ECLI:NL:RBNHO:2024:13567

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
C/15/359826 HA RK 24-180
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in civiele procedure

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door verzoekster tegen mr. M.W. Koenis, de rechter in de hoofdzaak. Verzoekster had op 7 december 2024 schriftelijk verzocht om wraking, omdat zij meende dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door een verzoek om een comparitie te weigeren. Verzoekster stelde dat deze beslissing de mogelijkheid bood voor de rechter om een vonnis te rechtvaardigen op basis van leugens en aannames van de wederpartij. Daarnaast voerde verzoekster aan dat de rechter een financieel belang had in de hoofdzaak, omdat haar moeder onder bewind was gesteld en de bewindvoering via de Staat verliep, waarbij de rechter een werknemer van de Staat is.

De wrakingskamer overwoog dat de beslissing van de rechter om het verzoek tot comparitie af te wijzen een procesbeslissing is, die in beginsel geen grond voor wraking kan vormen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de argumenten van verzoekster niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van (schijn van) partijdigheid. De onderbouwing van verzoekster over het vermeende financiële belang van de rechter werd verworpen, omdat de positie van een rechter anders is geregeld dan die van een bewindvoerder en de financiële positie van de rechter niet door zijn beoordeling in de hoofdzaak kan worden geraakt.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en werd bevolen dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/359826/HA RK 24/180
Beslissing van 24 december 2024
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster] ,
verzoekster,
gemachtigde: dhr. [gemachtigde]
Het verzoek is gericht tegen:
mr. M.W. Koenis,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft op 7 december 2024 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Insolventie, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer 11226443 CV EXPL 24-5233, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 19 december 2024. Verzoekster, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De gemachtigde van verzoekster is verschenen. De rechter en de wederpartij in de hoofdzaak hebben van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoekster

2.1.
Verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. De rechter heeft de schijn van partijdigheid gewekt door, ondanks eerder tijdig kenbaar gemaakte verzoeken, een verzoek om een comparitie te houden te weigeren. Door een comparitie uit te sluiten biedt de rechter een mogelijkheid om een vonnis op leugens en aannames van de wederpartij in de hoofdzaak te rechtvaardigen. Verder heeft de rechter een financieel belang in de hoofdzaak.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter die een zaak behandelt op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt bij de beoordeling van een wrakingsverzoek is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer overweegt het volgende.
3.2.
De beslissing van de rechter om een verzoek tot het houden van een comparitie af te wijzen dient te worden aangemerkt als een procesbeslissing. Die beslissing is niet nader gemotiveerd. Een procesbeslissing kan in beginsel geen grond voor wraking vormen, ook niet als een partij het niet eens is met de beslissing (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist moet worden geacht, is niet aan de wrakingskamer om te beoordelen. De motivering van een procesbeslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet indien wordt aangevoerd dat die motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier zou zijn of dat een motivering geheel ontbreekt. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procesbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. De wrakingskamer is van oordeel dat hiervan geen sprake is. De rechter heeft zich met zijn beslissing slechts uitgelaten over het verzoek tot het houden van een comparitie en uit zijn afwijzende beslissing op dat verzoek kan niet worden afgeleid dat hij inhoudelijk vooruitgelopen is op zijn (eind)oordeel in de hoofdzaak of anderszins vooringenomen is jegens een van de partijen.
3.3.
Verzoekster heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de rechter een financieel belang heeft in de hoofdzaak. Op de zitting heeft verzoekster dit standpunt desgevraagd nader toegelicht. Volgens verzoekster is sprake van een financieel belang omdat 1) de moeder van verzoekster door middel van een rechterlijke beslissing onder bewind is gesteld waarbij een bewindvoerder is benoemd en 2) de bewindvoering via de Staat verloopt en 3) een rechter een werknemer van de Staat is. Daar zit volgens verzoekster, althans zo begrijpt de wrakingskamer, de financiële verstrengeling. Deze onderbouwing kan niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van een financieel belang van deze rechter in de hoofdzaak. De positie van een rechter is namelijk op een andere wijze geregeld dan die van een bewindvoerder. De (financiële) positie van de rechter kan door zijn beoordeling in de hoofdzaak daarom niet worden geraakt.
3.4.
Gelet op het voorgaande ziet de wrakingskamer geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van (schijn van) partijdigheid.
3.5.
De slotsom is dat het verzoek om wraking van de rechter moet worden afgewezen.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
4.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. H.P. van der Lelie en
mr. C.S. Schoorl, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. F.L. Zillinger Molenaar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.