ECLI:NL:RBNHO:2024:13704

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
C/15/347678 / HA ZA 24-6
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incidenten van Stichting Consumenten Competition Claims tegen Samsung Electronics Benelux B.V. en Stichting Eerlijke Prijzen & Marktwerking

Op 17 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland een vonnis gewezen in de incidenten tussen Stichting Consumenten Competition Claims (CCC) en Stichting Eerlijke Prijzen & Marktwerking (STEP) tegen Samsung Electronics Benelux B.V. (Samsung). In het vrijwaringsincident vorderde Samsung verlof om Coolblue B.V., Media Markt Saturn Holding Nederland B.V. en New Retail Company B.V. in vrijwaring te dagvaarden. Samsung stelde dat deze retailers hoofdelijk aansprakelijk zijn voor schadevergoeding indien zij aansprakelijk wordt gehouden. De rechtbank besloot dat het vrijwaringsincident samen met de ontvankelijkheidsvraag behandeld zal worden, en dat verdere beslissingen worden aangehouden tot meer duidelijkheid over de procedure bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) is verkregen.

In het aanhoudingsincident vorderde Samsung aanhouding van de hoofdzaak, omdat de uitkomst van de procedure bij het CBb van invloed kan zijn op de ontvankelijkheid van CCC en STEP. De rechtbank wees deze vordering af, omdat de besluiten van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) geldig zijn totdat het CBb anders beslist. De rechtbank benadrukte het belang van een efficiënte procesvoering en wees erop dat aanhouding kan leiden tot onredelijke vertraging. De rechtbank hield de beslissing over de kosten van het incident aan en verwees de hoofdzaak naar de rol voor conclusie van antwoord van Samsung over de ontvankelijkheid.

De rechtbank concludeerde dat de vorderingen in het aanhoudingsincident worden afgewezen en dat de procedure voortgezet zal worden met de behandeling van de ontvankelijkheid en het vrijwaringsincident. De partijen werden verzocht om verhinderdata op te geven voor de komende maanden, zodat de rechtbank een mondelinge behandeling kan inplannen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
Vonnis in incident van 17 juli 2024
in de zaak met zaaknummer C/15/347678 / HA ZA 24-6 van:
STICHTING CONSUMENTEN COMPETITION CLAIMS,
te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in de incidenten,
advocaat: mr. J. de Jong en mr. C.C.A. van Rest te Amsterdam,
tegen
SAMSUNG ELECTRONICS BENELUX B.V.,
te Schiphol,
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de incidenten
advocaat: mr. C.E. Schillemans en mr. T.M. Sweerts te Amsterdam.
en
in de zaak met zaaknummer C/15/351200 / HA ZA 24-193 van:
STICHTING EERLIJKE PRIJZEN & MARKTWERKING,
te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in de incidenten,
advocaat: mr. D.M. Linders, mr. K.E.L. van Haastrecht, mr. A.L.M. Bakhuis en mr. J.G.H.M. van den Biggelaar te Amsterdam,
tegen

1.SAMSUNG ELECTRONICS BENELUX B.V.,

te Schiphol,
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de incidenten,
advocaat: mr. C.E. Schillemans en mr. T.M. Sweerts te Amsterdam.
Partijen zullen hierna CCC, Samsung en STEP genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 24 april 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring (artikel 210 Rv) en aanhouding (artikel 208 Rv);
  • de brief van 14 juni 2024 van CCC;
  • de brief van 18 juni 2024 van Samsung;
  • de conclusie van antwoord in het aanhoudingsincident en het vrijwaringsincident van CCC;
  • de conclusie van antwoord in incident van STEP.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in de incidenten.

2.Het geschil in de incidenten

2.1.
Samsung vordert, samengevat, dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident tot vrijwaring (hierna: het vrijwaringsincident):
Samsung verlof verleent Coolblue B.V., Media Markt Saturn Holding Nederland B.V. en New Retail Company B.V. in vrijwaring te dagvaarden tegen een zittingsdag die gelegen is op een termijn van ten minste vier maanden vanaf de dag van het in dit incident te wijzen vonnis, teneinde op de eis tot vrijwaring te antwoorden en voort te procederen;
bepaalt dat, voor zover de incidentele vordering van Samsung geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld;
in het incident tot aanhouding (hierna: het aanhoudingsincident):
de procedures met zaaknummer C/15/347678 en C/15/351200 (hierna: de hoofdzaak) aan te houden gedurende de looptijd van de procedure bij het CBb [1] (zaaknummer AWB 23/2033 W1) en de vrijwaringsprocedures tegen de retailers genoemd onder A nadat zij in de procedure zijn verschenen eveneens aan te houden voor dezelfde periode;
een en ander met hoofdelijke veroordeling van CCC en STEP in de kosten van de incidenten te vermeerderen met de wettelijk rente.
2.2.
CCC en STEP voeren verweer in het aanhoudingsincident. In het vrijwaringsincident hebben CCC en STEP zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de door Samsung gevraagde termijn (CCC en STEP) en het verzoek tussentijds hoger beroep in te stellen (CCC).
2.3.
Op de stellingen van partijen in de incidenten wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het aanhoudingsincident

3.1.
Samsung legt aan haar incidentele vordering ten grondslag, samengevat, dat de vorderingen van CCC en STEP in de hoofdzaak zijn gebaseerd op het sanctiebesluit van de ACM van 14 september 2021 en dat Samsung opkomt tegen dat besluit en het besluit op bezwaar van 21 november 2022 (hierna samen: de besluiten), door middel van een hoger beroep bij het CBb tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 november 2023. Volgens Samsung staan de besluiten nog volledig ter discussie in de procedure bij het CBb en kan de gestelde aansprakelijkheid van Samsung niet worden vastgesteld voordat de besluiten onherroepelijk in rechte vaststaan. Daarom moet de hoofdzaak volgens Samsung worden aangehouden. Samsung beroept zich daarbij op het Masterfoods [2] -arrest, en betoogt dat de rechtsregel uit dat arrest ook van toepassing is op het besluit van de ACM als nationale mededingingsautoriteit, die is belast met de administratieve uitvoering van de mededingingsregels van de Unie.
3.2.
Samsung heeft verder aangevoerd dat de hoofdzaak al in dit stadium van de procedure (voorafgaand aan de conclusie van antwoord over de onderwerpen als bedoeld in artikel 1018c lid 5 Rv, kort gezegd: de ontvankelijkheid) moet worden aangehouden, omdat de uitkomst van de CBb-procedure ook van belang is voor de beoordeling van de toepasselijkheid van de WAMCA [3] en de ontvankelijkheid van CCC en STEP in de hoofdzaak. Het temporele toepassingsgebied van de WAMCA is namelijk beperkt tot gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden op of na 15 november 2016. CCC en STEP beroepen zich er op dat in de besluiten van de ACM is vastgesteld dat sprake is van een enkele voortdurende inbreuk door Samsung die voortduurt na 15 november 2016, maar Samsung bestrijdt (onder meer) dit oordeel in hoger beroep bij het CBb.
Bovendien betoogt Samsung dat als de besluiten worden vernietigd, CCC en STEP niet-ontvankelijk zullen zijn in de hoofdzaak, omdat in dat geval de gelijksoortigheid ontbreekt.
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt is, zolang het CBb niet anders heeft beslist, dat de besluiten van de ACM geldig zijn.
In het Masterfoods-arrest en artikel 16 lid 1 Verordening (EG) 1/2003 [4] is – samengevat – bepaald dat de nationale rechter moet vermijden beslissingen te nemen die in strijd zouden zijn met een besluit van de Europese Commissie (hierna: de Commissie) of een besluit dat de Commissie overweegt te nemen en te dien einde de afweging kan maken of het nodig is zijn procedure op te schorten. Die ruimte heeft een grens, namelijk daar waar de beslechting van het geschil afhangt van de geldigheid van het besluit van de Commissie [5] . In dat geval moet de nationale rechter de procedure schorsen.
3.4.
De rechtbank volgt Samsung niet in haar betoog dat het voorgaande ook geldt voor de besluiten van de ACM en het daartegen gerichte hoger beroep bij het CBb. Artikel 16 lid 1 van Verordening (EG) 1/2003 en het Masterfoods-verweer zijn immers niet van toepassing bij
follow-onprocedures naar aanleiding van een boetebesluit van een nationale mededingingsautoriteit.
3.5.
De enkele stelling van Samsung dat ook ten aanzien van een besluit van een nationale mededingingsautoriteit tegenstrijdige beslissingen zo veel mogelijk moeten worden voorkomen, maakt dit niet anders en rechtvaardigt niet dat de hoofdzaak in dit stadium wordt aangehouden. De hoofdzaak is immers nog niet in staat van wijzen (ook niet ten aanzien van de ontvankelijkheid), zodat reeds daarom geen gevaar te duchten is voor tegenstrijdigheid met de uitkomst van het beroep tegen (niet onherroepelijke) besluiten van de ACM.
3.6.
Dat de beslechting van de ontvankelijkheidsvraag (volledig) afhangt van de geldigheid van het besluit van de ACM, wordt betwist. CCC en STEP hebben namelijk aangevoerd dat ook als de besluiten in de procedure bij het CBb geen stand houden, de WAMCA temporeel van toepassing is en zij ontvankelijk zijn in de hoofdzaak, omdat ook in dat geval sprake is van een enkele voortdurende inbreuk en gelijksoortigheid van de vorderingen. Volgens CCC is bovendien tevens sprake van een
stand alone-vordering.
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat de door Samsung verlangde aanhouding van de procedure voorafgaand aan de conclusie van antwoord over de ontvankelijkheid, in strijd is met beginselen van goede procesorde, waaronder het beginsel van doeltreffendheid. Deze beginselen strekken er (mede) toe te voorkomen dat procedures onnodig lang voortslepen. De rechter dient volgens artikel 20 Rv te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure. Hierbij weegt ook mee dat vooralsnog onduidelijk is wanneer het CBb uitspraak zal doen. Samsung stelt dat een einduitspraak van het CBb in 2025 mogelijk is, maar daarover bestaat op dit moment onvoldoende zekerheid.
3.8.
Het door Samsung aangevoerde belang bij aanhouding in dit stadium van de procedure – dat er kort gezegd op neer komt dat van haar niet kan worden gevergd een debat te voeren, terwijl de besluiten mogelijk zullen worden vernietigd en daardoor procesrechtelijke complicaties kunnen optreden – is onvoldoende grond voor aanhouding, omdat ook de mogelijkheid bestaat dat de besluiten stand houden, in welk geval aanhouding reeds op dit moment tot onredelijke vertraging van de procedure leidt. Tegenover het belang van Samsung bij aanhouding staat het belang van CCC en STEP om juist door te procederen.
3.9.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen in het aanhoudingsincident op dit moment worden afgewezen.
3.10.
Dit neemt niet weg dat aanhouding van de behandeling of een beslissing in de hoofdzaak op grond van goede procesorde in een later stadium van de behandeling wel aan de orde kan zijn. Wanneer meer duidelijkheid bestaat over de procedure bij het CBb ligt het voor de hand dat de zittingsdatum of de datum van de uitspraak in de ontvankelijkheidsfase daarop wordt afgestemd.
3.11.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

4.De beoordeling in het vrijwaringsincident

4.1.
Samsung vordert dat haar verlof wordt verleend om een drietal retailers in vrijwaring op te roepen, die volgens de besluiten van de ACM onderdeel uitmaakten van het verboden kartel, samen met Samsung. Samsung betoogt dat als zij aansprakelijk wordt gehouden, de drie retailers met haar hoofdelijk aansprakelijk zijn en moeten bijdragen in de te betalen schadevergoeding en kosten. Voor zover Samsung meer zou betalen dan haar aandeel, verkrijgt zij een regresvordering tegen de andere hoofdelijk schuldenaren tot de hoogte van hun aandeel, aldus Samsung.
4.2.
De rechtbank acht het niet nodig op deze incidentele vordering te beslissen voordat de beslissingen in de ontvankelijkheidsfase worden genomen. Het vrijwaringsincident zal daarom op dezelfde mondelinge behandeling aan de orde komen als de ontvankelijkheid. Het incident wordt daarom naar de rol verwezen voor opgave van verhinderdata (zie 5.6 van dit vonnis).
4.3.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.In de hoofdzaak

Conclusie van antwoord (artikel 1018c lid 5 Rv)

5.1.
Het voorgaande betekent dat de hoofdzaak naar de rol zal worden verwezen voor conclusie van antwoord van Samsung over de ontvankelijkheid (artikel 1018c lid 5 Rv).
5.2.
CCC heeft daartegen aangevoerd dat in de rolbeslissing van 24 april 2024 Samsung al gelegenheid heeft gehad een dergelijke conclusie te nemen, maar dat Samsung die gelegenheid niet heeft benut en in plaats daarvan het aanhoudings- en vrijwaringsincident heeft opgeworpen. Volgens CCC kan in de hoofdzaak daarom direct een mondelinge behandeling worden bepaald over de ontvankelijkheid, zonder conclusie van antwoord daarover van Samsung.
5.3.
Dit betoog van CCC slaagt niet. Artikel 210 lid 1 Rv bepaalt een vrijwaringsincident “v
óór alle weren op de voor het nemen van de conclusie van antwoord bepaalde roldatum” moet worden ingesteld. Daaruit volgt dat bevoegdheid bestaat om de desbetreffende incidentele vordering in te stellen alvorens ten principale te antwoorden. [6] Samsung heeft daarmee dus niet haar recht op het nemen van een conclusie van antwoord (over de ontvankelijkheid) verspeeld. Dat kan anders zijn als sprake is van misbruik van (proces)recht. Daarvan is niet gebleken. De enkele stelling dat CCC zich niet aan de indruk kan onttrekken dat Samsung de incidenten heeft opgeworpen met het doel de procedure te vertragen is daarvoor onvoldoende.
5.4.
Samsung heeft verzocht de termijn voor de conclusie van antwoord over de ontvankelijkheid te bepalen op vier maanden. CCC heeft daartegen bezwaar gemaakt. De rechtbank zal de termijn bepalen op drie maanden.
Financieringsovereenkomsten
5.5.
Uit de dagvaardingen blijkt dat CCC en STEP een overeenkomst hebben gesloten met een procesfinancier. De rechtbank acht het van belang dat STEP en CCC deze overeenkomst voorafgaand aan de conclusie van antwoord van Samsung over de ontvankelijk in het geding brengt, zodat Samsung in die conclusie van antwoord (onder andere) kan ingaan op de vraag of CCC en STEP voldoende onafhankelijk zijn van hun procesfinancier en de vraag of zij voldoende financiering hebben om de procedure te kunnen voeren. De rechtbank zal de zaak daarom naar de rol verwijzen voor het in het geding brengen van de financieringsovereenkomsten door CCC en STEP.
Opgave verhinderdata
5.6.
Ook zal de rechtbank de hoofdzaak naar de rol verwijzen voor het opgeven van verhinderdata voor de periode februari tot en met april 2025, voor het bepalen van een mondelinge behandeling over de ontvankelijkheid en over het vrijwaringsincident.
5.7.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in het aanhoudingsincident
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan;
in het vrijwaringsincident
6.3.
verwijst de zaak naar de rol van
31 juli 2024voor het opgeven van verhinderdata door alle partijen voor de periode februari tot en met april 2025;
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak
6.5.
verwijst de zaak naar de rol van
23 oktober 2024voor conclusie van antwoord aan de zijde van Samsung, over de onderwerpen als bedoeld in artikel 1018c lid 5 Rv;
6.6.
verwijst de zaak naar de rol van
31 juli 2024voor:
  • het opgeven van verhinderdata door alle partijen voor de periode februari tot en met april 2025;
  • akte aan de zijde van CCC en STEP met de in 5.5 van dit vonnis genoemde inhoud;
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs, mr. R.H.C. Jongeneel en mr. W.S.J. Thijs, en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024. [7]

Voetnoten

1.Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb).
2.Het arrest van het HvJ van 20 september 2001, zaak C-344/98 (hierna: het Masterfoods-arrest).
3.De per 1 januari 2020 werking getreden Wet van 20 maart 2019, Stb. 130, tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de afwikkeling van massaschade in een collectieve actie mogelijk te maken (de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie, hierna: de WAMCA).
4.Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag.
5.Overweging 57 van het Masterfoods-arrest.
6.Hof Amsterdam, 6 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:408.
7.type: 1538