ECLI:NL:RBNHO:2024:13638

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
HAA 23/1761 en HAA 23/5274
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van Woo-verzoeken en de zorgvuldigheid van besluitvorming door de Nationale Ombudsman

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 23 december 2024, worden de beroepen van eiser tegen de besluiten van de Nationale Ombudsman over twee Woo-verzoeken beoordeeld. Eiser had verzocht om informatie op basis van de Wet open overheid (Woo) met betrekking tot zijn klachten. De rechtbank constateert dat het eerste Woo-verzoek onzorgvuldig is behandeld, omdat de zoekslag niet volledig was en er meer documenten beschikbaar waren dan eerder verstrekt. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit 1 onzorgvuldig tot stand is gekomen en het beroep daartegen gegrond is.

Ten aanzien van het tweede Woo-verzoek oordeelt de rechtbank dat de Nationale Ombudsman niet heeft voldaan aan de verplichting om alle relevante documenten te verstrekken. De rechtbank stelt vast dat de documenten die op basis van het eerste verzoek zijn verstrekt, opnieuw beoordeeld hadden moeten worden in het kader van het tweede verzoek. De rechtbank vernietigt beide bestreden besluiten en draagt de Nationale Ombudsman op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de zorgvuldigheid in acht moet worden genomen. Eiser komt niet in aanmerking voor proceskostenvergoeding, omdat zijn gemachtigde niet als rechtsbijstandsverlener kan worden aangemerkt. De rechtbank beveelt de Nationale Ombudsman tevens om het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/1761 en HAA 23/5274

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam 14] LLM MA MSc),
en

de Nationale ombudsman, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Scheppink).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser over het (gedeeltelijk) toewijzen van de verzoeken van eiser om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.2.
Verweerder heeft het Woo-verzoek van 3 mei 2022 met het primaire besluit van
30 juni 2022 gedeeltelijk toegewezen. Met het besluit van 3 november 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het primaire besluit gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer HAA 23/1761.
1.3.
Verweerder heeft het Woo-verzoek van 24 januari 2023 met het primaire besluit van
23 maart 2023 gedeeltelijk toegewezen en aan de verstrekking van bepaalde gegevens een voorwaarde verbonden. Met het besluit van 4 juli 2023 op het bezwaar van eiser heeft verweerder de bij het primaire besluit opgelegde voorwaarde aangepast. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer HAA 23/5274.
1.4.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met twee afzonderlijke verweerschriften.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 november 2024 met behulp van een videoverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
1.6.
Het onderzoek is ter zitting gesloten. De rechtbank ziet geen aanleiding het onderzoek te heropenen naar aanleiding van de door eiser op 18 november 2024 aan de rechtbank toegestuurde stukken en laat deze stukken daarom buiten beschouwing.

Totstandkoming van de besluiten

Woo-verzoek 1 (HAA 23/1761)
2.1.
Bij brief gedateerd op 30 april 2020, door verweerder ontvangen op 3 mei 2022, heeft eiser bij verweerder op grond van de Woo (Woo-verzoek 1) een verzoek ingediend in verband met klachten die hij bij verweerder aanhangig heeft gemaakt of geprobeerd te maken. Hij verzoekt om digitale afschriften van de volgende documenten:
  • het volledige dossier inzake klacht 1 (201401477);
  • het volledige dossier inzake zijn opvolgende interne klacht van 12 maart 2015;
  • het volledige dossier inzake de door verweerder geweigerde klacht van 6 februari 2016 en de opvolgende reclamatie van 26 oktober 2016;
  • het volledige dossier inzake klacht 3 (2020.16880); en
  • het volledige dossier inzake klacht 4 van 8 februari 2020.
Voorts verzoekt eiser om digitale afschriften van e-mails uit zowel de mailboxen als back-ups van de mailboxen die gaan over voornoemde zaken dan wel over eiser, van de volgende (oud-)medewerkers van verweerder:
[naam 1]
[naam 2]
[naam 3]
[naam 4]
[naam 5]
[naam 6]
[naam 7]
[naam 8]
[naam 9]
[naam 10]
[naam 11]
Eiser wil helderheid in wat hier is misgegaan en tot op de dag van vandaag misgaat. Eiser wil weten of hier sprake is van kwade wil of dat het een ongelukkige samenloop betreft van verwijtbare onzorgvuldigheid en asociale onverschilligheid van enkele medewerkers van verweerder.
2.2.
In het primaire besluit van 30 juni 2022 (het primaire besluit 1) heeft verweerder het Woo-verzoek 1 van eiser beschouwd als een verzoek om verstrekking van informatie die eiser betreft (artikel 5.5 van de Woo), omdat alle aangetroffen documenten deel uitmaken van of gerelateerd zijn aan de diverse dossiers die naar aanleiding van de door eiser ingediende (interne) klachten en herzieningsverzoeken zijn aangemaakt. Verweerder heeft besloten alle aangetroffen documenten, voor zover deze niet al in het bezit zijn van eiser, aan eiser te verstrekken met uitzondering van persoonsgegevens (op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo) en van persoonlijke beleidsopvattingen voor intern beraad (op grond van artikel 5.2 van de Woo). Het gaat om documenten uit de volgende dossiers:
dossier 201401477 - klacht over gemeente Haarlem ingediend in 2014;
zaak 47161 (201408420) - klacht over gemeente Haarlem ingediend in 2014;
zaak 2288 (H201500015) - verzoek om herziening klacht over gemeente Haarlem ingediend in 2015;
dossier K2015.094 - klacht over verweerder ingediend in 2015;
zaak 3633 (201724689) - klacht over verweerder ingediend in 2017;
zaak 120508 (202016880) - klacht over commissie voor politieklachten ingediend in 2020;
zaak 1893 (H202100020) - verzoek om herziening klacht over politie over recht om aangifte te doen ingediend in 2021;
zaak 160467 (202204319) - klacht over gemeente Haarlem ingediend in 2022; en
zaak 3451 (202122137) - klacht over verweerder ingediend in 2021.
Verweerder komt niet tegemoet aan het verzoek van eiser om de betrokken ambtenaren niet te anonimiseren, omdat in het kader van goed werkgeverschap het belang van privacy van de betrokken ambtenaren zwaarder moet wegen dan het belang van eiser bij toegang tot op eiser betrekking hebbende informatie.
2.3.
Op 5 juli 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit 1 en aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in de toepassing van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo, omdat sommige van de weggelakte personen onderzoekers betreffen die vanuit hun functie in de openbaarheid treden en omdat zij op schandelijke wijze het klachtrecht van eiser met voeten treden en eiser elke redelijke dialoog ontzeggen. Het belang dat eiser kennis kan nemen van de betreffende informatie dient te prevaleren boven het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het is voor eiser van belang kennis te kunnen nemen van de betreffende namen, omdat eiser ervan overtuigd is dat twee specifieke medewerkers ( [naam 2] en [naam 1] ) verantwoordelijk zijn voor het feit dat de behandeling van zijn klachten op een onjuiste en onvolledige wijze heeft plaatsgevonden. Op 20 september 2022 heeft een digitale hoorzitting plaatsgevonden waar eiser en de gemachtigde van verweerder bij aanwezig waren.
2.4.
In het bestreden besluit van 3 november 2022 (het bestreden besluit 1) op het bezwaar van eiser heeft verweerder het primaire besluit 1 in stand gelaten. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van medewerkers die wegens hun functie in de openbaarheid treden en dat eisers belang om te achterhalen of specifieke medewerkers verantwoordelijk zijn voor de wijze waarop eisers klachten zijn behandeld niet zwaarder weegt dan het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de medewerkers van verweerder. Omdat eiser in het verleden vaker namen van medewerkers van verweerder op zijn website heeft geplaatst, acht verweerder het aannemelijk dat wanneer de betreffende informatie alsnog aan eiser zou worden verstrekt, ook deze namen op zijn website worden geplaatst. Daarmee zou – in elk geval deels – sprake zijn van openbaarmaking voor eenieder, terwijl eisers verzoek daar niet op ziet.
2.5.
Op 5 november 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1. Eiser voert aan dat de betreffende ambtenaren wel degelijk in de openbaarheid treden en dat in zijn geval bijzondere belangen spelen omdat eiser zeer gedupeerd is door betreffende ambtenaren.
2.6.
Bij brief van 14 februari 2023 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld dat het bestreden besluit 1 zal worden aangepast, omdat de lijn waarop verweerder invulling geeft aan de toepassing van verzoeken op grond van artikel 5.5 van de Woo is veranderd en de namen van de medewerkers die direct bij de behandeling van de betreffende procedure(s) betrokken zijn inmiddels wel worden verstrekt. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de aangekondigde aanpassing uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden.
2.7.
Op 23 mei 2023 heeft verweerder op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Daarin heeft verweerder zich ten aanzien van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken medewerkers op het standpunt gesteld dat het opnemen van een voorwaarde in de zin van artikel 5.5, vierde lid, van de Woo onvoldoende zekerheid biedt dat informatie niet alsnog verder wordt verspreid. Verweerder wijst daarbij op diverse procedures van Stichting de Verbeelding (de Stichting) van de gemachtigde van eiser bij de rechtbank Den Haag waar verweerder heeft aangevoerd dat sprake is van misbruik van recht. Ook wijst verweerder op het tweede Woo-verzoek van eiser waar wel de namen van (behandelend) medewerkers zijn verstrekt met de voorwaarde dat deze namen niet verder verspreid mochten worden. Desondanks is deze informatie verspreid op het Twitteraccount van de Stichting. Gelet op de wijze waarop de Stichting en daaraan verbonden mensen zich uitlaten over (medewerkers van) verweerder, is het onwenselijk dat dergelijke informatie verder wordt verspreid. Ook eiser laat zich thans bijstaan door de Stichting, hetzij in het kader van Woo-verzoeken, hetzij in het kader van bezwaar of beroep. Van belang is nog wel de vraag of sprake is van medewerkers die uit hoofde van hun functie naar buiten treden. Het gaat hier om medewerkers van verweerder die zich bezighielden met klachtbehandeling. Zij nemen geen besluiten, zijn geen bestuurders en treden ook op geen enkele andere wijze naar buiten uit hoofde van hun functie. Dat sommige medewerkers inmiddels een andere functie hebben, waarbij zij in hun rol wellicht wel uit hoofde van hun functie naar buiten treden, maakt dat niet anders. Gelet op de geschetste omstandigheden wat betreft de (verdere) verspreiding van persoonsgegevens en de wijze waarop dit plaatsvindt, acht verweerder het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van diens medewerkers zwaarder wegen, dan het belang dat eiser zou hebben bij het verkrijgen van de betreffende persoonsgegevens.
2.8.
Eiser heeft op het verweerschrift gereageerd met een aanvullend beroepschrift van 25 juli 2023, ontvangen op 1 augustus 2023. Daarin wijst eiser op het tweede Woo-verzoek waar verweerder heel anders omgaat met de privacy van eigen medewerkers en dat verweerder daar heeft toegegeven dat uitzonderingsgronden te ruim zijn opgevat. Het tweede Woo-verzoek wijkt nauwelijks af van het Woo-verzoek 1 en toch heeft het tweede Woo-verzoek extra informatie opgeleverd die aan eiser onder geheimhouding is verstrekt. Eiser zou volgens verweerder lak hebben aan wet- en regelgeving en moet daarom van het recht op openbaarheid worden uitgesloten, terwijl juist verweerder de bepaling van artikel 5.5, vierde lid, van de Woo misbruikt door een onwettige geheimhouding op te leggen. Het betreffen medewerkers die naar buiten treden of zich dusdanig hebben misdragen dat zij het recht op anonimiteit hebben verloren. Eiser acht verweerder, gezien het gedrag van enkele medewerkers en de zeer negatieve houding van het instituut Nationale ombudsman naar hem toe, niet in staat een zuivere belangenafweging te maken waarin voldoende rekening wordt gehouden met de schade die en het leed dat deze medewerkers hebben veroorzaakt. Verder gaat eiser puntsgewijs in op de verstrekte documenten uit de verschillende dossiers en verzoekt hij verweerder een nieuw besluit te nemen met openbaarmaking van de namen van [naam 1] en [naam 2] en een nieuw besluit te nemen inzake de doorhalingen in document 201408420. Tot slot vraagt eiser een vergoeding van het griffierecht en een proceskostenvergoeding.
Woo-verzoek 2 (HAA 23/5274)
3.1.
Bij brief van 24 januari 2023 heeft de gemachtigde van eiser namens eiser verweerder op grond van de Woo (Woo-verzoek 2) verzocht om alle documenten die betrekking hebben op of anderszins verband houden met de verzoeken die eiser heeft ingediend en alle eventuele verdere documenten waarin eisers naam figureert of die op enigerlei andere wijze aan eiser zijn gerelateerd. Daarbij wordt opgemerkt dat verweerder in de bij het primaire besluit 1 verstrekte documenten veel te veel namen lijkt te hebben weggelakt en dat eiser deze documenten opnieuw wil ontvangen en dan zonder dat deze namen weggelakt zijn.
3.2.
Omdat het Woo-verzoek 2 volgens verweerder deels een herhaling lijkt te zijn van het Woo-verzoek 1 heeft verweerder op 14 maart 2023 eiser verzocht het Woo-verzoek 2 te specificeren. Dezelfde dag heeft eiser in reactie daarop aangevoerd dat het Woo-verzoek 1 specifiek gerelateerd was aan de klachten die eiser bij verweerder heeft ingediend en waar verweerder zelf de hand in heeft gehad door deze niet te behandelen en dat het eiser nu helaas bekend is geworden dat verweerder functionarissen, processen en mechanismen heeft om te kunnen omgaan met burgers die verweerder als ‘lastige klagers’ stigmatiseert. Eiser is er vrij zeker van dat er nog meer documenten over hem binnen de organisatie berusten. Eiser wil alle documenten zien die op hem of zijn zaken betrekking hebben en alle documenten waarin zijn naam genoemd wordt.
3.3.
Met het primaire besluit van 23 maart 2023 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het Woo-verzoek 2 van eiser beschouwd als een verzoek om verstrekking van informatie die eiser betreft (artikel 5.5 van de Woo), omdat alle aangetroffen documenten op eiser zelf betrekking hebben. Verweerder heeft alle aangetroffen documenten aan eiser verstrekt met uitzondering van persoonsgegevens die daarin staan en de documenten die al in het bezit van eiser zijn. De persoonsgegevens die al bij eiser bekend zijn heeft verweerder laten staan. Op grond van artikel 5.5, vierde lid, van de Woo verbindt verweerder daaraan als voorwaarde dat eiser deze persoonsgegevens niet verder verspreidt. Met documenten die al in het bezit van eiser zijn bedoelt verweerder de documenten die met het primaire besluit 1 zijn verstrekt. Verder bedoelt verweerder hiermee berichten die eiser aan verweerder heeft gestuurd en berichten die verweerder aan eiser heeft gestuurd. Deze berichten zijn al bekend bij eiser en hoeven om die reden niet verstrekt te worden. Verweerder wijst er nog op dat in een aantal documenten passages staan die niet op eiser of eisers zaken betrekking hebben maar op andere personen of zaken. Omdat deze buiten de reikwijdte van het Woo-verzoek 2 vallen zijn deze passages weggelakt.
3.4.
Op 7 april 2023 heeft verweerder eiser per e-mail bericht dat geconstateerd is dat eiser de voorwaarde van artikel 5.5, vierde lid, van de Woo heeft overtreden door in ieder geval een deel van de aan eiser verstrekte documenten inclusief persoonsgegevens door te sturen aan een derde, die deze vervolgens heeft gedeeld via Twitter. De overtreding valt niet meer ongedaan te maken, maar eiser kan wel de derde sommeren het bedoelde Twitterbericht per omgaande te verwijderen van zijn Twitteraccount en het door eiser aan hem gestuurde document te vernietigen. Als eiser dat niet per omgaande doet, zal verweerder zich over nadere stappen beraden. Dezelfde dag heeft eiser in reactie daarop gesteld dat hem niet bijstaat dat een voorwaarde is opgelegd, dat hij geen idee heeft over welke persoonsgegevens het gaat en dat hij de documenten alleen met zijn gemachtigde heeft gedeeld. Nog diezelfde dag heeft eiser aanvullend gemaild dat hij ziet dat het om de naam [naam 2] gaat, dat hij zijn gemachtigde direct heeft verzocht de naam [naam 2] weg te halen en dat hij bij nalezing ziet dat verweerder de voorwaarde heeft gesteld. Eiser gaat ervan uit dat deze naam per ongeluk over het hoofd is gezien en dat hier geen sprake is van kwade bedoelingen. Hieropvolgend heeft eiser gemaild dat zijn gemachtigde hem erop heeft gewezen dat bij een eerdere gerechtelijke uitspraak bepaald is dat namen, waaronder de naam [naam 2] , gewoon geopenbaard mogen worden. Op 11 april 2023 bericht verweerder aan eiser dat gezien is dat de betrokken naam alsnog is weggelakt en dat verweerder het om die reden laat rusten. Volledigheidshalve wijst verweerder eiser er nog op dat het in zijn geval gaat om een verzoek op grond van artikel 5.5 van de Woo en dat de gerechtelijke uitspraak waar de gemachtigde op doelt gaat over het openbaar maken van documenten. Op dezelfde dag heeft eiser in reactie hierop gesteld dat als verweerder in een andere zaak reeds heeft geoordeeld dat de heer [naam 2] een naar buiten tredende functionaris is verweerder misbruik maakt van artikel 5.5 van de Woo door eiser te beperken in het verspreiden van zijn naam.
3.5.
Op 12 april 2023 heeft de gemachtigde van eiser namens eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit 2. Bij dit primaire besluit 2 is een aantal documenten verstrekt dat al bij het primaire besluit 1 verstrekt had moeten worden. Eiser vraagt zich dan ook af of de uitgevoerde zoekslag voldoende is geweest, op welke wijze deze heeft plaatsgevonden, welke bronnen zijn doorzocht en welke zoektermen zijn gebruikt. Het is volgens eiser onduidelijk of het verwijderen van bepaalde persoonsgegevens met een beroep op artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo op een juiste wijze heeft plaatsgevonden. Eiser vraagt verder om een nadere duiding van de informatie zoals die staat weergegeven op de pagina’s 59 en 70 van de verstrekte documenten. Daarnaast stelt eiser dat de gestelde voorwaarde in de zin van artikel 5.5, vierde lid, van de Woo te beperkend is. Tot slot verzoekt eiser om vergoeding van de proceskosten. Op 15 mei 2023 heeft een digitale hoorzitting plaatsgevonden waar eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en een notulist bij aanwezig waren.
3.6.
Op 20 mei 2023 heeft eiser een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend (HAA 23/3211). Dit verzoek is op 27 juni 2023 deels met een digitale verbinding op zitting behandeld. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser de voorzieningenrechter gewraakt. Op 28 juni 2023 heeft de gemachtigde van eiser zowel het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening alsook het wrakingsverzoek ingetrokken.
3.7.
Bij het besluit van 4 juli 2023 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit 2) heeft verweerder uitgelegd op welke wijze de zoekslag naar aanleiding van het Woo-verzoek 2 heeft plaatsgevonden. In het kader van de heroverweging in bezwaar is eenzelfde zoekslag nogmaals gemaakt en deze heeft niet geleid tot nieuwe documenten. Verder heeft verweerder uitgelegd dat onder verwijzing naar artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo een aantal persoonsgegevens in de verstrekte documenten is verwijderd. De namen die niet zijn verwijderd, zijn namen van medewerkers die betrokken zijn geweest bij de verschillende dossiers of anderszins bekend zijn bij eiser. Namen van medewerkers die niet bij de dossiers betrokken zijn, dan wel medewerkers die een meer ondersteunende rol vervullen, zijn wel verwijderd. Verweerder vindt het belangrijk dat de identiteit van deze betrokkenen niet bekend wordt, omdat dit hun privacy kan schenden. Naar aanleiding van eisers verzoek om een nadere duiding van de informatie zoals die staat weergegeven op de pagina’s 59 en 70 van de verstrekte documenten merkt verweerder op dat tijdens de hoorzitting uitvoerig op dit verzoek is ingegaan. Ten aanzien van de gestelde voorwaarde in de zin van artikel 5.5, vierde lid, van de Woo heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar van eiser leidt tot aanpassing van het primaire besluit 2. De namen van verweerder en eventueel de substituut-ombudsman vallen zonder meer buiten de reikwijdte van deze voorwaarde, omdat zij wegens hun functie in de openbaarheid treden. Voor de overige persoonsgegevens geeft verweerder in het bestreden besluit 2 per pagina aan welke persoonsgegevens om dezelfde reden evenmin vallen onder de reikwijdte van de voorwaarde. Daarbij gaat het om vermeldingen uit hoofde van de functie van specialist complex klaaggedrag. Dat betekent dat de voorwaarde niet geldt voor de volgende persoonsgegevens:
  • pagina 44, e-mail van 27 mei 2021: de naam van [naam 2] ;
  • pagina 46, e-mail van 21 juli 2021: de naam van [naam 2] ;
  • pagina 56, e-mail van 17 augustus 2021: de naam van [naam 2] ;
  • pagina 58, e-mail van 31 augustus 2021: de naam van [naam 2] ;
  • pagina 63, e-mail van 24 januari 2023: de naam van [naam 12] ; en
  • pagina 64, e-mails van 23 en 24 januari 2023: de naam van [naam 12] .
De voorwaarde blijft wel in stand voor de overige persoonsgegevens zoals die in de verstrekte documenten zijn opgenomen. Omdat bij de behandeling van het bezwaarschrift geen sprake is van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand dan wel van de overige genoemde kosten in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), komt eiser volgens verweerder niet in aanmerking voor enige vergoeding op basis van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gemachtigde van eiser, die handelt uit naam van de Stichting, is volgens verweerder geen rechtsbijstandsverlener zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb.
3.8.
De gemachtigde van eiser heeft op 1 augustus 2023, aangevuld op 16 augustus 2023, beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 2. Eiser voert aan dat de zoekslag te beperkt is uitgevoerd. Daarnaast mag het beroep op artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo niet afhankelijk zijn van het wel of niet bestaan van een relatie tussen het document en de openbare functie van de betreffende persoon. Verder is eiser slechts het onderdeel van de lijst met contactafspraken verstrekt waar zijn persoonsgegevens zijn opgenomen, terwijl eiser de beschikking zou moeten krijgen over alle gegevens die daarin zijn opgenomen. Tot slot wordt eiser ten onrechte een proceskostenvergoeding onthouden.
3.9.
In het verweerschrift van 31 januari 2024 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in het bestreden besluit 2 gemotiveerd is ingegaan op de wijze waarop de zoekslag heeft plaatsgevonden. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangevoerd waarom deze zoekslag niet volledig zou zijn geweest. Het feit dat de zoekslag deels door de bij de klachtenbehandeling betrokken medewerkers is uitgevoerd, maakt dit niet anders. Daarnaast kan op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het belang van het eerbiedigen van de persoonlijke levenssfeer zich verzetten tegen het openbaar maken van namen van medewerkers die niet uit hoofde van hun functie in de openbaarheid treden. [1] De functie van de betreffende medewerker die hij vervulde op het moment dat diens naam of persoonsgegeven is opgenomen in het document is relevant. [2] Bij de documenten die aan eiser zijn verstrekt staan persoonsgegevens opgenomen van medewerkers die op een eerder moment een functie vervulden waarbij zij niet uit hoofde daarvan in de openbaarheid traden, terwijl dat op een later moment wel het geval is. Verder zijn aan eiser de onderdelen van het overzicht van contactafspraken verstrekt waar eiser in voorkomt. Verweerder ziet niet in waarom aan eiser alle gegevens in dat overzicht – al dan niet in geanonimiseerde vorm – zouden moeten worden verstrekt. De voorwaarde van artikel 5.5, vierde lid, van de Woo die is opgenomen in het primaire besluit 2 is bij het bestreden besluit 2 beperkt, maar het stellen van de voorwaarde blijft volgens verweerder zonder meer van belang. Op de website van eiser zijn persoonsgegevens zonder toestemming gedeeld en dit gebeurt ook als eiser de persoonsgegevens deelt met zijn gemachtigde, zoals de berichtgeving op Twitter en de website van de Stichting laten zien. Tot slot herhaalt verweerder het standpunt dat eiser geen recht heeft op een proceskostenvergoeding. Verweerder betwist dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening en dat voor zover daarvan wel sprake is het niet mag gaan om incidentele persoonlijke juridische dienstverlening. [3]

Wet- en regelgeving

4.1.
Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
4.2.
Op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo wordt, in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
4.3.
Op grond van artikel 5.5, eerste lid, van de Woo verstrekt een bestuursorgaan iedere natuurlijke persoon op diens verzoek de op de verzoeker betrekking hebbende in documenten neergelegde informatie, tenzij een in artikel 5.1, eerste lid, onderdelen a, b en c, alsmede d en e, van de Woo, voor zover betrekking hebbend op derden, genoemd belang aan de orde is of een in artikel 5.1, tweede of vijfde lid, of artikel 5.2 van de Woo genoemd belang zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker bij toegang tot op hem betrekking hebbende informatie.
Op grond van artikel 5.5, vierde lid, van de Woo kan het bestuursorgaan aan de verstrekking voorwaarden verbinden ter bescherming van een van de belangen, genoemd in de artikelen 5.1 en 5.2 van de Woo, tenzij de gevraagde informatie met toepassing van de artikelen 5.1 en 5.2 van de Woo openbaar voor eenieder zou zijn.
4.4.
Op grond van artikel 4.1a van de Woo waarborgt het bestuursorgaan het behoud van de documenten waarop een door hem ontvangen verzoek betrekking heeft.
4.5.
Op grond van artikel 8.1, eerste lid, van de Woo wordt overtreding van een voorwaarde die op grond van artikel 5.5, vierde lid, van de Woo aan een verstrekking is verbonden, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
Op grond van artikel 8.1, tweede lid, van de Woo is het in het eerste lid strafbaar gestelde feit een misdrijf.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
Deze uitspraak gaat over de besluiten van verweerder om de Woo-verzoeken van eiser (gedeeltelijk) toe te wijzen. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert hiertegen een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechter de bestreden besluiten.
5.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepen gegrond zijn. Hieronder legt de rechtbank uit hoe hij tot dit oordeel komt.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat het in deze twee procedures niet gaat om de inhoud van de klachtenprocedures bij verweerder. Het gaat in deze procedures ook niet om het feit dat verweerder de Woo-verzoeken van eiser heeft opgevat als een verzoek op grond van artikel 5.5, eerste lid, van de Woo. Het gaat hier om (1) de zoekslag; (2) de toepassing van de uitzonderingsgrond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo; (3) de toepassing van de voorwaarde van artikel 5.5, vierde lid, van de Woo en (4) de proceskostenvergoeding.
Zoekslag
6.1.
Ten aanzien van de zoekslag die heeft plaatsgevonden bij het Woo-verzoek 1 constateert de rechtbank dat het Woo-verzoek 2 in het verlengde ligt van het Woo-verzoek 1 en dat er bij het Woo-verzoek 2 meer documenten tevoorschijn zijn gekomen dan bij het Woo-verzoek 1. Volgens verweerder komt dit doordat in het Woo-verzoek 1 specifiek verzocht is om documenten uit bepaalde klachtprocedures, terwijl in het Woo-verzoek 2 verzocht is om een breder scala aan documenten. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Het Woo-verzoek 1 is gericht op documenten betreffende de klachten die eiser bij verweerder heeft ingediend en het Woo-verzoek 2 is gericht op alle documenten betreffende eiser. De extra documenten die naar aanleiding van het Woo-verzoek 2 zijn verstrekt, betreffen de klachten van eiser en vallen dus ook onder de reikwijdte van het Woo-verzoek 1. Bovendien heeft [naam 4] namens verweerder in haar e-mail van 27 maart 2023 toegegeven dat er in het kader van het Woo-verzoek 1 te weinig documenten zijn geopenbaard. In deze e-mail staat immers het volgende:
“Ik ben het met u eens dat een aantal documenten bij uw eerdere Woo-verzoek betrokken had moeten worden. Voor het niet naar boven komen van deze documenten bij de vorige zoekslag heb ik geen andere verklaring dan dat ze simpelweg over het hoofd zijn gezien. Het ging bij uw vorige verzoek om veel dossiers en veel documenten.”
Het feit dat de tweede zoekslag meer documenten heeft opgeleverd, maakt al dat de eerste zoekslag onvolledig is geweest. Dat betekent dat het bestreden besluit 1 onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond is.
6.2.
Ten aanzien van het Woo-verzoek 2 constateert de rechtbank dat verweerder met het primaire besluit 2 alle aangetroffen documenten aan eiser heeft verstrekt met uitzondering van bepaalde persoonsgegevens en de documenten die al in het bezit van eiser waren. Met deze documenten bedoelt verweerder de documenten die met het primaire besluit 1 zijn verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft mogen volstaan met enkel het verstrekken van de nieuwe documenten die tevoorschijn zijn gekomen bij de tweede zoekslag. Zoals verweerder in zijn brief van 14 februari 2023 aan de rechtbank heeft medegedeeld en uit het primaire besluit 2 en het bestreden besluit 2 is gebleken, is de lijn waarop verweerder invulling geeft aan de toepassing van verzoeken op grond van artikel 5.5 van de Woo veranderd en worden de namen van de medewerkers die direct bij de behandeling van de betreffende procedure(s) betrokken zijn, wel verstrekt. Dat betekent dat de documenten die op basis van het Woo-verzoek 1 zijn verstrekt door verweerder bij het Woo-verzoek 2 op grond van deze nieuwe lijn opnieuw beoordeeld hadden moeten worden. Door de documenten die al in het bezit waren van eiser niet opnieuw te verstrekken, heeft deze nieuwe beoordeling niet plaatsgevonden. Reeds hierom is ook het bestreden besluit 2 onzorgvuldig tot stand is gekomen en is het beroep daartegen gegrond.
6.3.
Voor zover eiser aanvoert dat de vernietiging van de persoonlijke mailbox van [naam 2] in strijd is met artikel 4.1a van de Woo, kan de rechtbank eiser daar niet in volgen. Aannemelijk is dat de zaaksrelevante e-mails niet meer in de persoonlijke mailbox van [naam 2] zaten toen deze mailbox na zijn uitdiensttreding vernietigd werd. Zoals verweerder ter zitting heeft uitgelegd, verplaatst de medewerker zelf alle zaaksrelevante e-mails naar de zaaksdossiers en een maand na uitdiensttreding wordt door een andere medewerker gecontroleerd of alle zaaksrelevante e-mails ook daadwerkelijk verplaatst zijn. Op het moment dat de persoonlijke mailbox van [naam 2] vernietigd werd, bevatte de mailbox dus alleen nog e-mails die betrekking hadden op [naam 2] zelf. Deze e-mails zijn niet relevant voor het Woo-verzoek van eiser, aldus de uitleg van verweerder, die de rechtbank niet ongeloofwaardig acht. Gezien de beschrijving van de zoekslag in het bestreden besluit 2, acht de rechtbank evenmin ongeloofwaardig dat er niet meer documenten zijn die onder de reikwijdte van beide Woo-verzoeken vallen dan de documenten die bij de daaropvolgende besluiten in totaal zijn verstrekt of die eiser daarvoor al in bezit had. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
Artikelen 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, en 5.5, vierde lid, van de Woo
7.1.
Verweerder heeft de in verband met het Woo-verzoek 2 verstrekte documenten aan eiser verstrekt met uitzondering van de persoonsgegevens van medewerkers die niet bij de dossiers betrokken zijn of met slechts een ondersteunende rol, zoals administratief medewerkers en receptionisten. Ter zitting is gebleken dat eiser niet geïnteresseerd is in de persoonsgegevens van zulke medewerkers of van medewerkers van anderen dan verweerder. Het gaat eiser om de namen van medewerkers van verweerder die wegens hun functie in de openbaarheid treden. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de namen van verweerder, de substituut-ombudsman en de specialist complex klaaggedrag zonder voorwaarde verstrekt kunnen worden, omdat dit personen zijn die wegens hun functie in de openbaarheid treden. Verweerder heeft aan de verstrekking van de namen van de andere personen een voorwaarde verbonden, omdat dit geen publieke personen zijn. Het onderscheid dat verweerder hierin heeft gemaakt kan de rechtbank volgen. Dat een medewerker in het kader van zijn werk weleens contact heeft met personen van buiten de organisatie van verweerder, maakt nog niet dat de medewerker een representatieve functie heeft en dus wegens zijn functie in de openbaarheid treedt. [4] Verder is van belang dat verweerder verantwoordelijk is voor het gedrag van zijn medewerkers en hij dus ter verantwoording kan worden geroepen voor eventuele misstanden binnen zijn organisatie. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in redelijkheid een voorwaarde aan de verstrekking van de namen van niet-publieke functionarissen heeft kunnen verbinden, gelet op artikel 5.5, vierde lid, en artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo.
7.2.
Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte slechts één pagina van de lijst met contactafspraken verstrekt, terwijl eiser wil kunnen zien hoe lang deze ‘zwarte’ lijst is. De rechtbank is van oordeel dat het vermelden van andere klagers de reikwijdte van de Woo-verzoeken te buiten gaat, omdat dit geen op eiser betrekking hebbende informatie is. Wel zijn in het verstrekte deel van de lijst van contactafspraken tekstdelen weggevallen, zowel bij de informatie over eiser als bij de algemene informatie bovenin. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat er geen reden is om verstrekking van die tekstdelen te weigeren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder deze informatie nog moet verstrekken aan eiser. Voor zover eiser een voorwaarde heeft gesteld aan het verstrekken van de naam [naam 2] die bovenaan de lijst staat, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte deze voorwaarde heeft gesteld omdat [naam 2] bij het opstellen van de lijst was betrokken in de rol van zijn publieke functie als specialist complex klaaggedrag.
Artikel 5.2 van de Woo
8. In beroep heeft eiser ook gronden aangevoerd tegen de weigering van gegevens bij het primaire besluit 1 op grond van artikel 5.2 van de Woo. In bezwaar heeft eiser dat onderdeel van het besluit echter niet bestreden. Gelet op artikel 6:13 van de Awb, laat de rechtbank het aangevoerde daarom buiten beschouwing.
Proceskostenvergoeding
9. In geschil is of de gemachtigde van eiser een rechtsbijstandsverlener is zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb. Daarbij spitst het geschil tussen eiser en verweerder zich toe op de werkwijze van de Stichting. De rechtbank stelt echter vast dat eiser een machtiging heeft verleend aan [naam 14] in persoon. De Stichting is door eiser niet gemachtigd. Dat betekent dat de rechtbank geen oordeel hoeft te geven over de werkwijze van de Stichting. De rechtbank constateert verder dat geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de gemachtigde van eiser is aan te merken als iemand die in persoon op beroepsmatige basis rechtsbijstand verleent. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser niet in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten in bezwaar en ook niet voor een vergoeding van de proceskosten in beroep.

Conclusie en gevolgen

10.1.
De beroepen zijn gegrond omdat de bestreden besluiten in strijd zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Awb). De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf een vervangende beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet met een tussenuitspraak aan verweerder op om het gebrek in de bestreden besluiten te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus), omdat dit geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
10.2.
Omdat het Woo-verzoek 2 in feite een herhaalde aanvraag is van het Woo-verzoek 1, gaat een nieuw besluit over het Woo-verzoek 1 op in een nieuw te nemen besluit over het Woo-verzoek 2. In de zaak HAA 23/1761 (Woo-verzoek 1) bepaalt de rechtbank daarom dat verweerder geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen en in de procedure HAA 23/5274 (Woo-verzoek 2) bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
10.3.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet verweerder het griffierecht (tweemaal) aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 3 november 2022;
  • bepaalt in de zaak HAA 23/1761 dat verweerder geen nieuw besluit op het bezwaar hoeft te nemen;
  • vernietigt het bestreden besluit van 4 juli 2023;
  • draagt verweerder in de zaak HAA 23/5274 op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder in beide zaken het griffierecht van in totaal € 368,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, voorzitter, mr. P.H. Lauryssen en
mr. dr. J.C. de Wit, leden, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:321).
2.Zie de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 september 2018 (ECLI:NL:RBMNE:2018:4881).
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 februari 2003 (ECLI:NL:CRVB:2003:AN7467).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1115).