Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[X] B.V.,
1.[Y] HOLDING B.V.,
1.Het geding in hoger beroep
2.Beoordeling
De rechtbank heeft geoordeeld dat dit betoog faalt. Dat in een geval als het onderhavige het incident tot vrijwaring mag worden opgeworpen in plaats van de conclusie van antwoord volgt niet zonder meer uit de tekst van artikel 210 lid 3 juncto lid 5 Rv. De jurisprudentie en de literatuur met betrekking tot de artikelen 209 en 210 Rv zijn ook niet eenduidig waar het betreft de vraag of het incident tot vrijwaring mag worden opgeworpen in plaats van de conclusie van antwoord in een geval waarin de partij wist dat geen uitstel zou worden verleend voor antwoord. De rolbeslissing berust niet op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag. Ten slotte weegt het belang van [appellant sub 2] bij het herstel van haar “fout” in deze omstandigheden niet zwaarder dan het belang van [Y] bij handhaving van de procesorde en de voortgang van de zaak, aldus nog steeds de rechtbank.
De rechtbank heeft het verzoek tot herziening van de rolbeslissing afgewezen.
Artikel 210 lid 1 Rv bepaalt het volgende:
Indien de gedaagde meent gronden te hebben om iemand in vrijwaring op te roepen en hij die oproeping niet heeft gedaan vóór de dag waarop de hoofdzaak moet dienen, neemt hij zijn daartoe strekkende, met redenen omklede conclusie vóór alle weren op de voor het nemen van de conclusie van antwoord bepaalde roldatum.
Het hof begrijpt het verweer van [Y] aldus dat zij erkent dat deze bevoegdheid bestaat maar dat [appellant sub 2] , in de bijzondere omstandigheden van deze zaak, hiervan geen gebruik meer mocht maken. Een eerder uitstelverzoek voor het nemen van de conclusie van antwoord was immers al afgewezen door de rechtbank. Daarnaast wijst [Y] op een aantal uitlatingen van de kant van [appellant sub 2] waaruit zou blijken dat de conclusie van antwoord enkel en alleen niet op de betreffende roldatum is genomen omdat deze nog niet gereed was. Volgens [Y] kan er dan ook geen twijfel bestaan over de reden voor het opwerpen van de (kansloze) incidentele vordering: het verkrijgen van uitstel voor het indienen van de conclusie van antwoord.
Het hof ziet onvoldoende aanknopingspunten voor dit door [Y] gestelde misbruik van procesrecht en oordeelt anders. [appellant sub 2] had, ook na de afwijzing van het uitstelverzoek, nog steeds het recht om deze incidentele vordering in te stellen. Dat de incidentele vordering bij voorbaat kansloos was, is naar oordeel van het hof niet evident. In het kader van de beantwoording van de vraag of akte niet-dienen moest worden verleend, kon en mocht de rechtbank ook niet vooruitlopen op de toewijsbaarheid van deze incidentele vordering.