ECLI:NL:RBNHO:2024:13701

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
C/15/349043
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing inzagevorderingen en bewijsbeslag in lasterzaak tussen Invorderingsbedrijf B.V. en gedaagde partij

In deze civiele zaak heeft Invorderingsbedrijf B.V. (IVB) een rechtszaak aangespannen tegen gedaagde partij, die wordt beschuldigd van het voeren van een online lastercampagne. IVB heeft bewijsbeslag gelegd en vordert inzage in de beslagen documenten, in de hoop bewijs te vinden dat de gedaagde verantwoordelijk is voor anonieme publicaties over IVB. De rechtbank heeft de inzagevorderingen van IVB afgewezen, omdat IVB al over voldoende bewijs beschikt van publicaties die onder de eigen naam van de gedaagde zijn gedaan. De rechtbank oordeelt dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de gedaagde ook verantwoordelijk is voor de anonieme publicaties, waardoor de rechtsbetrekking tussen IVB en de gedaagde niet voldoende aannemelijk is gemaakt. De rechtbank beschouwt de vorderingen van IVB als een 'fishing expedition', wat betekent dat IVB niet weet wie verantwoordelijk is voor de anonieme publicaties en de inzagevordering wil gebruiken om dat uit te zoeken. In reconventie heeft de gedaagde opheffing van het bewijsbeslag gevorderd, maar ook deze vordering is afgewezen, omdat de gedaagde geen hinder ondervindt van het bewijsbeslag. De rechtbank heeft IVB in de proceskosten van de gedaagde en de andere betrokken partijen veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/349043 / HA ZA 24-79
Vonnis van 4 december 2024
in de zaak van

1.INVORDERINGSBEDRIJF B.V.,

te `s-Gravenhage,
2.
INCASSOCENTER B.V.,
te Amsterdam,
3.
INC ZAKELIJK B.V.,
te `s-Gravenhage,
4.
CM ZAKELIJK B.V.,
te `s-Gravenhage,
eiseressen in conventie, verweersters in reconventie,
hierna samen te noemen: IVB,
advocaat: mr. S.K. Tuithof,
tegen
[gedaagde 1],
te [plaats 1],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde 1],
advocaten: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, mr. J.C. van Leeuwen en mr. A.F.D. Iedema
aan wiens zijde zich heeft gevoegd

1.FOLLOW THE MONEY B.V.,

te [plaats 2],
2.
[gevoegde partij 2],
te [plaats 2],
zich voegende partij,
hierna te noemen: FTM en [gevoegde partij 2],
advocaten: mr. M.Ch. Kaaks en mr. J.E. van Til.
De zaak in het kort
IVB stelt dat [gedaagde 1] een online lastercampagne tegen haar is gestart. IVB heeft bewijsbeslag gelegd en vordert inzage in de beslagen bescheiden. Volgens IVB zal uit die bescheiden blijken dat [gedaagde 1] verantwoordelijk is voor publicaties over IVB die anoniem of met gebruikmaking van aliassen op internet zijn geplaatst.
De rechtbank wijst de inzagevorderingen van IVB af. Van de publicaties onder de eigen naam van [gedaagde 1] staat vast dat [gedaagde 1] die berichten heeft gepubliceerd. Daarvoor heeft IVB dus geen belang bij inzage in de beslagen bescheiden.
Er zijn daarnaast geen concrete aanwijzingen dat [gedaagde 1] verantwoordelijk is voor de anonieme publicaties. Daarom is de rechtsbetrekking tussen IVB en [gedaagde 1] onvoldoende aannemelijk geworden en is sprake van een ‘
fishing expedition’.
In reconventie vordert [gedaagde 1] opheffing van het bewijsbeslag. De rechtbank wijst die vordering af, omdat niet is gebleken dat [gedaagde 1] hinder ondervindt van de handhaving van het bewijsbeslag totdat de beslissingen over de inzagevorderingen onherroepelijk zijn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 augustus 2024, waarbij een mondeling behandeling is gelast, en de daarin genoemde stukken;
- de door IVB in het geding gebrachte (ongenummerde) aanvullende productie;
- de mondelinge behandeling van 8 oktober 2024, waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn bijgehouden, en waarbij door alle partijen gebruik is gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd en die daarmee - wat betreft de voorgedragen passages - onderdeel uitmaken van het procesdossier.
1.2.
FTM en [gevoegde partij 2] hebben op de zitting bezwaar gemaakt tegen de aanvullende productie van IVB. De rechtbank heeft dat bezwaar gegrond verklaard, omdat IVB die productie niet voorafgaand aan de zitting aan FTM en [gevoegde partij 2] heeft verstrekt. In de procedure tegen FTM en [gevoegde partij 2] zal de rechtbank daarom die productie niet in de beoordeling betrekken.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

Incasso-opdracht van [gedaagde 1] aan IVB (2013-2018)
2.1.
Eiseressen houden zich bezig met het in opdracht incasseren van onbetaald gelaten rekeningen en hebben circa 50 medewerkers in dienst. Volgens eiseressen gebruiken zij alle de handelsnamen Invorderingsbedrijf (afgekort: IVB) en Incassocenter. Eiseressen zullen in het navolgende daarom kortheidshalve samen IVB worden genoemd.
2.2.
In 2013 heeft [gedaagde 1] een incasso-opdracht verstrekt aan IVB. In opdracht van [gedaagde 1] heeft IVB een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt tegen een debiteur van [gedaagde 1]. Gedurende de procedure heeft [gedaagde 1] de opdracht ingetrokken. Daarop heeft IVB aan [gedaagde 1] een eindafrekening gestuurd.
2.3.
IVB heeft op 2 april 2014 het volgende aan [gedaagde 1] geschreven:

Naar aanleiding van ons telefoongesprek vanmorgen, bericht ik hierbij het volgende.
Ik ben er niet van gediend dat u mij en het Invorderingsbedrijf chanteert met ‘het buitenhangen van vuile was’, wat daarmee dan ook bedoeld mag worden. (…).”
2.4.
IVB is een gerechtelijke procedure tot betaling van haar eindfactuur tegen [gedaagde 1] gestart. Bij vonnis van 27 mei 2015 is [gedaagde 1] veroordeeld tot betaling van de door IVB verstuurde facturen, vermeerderd met rente en kosten. Nadat IVB het vonnis op 16 juni 2015 aan [gedaagde 1] had laten betekenen, is [gedaagde 1] tot betaling overgegaan.
2.5.
Op 28 september 2015 heeft [gedaagde 1] aan IVB een brief geschreven waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Wanneer u geen verantwoordelijkheid neemt voor uw handelen, zullen wij zelf werken aan het herstel van onze goede naam door over deze kwestie te publiceren, waarvoor wij ons alle rechten voorbehouden om dat op een door ons gekozen wijze te doen”
2.6.
[gedaagde 1] heeft, onder meer in een e-mail van 3 oktober 2017, negatieve berichten over IVB verzameld en in digitale vorm (hierna ook: het digitale boekwerk) verstuurd aan relaties van IVB.
2.7.
Op 5 april 2018 heeft [gedaagde 1] het volgende aan de directie van IVB geschreven:

Ik zet mij er voor in om er voor te zorgen dat jouw werkwijze van jouw onderneming niet nog meer gedupeerden maakt. Door de huidige ontwikkelingen, waarbij gedupeerden zich verenigen, zie ik mij genoodzaakt om mij aan te sluiten bij de aangiftes die tegen jouw bedrijf worden gedaan. (…)
Ik heb destijds belooft (…) dat ik reclame voor jullie zou maken en die belofte los ik zeker in.”
2.8.
Op 12 juni 2018 heeft IVB aangifte gedaan tegen [gedaagde 1] van smaad, laster, chantage, afpersing, opruiing en identiteitsfraude.
Negatieve berichten over IVB op fora
2.9.
Op websites van onder meer de Consumentenbond, Radar, Kassa (BNN Vara), Webwiki, Trustpilot en Google Review zijn negatieve berichten over IVB gedeeld, onder meer onder de gebruikersnamen “
Owner57”, “RK1”, “Hopeless”, “Voorhetcollectief”en
“Procollectief”.
2.10.
De Consumentenbond heeft geconstateerd dat meerdere van die berichten op haar website afkomstig waren van één ip-adres.
Artikelen van FTM en [gevoegde partij 2] over IVB (2019 en 2023)
2.11.
[gevoegde partij 2] is een journalist, verbonden aan FTM. Op 12 juli 2019 heeft FTM op haar website onder de titel ‘Undercover bij het incassobureau dat zijn eigen klanten uitknijpt’ een kritisch artikel van de hand van [gevoegde partij 2] over de werkwijze van IVB gepubliceerd.
2.12.
[gedaagde 1] is één van de bronnen waarmee [gevoegde partij 2] heeft gesproken bij de voorbereiding van de publicatie(s) op de website van FTM.
2.13.
IVB heeft advocaat mr. P.C. Schouten opdracht gegeven een analyse te maken van het door FTM ingestelde journalistieke onderzoek en haar publicatie. Dit heeft geresulteerd in de publicatie op internet van het onderzoeksrapport ‘Invorderingsbedrijf vals beschuldigd door Follow the Money EN NU HET ECHTE VERHAAL OVER HET INNEN VAN SCHULDEN EN DE KOSTEN’.
2.14.
FTM heeft op 20 april 2023 het artikel ‘Hardleerse incasso-cowboys incasseren vooral bij eigen klanten’ van de hand van [gevoegde partij 2] gepubliceerd.
(Thematische) websites over IVB
2.15.
De volgende websites over IVB zijn online verschenen:
  • www.zerocover.nl, waarop IVB naar voren wordt gebracht als een slecht bedrijf, dat slechts gedupeerden achterlaat. Nadat IVB de host had gewezen op de voor haar schadelijke inhoud, is de website op 28 februari 2023 offline gehaald. Vervolgens is een andere website online verschenen, gehost door een buitenlandse partij.
  • op www.publical.nl is een negatief artikel gepubliceerd over IVB. IVB heeft geprobeerd ook deze website uit de lucht te halen en te achterhalen wie achter deze website zit, maar dat is niet gelukt. [gedaagde 1] heeft (onder zijn eigen naam, ‘[gedaagde 1]’) op 9 januari 2023 gereageerd onder het artikel over IVB met een persoonlijke brief aan de bestuurder van IVB, waarin hij schrijft dat hij het verdienmodel van IVB is gaan volgen.
  • incassocenter-invorderingsbedrijf-slachtoffers.nl, waarop onder andere een zwartboek is gepubliceerd over IVB.
2.16.
[gedaagde 1] post op LinkedIn regelmatig over IVB en verwijst dan naar de websites zerocover.nl en/of publical.nl.
Bewijsbeslag en vordering tot afgifte van bescheiden in kort geding
2.17.
Bij beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 17 november 2023 is IVB verlof verleend tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag, met aanstelling van DigiJuris B.V. als gerechtelijk bewaarder van de beslagen digitale bescheiden en gegevensdragers.
2.18.
Deurwaarderskantoor Groot & Evers heeft op 30 november 2023 beslag gelegd op een groot aantal bestanden die zich bevonden op digitale gegevensdragers van [gedaagde 1].
2.19.
IVB heeft in kort geding bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank (samengevat) afgifte gevorderd van de beslagen bescheiden. De vorderingen zijn bij vonnis van 13 februari 2023 afgewezen. Ook de in reconventie gevorderde opheffing van het bewijsbeslag is afgewezen. IVB heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
IVB vordert - samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde 1] veroordeelt schriftelijk toestemming te verlenen aan de deurwaarder en de bewaarder tot het verstrekken van afschriften van de beslagen bescheiden aan IVB op straffe van verbeurte van een dwangsom;
bepaalt dat indien [gedaagde 1] niet voldoet aan de veroordeling tot het verlenen van schriftelijke toestemming IVB conform artikel 3:299 Burgerlijk Wetboek (BW) gemachtigd is om de deurwaarder en de bewaarder te instrueren om afschriften van de beslagen bescheiden aan IVB te verstrekken;
een en ander met veroordeling van [gedaagde 1] in de procedure, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde 1], FTM en [gevoegde partij 2] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.3.
[gedaagde 1] vordert, samengevat, dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
IVB veroordeelt alle conservatoire bewijsbeslagen die door IVB zijn gelegd, op te (laten) heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
IVB veroordeelt de gerechtelijke bewaring van de beslagen bescheiden, data en/of gegevensdragers te (doen) beëindigen, door retournering van de beslagen zaken en bescheiden aan [gedaagde 1] en/of door vernietiging van de tijdens de beslaglegging gemaakte kopieën, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
bepaalt dat indien IVB de instructies onder 1 en 2 niet geeft, dit vonnis in de plaats treeft van die instructies (als bedoeld in art. 3:300 lid 1 BW) waardoor het [gedaagde 1] is toegestaan die instructies te geven;
met veroordeling van IVB in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
3.4.
IVB voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of IVB inzage mag krijgen in de bescheiden van [gedaagde 1] waarop zij bewijsbeslag heeft gelegd. De grondslag voor inzage in bescheiden is artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Art. 843a lid 1 Rv bepaalt dat (i) hij die daarbij rechtmatig belang heeft, (ii) inzage kan vorderen van bepaalde bescheiden, (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoen de inzagevorderingen van IVB niet aan deze cumulatieve vereisten. De rechtbank zal de vorderingen van IVB daarom afwijzen. De rechtbank zal dit oordeel hieronder toelichten.
De berichten/publicaties onder eigen naam van [gedaagde 1] vormen geen grondslag voor de inzagevordering
4.3.
De rechtsbetrekking die IVB aan haar vorderingen tot inzage ten grondslag heeft gelegd is een onrechtmatige daad van [gedaagde 1] bestaande uit:
het openen van topics op verschillende (online) fora waarin [gedaagde 1] IVB zwart heeft gemaakt;
het posten van onjuiste, negatieve berichten op verschillende plaatsen op het internet
vanuit eigen naam,
door gebruikmaking van verschillende aliassen;
het verzamelen van alle negatieve berichten die op het internet zijn geplaatst en deze bundelen in een digitaal boekwerk en het verspreiden van dit boekwerk onder klanten van IVB;
het starten en het doen hosten van diverse thematische websites over IVB met enkel beschuldigende en onjuiste berichtgeving;
het promoten van die websites, met als doel ruchtbaarheid te geven aan de inhoud en traffic te genereren;
het benaderen van medewerkers, sollicitanten, opdrachtgevers van IVB en het benaderen van derden;
het benaderen van media met eenzijdige verhalen en hen aansporen om over te gaan tot een negatieve publicatie over IVB;
het aanzetten van derden tot het plaatsen van onjuiste negatieve berichten over IVB op verschillende plaatsen op het internet;
het zowel in woord als geschrift benaderen van IVB en haar werknemers met de boodschap dat hij niet zal stoppen met zijn acties voordat IVB de door hem (als gevolg van het geëxecuteerde vonnis) betaalde gelden aan hem heeft terugbetaald;
het dreigen met het doen van onjuiste aangifte wanneer werknemers van IVB niet bewerkstellingen dat IVB de door hem betaalde gelden terugbetaalt.
4.4.
De rechtbank overweegt dat de verwijten als genoemd onder 2a (het posten van berichten uit eigen naam), 3 (het bundelen van berichten in een digitaal boekwerk en verspreiden onder klanten van IVB), en 5 tot en met 10 (het promoten van websites met beschuldigende berichtgeving over IVB, het benaderen van medewerkers, sollicitanten, opdrachtgevers van IVB, derden en media en het dreigen met het doen van aangifte) geen grondslag vormen voor de inzagevorderingen van IVB. [gedaagde 1] erkent namelijk dat hij – onder zijn eigen naam – daarbij betrokken is geweest en IVB beschikt al over de bewijsmiddelen waaruit die berichten/publicaties van [gedaagde 1] blijken. [1] Dit geldt ook voor het verwijt van IVB dat [gedaagde 1] (tot voor kort) met grote regelmaat op zijn LinkedIn-pagina negatieve berichten plaatste over IVB. [2] . Omdat [gedaagde 1] zijn handelingen onder eigen naam bovendien erkent, valt dan ook niet in te zien dat IVB belang heeft bij inzage in de beslagen bescheiden om haar bewijspositie te versterken. IVB heeft daarom geen rechtmatig belang bij inzage in de beslagen bescheiden om het door haar gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] op deze onderdelen te kunnen onderbouwen.
4.5.
Weliswaar weerspreekt [gedaagde 1] dat hij met dit handelen een onrechtmatige daad heeft gepleegd, maar ook dat rechtvaardigt niet dat IVB recht heeft op inzage in de beslagen bescheiden. De kwalificatie van dit (niet betwiste) feitelijke handelen van [gedaagde 1] onder zijn eigen naam, berust op een juridische oordeel in een eventuele bodemprocedure en hangt niet af van (verdere) bewijslevering door IVB van dit feitelijke handelen. In elk geval heeft IVB onvoldoende concreet gesteld dat er in dit verband nog andere feiten zijn waarvoor inzage in de beslagen bescheiden voor haar van belang is om die (verder) te kunnen bewijzen .
4.6.
De omstandigheid dat [gedaagde 1] zijn betrokkenheid bij de berichten en publicaties onder zijn eigen naam niet betwist, betekent nog niet dat er een voldoende aannemelijke rechtsbetrekking bestaat tussen IVB en [gedaagde 1] (een onrechtmatige daad van [gedaagde 1] jegens IVB) door de topics die zijn geopened, de publicaties die zijn geplaatst met gebruikmaking van een alias, de anonieme publicaties of de websites die zijn gehost, met beschuldigingen aan het adres van IVB (de overige verwijten van IVB aan [gedaagde 1], zoals hiervoor genoemd onder 4.3, onder 1, 2b en 4). Of IVB die rechtsbetrekking voldoende aannemelijk heeft gemaakt, zal de rechtbank in het navolgende afzonderlijk beoordelen (zie 4.8 e.v.). Daarbij zal de rechtbank ook ingaan op het betoog van IVB dat de berichten en publicaties van [gedaagde 1] onder zijn eigen naam aanleiding vormen voor het vermoeden dat (ook) de topics, websites en de anonieme publicaties of publicaties met alias van hem afkomstig zijn (zie 4.13 e.v.).
IVB heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde 1] verantwoordelijk is voor de anonieme publicaties
4.7.
IVB vermoedt dat [gedaagde 1] - naast de berichten en publicaties onder zijn eigen naam - topics heeft geopend op online fora, berichten heeft geplaats op het internet onder verschillende aliassen (“
Owner57”, “RK1”, “Hopeless”, “Voorhetcollectief”en
“Procollectief”) en thematische websites over IVB heeft gestart en doen hosten, zonder daarbij zijn (eigen) naam te gebruiken. Kortheidshalve zal de rechtbank die topics, berichten en websites hierna aanduiden als “de anonieme publicaties”. IVB stelt dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld door deze anonieme publicaties, en vordert inzage in de beslagen bescheiden zodat zij kan aantonen dat [gedaagde 1] verantwoordelijk is voor de anonieme publicaties.
4.8.
[gedaagde 1] heeft in deze procedure stellig en bij herhaling weersproken dat hij met gebruikmaking van aliassen of zonder vermelding van zijn (werkelijke) naam berichten heeft geplaatst of websites heeft gepubliceerd over IVB. Daarbij heeft hij er op gewezen dat hij geen geheim maakt van zijn onvrede over IVB en dat hij publiekelijk, onder zijn eigen naam, zijn klachten over IVB heeft geuit, zodat voor hem geen aanleiding bestaat voor het gebruik van aliassen. Verder heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat er meer gedupeerden zijn van IVB en dat de anonieme publicaties ook van een of meer van hen afkomstig kunnen zijn. Hij heeft gewezen op e-mailcorrespondentie binnen een (verenigde) groep van ontevreden klanten van IVB waarin hij zich heeft afgevraagd van wie alias “
Owner57” is. Ook heeft hij gesteld dat de werkelijk verantwoordelijke voor de website incassocenter-invorderingsbedrijf-slachtoffers.nl iemand anders was (namelijk de heer E. Pach).
4.9.
De rechtbank moet beoordelen of de bescheiden waarvan inzage wordt gevorderd, betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij [gedaagde 1] partij is. Daarbij geldt als beoordelingsmaatstaf dat degene die inzage in bewijsmateriaal verlangt (IVB), zodanige feiten en omstandigheden moet stellen en met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal moet onderbouwen, dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet, voldoende aannemelijk is. Deze maatstaf biedt gelegenheid een evenwicht te vinden tussen het belang van eiser om de waarheid te kunnen achterhalen en zijn bewijspositie te versterken, en het belang van de verweerder ([gedaagde 1]) om geen vertrouwelijke informatie prijs te hoeven geven en om verschoond te blijven van de ingrijpende maatregel die inzage niet zelden is. Daarbij kan ook rekening worden gehouden met de overige omstandigheden van het geval, waaronder de omvang van de gevorderde inzage en de mogelijkheid om het bestaan van de gestelde vordering met andere bewijsmiddelen te onderbouwen. [3]
4.10.
IVB baseert haar vermoeden dat [gedaagde 1] verantwoordelijk is voor de anonieme publicaties op de omstandigheid dat:
  • [gedaagde 1] heeft erkend berichten te hebben geplaatst op internet;
  • [gedaagde 1] heeft aangekondigd om IVB zwart te maken;
  • de schrijfstijl van de anonieme publicaties overeenstemt met de berichten/publicaties van [gedaagde 1] onder zijn eigen naam;
  • gebruik wordt gemaakt van een alias met de initialen van [gedaagde 1];
  • de publicatie van publical.nl onmiddellijk (al voordat de website vindbaar was via Google) werd vermeld in LinkedIn-posts van [gedaagde 1];
  • anonieme reviews (onder andere op Google) gelijktijdig zijn geplaatst met LinkedIn-posts van [gedaagde 1].
4.11.
In de omstandigheid dat [gedaagde 1] heeft erkend (onder eigen naam) berichten over IVB te hebben geplaatst op internet en hij heeft aangekondigd IVB zwart te maken, ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor de aanname dat [gedaagde 1] ook verantwoordelijk is voor de anonieme publicaties. IVB stelt daartoe dat [gedaagde 1] al in 2014 zijn voornemen heeft geuit IVB zwart te gaan maken, en [gedaagde 1] vanaf 2017 de daad bij het woord heeft gevoegd. Zo heeft [gedaagde 1] volgens IVB klanten, opdrachtgevers, werknemers, samenwerkingspartners en willekeurige derden actief benaderd met suggestieve stellingen over door [gedaagde 1] beweerde wanpraktijken binnen IVB en op diverse media negatieve, schadelijke en onware berichten over IVB geplaatst. Ook wijst IVB op de (volgens IVB) meer dan duizend berichten op de LinkedIn-pagina van [gedaagde 1] over IVB. IVB bestempelt de acties van [gedaagde 1] als een heuse lastercampagne, die nog steeds voortduurt. Volgens IVB laat [gedaagde 1] geen middel onbeproefd om IVB zwart te maken.
4.12.
Dit alles neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat [gedaagde 1] niet de enige is die zich online, op verschillende fora, beklaagt over (de werkwijze van) IVB. Hoewel partijen het niet eens zijn over het aantal klagers, onderkent ook IVB dat zij een zeker aantal ontevreden klanten heeft die actief op internet hun onvrede kenbaar maakt. [gedaagde 1] heeft aangevoerd dat dit ook blijkt uit het eigen onderzoek dat IVB heeft laten uitvoeren door
mr. Schouten, die in zijn rapport juist één van de andere klagers ([betrokkene]) aanwijst als de auteur achter de gebruikte aliassen. Alleen al daarom kan niet gezegd worden dat er een redelijk vermoeden is dat [gedaagde 1] degene is die verantwoordelijk is voor de anonieme publicaties.
4.13.
IVB heeft (ook in deze procedure) nagelaten te concretiseren welke specifieke (elementen van de) schrijfstijl en inhoud van de anonieme publicaties volgens haar overeenstemmen met de berichten van [gedaagde 1], en op welke wijze die schrijfstijl of inhoud zich onderscheidt van andere auteurs. Ook is niet uitgesloten dat andere auteurs (delen van) de publicaties van [gedaagde 1] hebben overgenomen. Aan dit betoog van IVB gaat de rechtbank daarom voorbij.
4.14.
Dat geldt ook voor de stelling van IVB dat in één van de gebruikte aliassen gebruik is gemaakt van twee letters die overeenkomen met de initialen van [gedaagde 1] (“
RK1”). Ook deze (mogelijk toevallige) omstandigheid kan er niet toe leiden dat het voldoende aannemelijk is dat [gedaagde 1] degene is die deze alias heeft gebruikt. Er zijn immers vele andere verklaringen mogelijk voor het gebruik van de alias “
RK1” (ter zitting heeft [gedaagde 1] bijvoorbeeld toegelicht dat er op de fora nog een klager actief is met de naam Robert). Uit de omstandigheid dat de Consumentenbond heeft vastgesteld dat op een forum op haar website meer gebruikersnamen actief waren vanaf één ip-adres, kan evenmin worden geconcludeerd dat [gedaagde 1] gebruik maakte van aliassen, omdat niet is gebleken dat dit het ip-adres van [gedaagde 1] was.
4.15.
Over de snelle verwijzing op zijn LinkedIn-pagina naar een publicatie op publical.nl, terwijl die website nog niet vindbaar was via Google, heeft [gedaagde 1] ter zitting voldoende toegelicht dat hij door één van de andere ontevreden klanten van IVB erop is geattendeerd dat publical.nl online was. Ook in deze omstandigheid ziet de rechtbank daarom geen overtuigend argument voor de aanname dat het [gedaagde 1] was die de websites heeft doen hosten. Dit geldt evenzeer voor het door IVB gestelde feit dat [gedaagde 1] in meer dan duizend LinkedIn-posts heeft verwezen naar zerocover.nl en publical.nl. Daaruit volgt immers niet [gedaagde 1] ook verantwoordelijk is voor (het hosten van) die websites.
4.16.
IVB heeft ook onvoldoende geconcretiseerd dat uit de gelijktijdigheid tussen de LinkedIn-posts van [gedaagde 1] en de publicatie van anonieme reviews (op onder andere Google) kan worden afgeleid dat [gedaagde 1] (ook) die anonieme reviews moet hebben geplaatst. Verder overweegt de rechtbank dat vast staat dat [gedaagde 1] (zeer) vaak berichten over IVB plaatst(e) op zijn LinkedIn-pagina. Gelet alleen al op de hoeveelheid momenten waarop [gedaagde 1] een bericht op zijn LinkedIn-pagina heeft geplaatst, kan uit de (toevallige) gelijktijdigheid daarvan met de anonieme reviews, niet worden afgeleid dat die reviews eveneens van [gedaagde 1] afkomstig zijn.
4.17.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat de door IVB aangedragen omstandigheden, ook in onderlinge samenhang beschouwd, geen objectieve aanknopingspunten vormen voor het vermoeden dat het [gedaagde 1] is die schuilgaat achter de aliassen en verantwoordelijk is voor de anonieme publicaties (nog daargelaten de vraag of die anonieme publicaties onrechtmatig zijn tegenover IVB; dat kan in deze procedure verder in het midden blijven). Van doorslaggevend belang is dat de anonieme berichten en reviews net zo goed geplaatst kunnen zijn door een of meer van de andere ontevreden klanten van IVB, net zoals de websites die ook door een of meer van hen gehost kunnen zijn.
4.18.
Gelet hierop heeft IVB de rechtsbetrekking waarop de inzagevordering ziet - een door [gedaagde 1] gepleegde onrechtmatige daad, bestaande in het plaatsen van de anonieme publicaties - niet dermate aannemelijk gemaakt dat de toewijzing van de inzagevordering is gerechtvaardigd. Hierbij betrekt de rechtbank ook de grote omvang van de inzagevordering, die er onder meer uit bestaat dat alle privécorrespondentie van [gedaagde 1] wordt doorzocht met een (zeer) lange lijst aan brede zoektermen. Omdat een ingrijpende maatregel wordt gevraagd, kunnen hogere eisen worden gesteld aan de aannemelijkheid van de rechtsbetrekking (in ieder geval hogere eisen dan bij de beoordeling van een verzoek tot het mogen leggen van het bewijsbeslag [4] ) en aan die eisen is niet voldaan.
4.19.
[gedaagde 1] heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht aangevoerd dat het er alle schijn van heeft dat IVB niet weet wie verantwoordelijk is voor de anonieme publicaties, en de inzagevordering tegen [gedaagde 1] wil gebruiken om dat uit te zoeken. Daarom merkt de rechtbank de inzagevordering van IVB aan als een ‘
fishing expedition’. Daarvoor is de inzagevordering van artikel 843a Rv niet bedoeld. Ook weegt de rechtbank mee dat IVB weliswaar heeft gesteld dat er voor haar geen andere mogelijkheden bestaan om te achterhalen wie verantwoordelijk is voor de anonieme publicaties, maar dat dit door [gedaagde 1] (en [gevoegde partij 2] en FTM) gemotiveerd is weersproken, bijvoorbeeld door er op te wijzen dat daartoe een procedure tegen de internetprovider(s) openstaat (waarin IVB dan nog wel zal moeten motiveren dat de publicaties onrechtmatig zijn).
4.20.
De conclusie van het voorgaande is dat aan de vereisten van artikel 843a Rv niet is voldaan. De rechtbank wijst de inzagevorderingen van IVB daarom af. Aan de bespreking van de overige verweren van [gedaagde 1] (en [gevoegde partij 2] en FTM) komt de rechtbank daarom niet toe.
Proceskosten in conventie van [gedaagde 1]
4.21.
IVB is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde 1] worden begroot op:
- griffierecht € 87,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × tarief II)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.493,00
4.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
De proceskosten in conventie van [gevoegde partij 2] en FTM
4.23.
Het voorgaande betekent dat bespreking van het verweer van FTM en [gevoegde partij 2] niet meer nodig is om tot een beslissing op de inzagevorderingen van IVB te komen. De rechtbank zal nog wel een oordeel over een vergoeding van de proceskosten van [gevoegde partij 2] en FTM te geven.
4.24.
Ter zitting heeft IVB (in reactie op het verweer van [gevoegde partij 2] en FTM) het belang van de journalistieke bronbescherming onderkend en aangevoerd dat de inzagevorderingen uitgesplitst kunnen worden, zodat het journalistieke bronmateriaal van [gevoegde partij 2] en FTM buiten schot blijft. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank al dat [gevoegde partij 2] en FTM terecht verweer hebben gevoerd tegen de vorderingen van IVB.
4.25.
Dat betekent dat IVB ook in relatie tot FTM en [gevoegde partij 2] als de in het ongelijk gestelde partij is te beschouwen, en in de proceskosten van FTM en [gevoegde partij 2] moet worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van FTM en [gevoegde partij 2] worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × tarief II)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.094‬,00
In reconventie
4.26.
[gedaagde 1] vordert dat IVB wordt veroordeeld het bewijsbeslag op te heffen. Uitgangspunt dat een conservatoir beslag (hier: het bewijsbeslag) van rechtswege vervalt als de vordering in de hoofdzaak wordt afgewezen en die uitspraak kracht van gewijsde heeft verkregen. [5] De voorzieningenrechter die verlof heeft verleend tot het leggen van het bewijsbeslag, heeft daarbij bepaald dat de eis in de hoofdzaak binnen veertien dagen na het gelegde beslag moet worden ingesteld. IVB heeft binnen die termijn zowel een kort geding als deze bodeprocedure gestart. Beide procedures gelden daarom als hoofdzaak. IVB heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding van 13 februari 2023, waarin de voorzieningenrechter de inzagevordering van IVB heeft afgewezen. Die uitspraak is dus nog niet definitief. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter in het kortgedingvonnis de vordering van [gedaagde 1] tot opheffing van het beslag afgewezen. Ook de afwijzing van de inzagevorderingen van IVB in deze bodemprocedure is nog niet definitief, omdat daartegen de mogelijkheid van hoger beroep open staat. Dat betekent dat het bewijsbeslag op dit moment nog voortduurt totdat de uitspraken in beide procedures definitief zijn. Dat neemt niet weg dat [gedaagde 1] opnieuw kan vorderen dat de rechtbank het conservatoir beslag op een eerder tijdstip opheft [6] , of - zoals hij in reconventie heeft gedaan - IVB te veroordelen het beslag op te heffen.
4.27.
De rechtbank ziet onvoldoende grond deze vordering te honoreren. [gedaagde 1] heeft niet gesteld welk belang hij heeft bij de opheffing van het beslag voordat de beslissingen over de inzagevorderingen onherroepelijk zijn geworden. IVB heeft namelijk onweersproken gesteld dat de in bewaring genomen bescheiden (digitale) kopieën betreffen. [gedaagde 1] kan dus nog beschikken over de originelen. Daarbij komt dat - zo lang niet positief op de inzagevorderingen van IVB is beslist - IVB (of anderen) geen toegang heeft tot de gemaakte kopieën, omdat zij bij de gerechtelijk bewaarder blijven. [gedaagde 1] ondervindt dus geen hinder van de handhaving van het bewijsbeslag totdat de beslissingen over de inzagevorderingen onherroepelijk zijn geworden. [gedaagde 1] heeft ook niet gesteld op welke wijze hij daarvan hinder ondervindt. Daar staat tegenover dat IVB er belang bij heeft het bewijsbeslag te handhaven zolang de beslissingen over de inzagevorderingen geen kracht van gewijsde hebben, om te voorkomen dat gedurende de procedure bewijsmateriaal verloren gaat. Dat betekent dat de rechtbank de reconventionele vordering van [gedaagde 1] zal afwijzen.
4.28.
[gedaagde 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van IVB worden begroot op € 307,- (tarief II x 1 punt x factor 0,5).

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt IVB in de proceskosten van [gedaagde 1] van € 1.493,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als IVB niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet IVB € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt IVB in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten van [gedaagde 1] als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
veroordeelt IVB in de proceskosten van FTM en [gevoegde partij 2] van € 2.094‬,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als IVB niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet IVB € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen in 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af;
5.7.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van IVB van € 307,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.
1538

Voetnoten

1.Vgl. randnummer 51 conclusie van antwoord van [gedaagde 1].
2.Verwezen wordt naar de (ongenummerde) aanvullende productie van IVB.
3.HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251.
4.Zie HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251, r.o. 3.1.5.
5.artikel 704 lid 2 Rv
6.artikel 705 lid 1 Rv