatie over het al dan niet verrichten van werkzaamheden en/of hebben van inkomen moeten worden overgelegd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een spoedeisend belang aanwezig is, zodat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9.1.
Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt dat het in het geval van een aanvraag voor een bijstandsuitkering aan de aanvrager is om aannemelijk te maken dat hij/zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert. Vervolgens is het aan verweerder om in het kader van de onderzoeksplicht de door de aanvrager gegeven inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
9.2.
Niet in geschil is dat verweerder een redelijke grond had voor het afleggen van een huisbezoek vanwege onduidelijkheid over de woon- en leefsituatie van verzoekster.
9.3.
Vast staat vervolgens dat de onduidelijkheid met betrekking tot de woon- en leefsituatie niet is weggenomen omdat op 26 september 2024 geen huisbezoek heeft plaatsgevonden.
9.4.
Hoewel de opvatting van de toezichthouders van verweerder dat ondertekening van het formulier noodzakelijk is om een huisbezoek af te kunnen leggen onjuist is [1] , kan de voorzieningenrechter verweerder vooralsnog volgen in zijn standpunt dat van een onbetwiste, uitdrukkelijk gegeven toestemming van verzoekster voor een huisbezoek geen sprake is geweest. Daarbij acht de voorzieningenrechter onder meer van belang dat verzoekster in eerste instantie heeft aangegeven dat het huisbezoek maar 10 minuten mocht duren en dat de toezichthouders niet in alle kamers mochten komen. Verder acht de voorzieningenrechter niet onaannemelijk dat, zoals ter zitting toegelicht, de toezichthouders twijfelden aan de oprechtheid van de mededeling van verzoekster dat zij binnen mochten komen. Daarbij speelt ook een rol dat verzoekster is weggegaan, als gevolg waarvan het huisbezoek hoe dan ook geen doorgang meer kon vinden.
Verzoekster wist bovendien dat het niet ondertekenen van het formulier voor de toezichthouders aanleiding was om het huisbezoek niet te verrichten. Bij een in het kader van een eerdere aanvraag gedane poging tot het afleggen van een huisbezoek heeft dit immers ook tot weigering van de aanvraag geleid. Verzoekster heeft, ondanks deze wetenschap, het risico genomen dat de aanvraag wederom zou worden afgewezen door niet te tekenen voor het verrichten van het huisbezoek. Het betoog van verzoekster dat het haar niet kan worden tegengeworpen dat het huisbezoek niet heeft plaatsgevonden, volgt de voorzieningenrechter daarom niet.
9.5.
Daar komt bij dat ook indien verzoekster, vanwege de gang van zaken, niet zou kunnen worden tegengeworpen dat het huisbezoek geen doorgang heeft kunnen vinden, de voorzieningenrechter (ook) geen aanleiding ziet voor toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening. Onbetwist is immers dat voor vaststelling van het recht op bijstand nog nadere informatie noodzakelijk is. De woon- en leefsituatie dient, door het laten plaatsvinden van een huisbezoek, te worden geverifieerd. Daarnaast bestaat nog onvoldoende duidelijkheid over de financiële situatie van verzoekster, waarover verzoekster nog nadere informatie zal moeten verstrekken. Het staat dan ook nog niet zonder meer vast dat verzoekster recht op bijstand heeft. Een en ander zal ook aan de orde moeten komen bij de beoordeling van de inmiddels al ingediende nieuwe aanvraag van verzoekster om bijstand.
Conclusie en gevolgen
10. Al het voorgaande leidt ertoe dat de voorzieningenrechter het verzoek af wijst. Dat betekent dat zij geen voorschot krijgt op een bijstandsuitkering. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2999