ECLI:NL:RBNHO:2024:13567
Rechtbank Noord-Holland
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in civiele procedure
Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door verzoekster tegen mr. M.W. Koenis, de rechter in de hoofdzaak. Verzoekster had op 7 december 2024 schriftelijk verzocht om wraking, omdat zij meende dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door een verzoek om een comparitie te weigeren. Verzoekster stelde dat deze beslissing de mogelijkheid bood voor de rechter om een vonnis te rechtvaardigen op basis van leugens en aannames van de wederpartij. Daarnaast voerde verzoekster aan dat de rechter een financieel belang had in de hoofdzaak, omdat haar moeder onder bewind was gesteld en de bewindvoering via de Staat verliep, waarbij de rechter een werknemer van de Staat is.
De wrakingskamer overwoog dat de beslissing van de rechter om het verzoek tot comparitie af te wijzen een procesbeslissing is, die in beginsel geen grond voor wraking kan vormen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de argumenten van verzoekster niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van (schijn van) partijdigheid. De onderbouwing van verzoekster over het vermeende financiële belang van de rechter werd verworpen, omdat de positie van een rechter anders is geregeld dan die van een bewindvoerder en de financiële positie van de rechter niet door zijn beoordeling in de hoofdzaak kan worden geraakt.
Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en werd bevolen dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.