ECLI:NL:RBNHO:2024:1331

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
10529970 \ CV EXPL 23-3373
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen in de evenementenbranche en de gevolgen van een eenzijdige opzegging van een provisieregeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf 2] B.V. en de stichting [stichting]. [bedrijf 2] heeft een vordering ingesteld tegen [stichting] voor de betaling van openstaande facturen ter hoogte van € 11.713,75, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering is gebaseerd op de stelling dat [stichting] tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst, omdat zij de facturen niet heeft betaald ondanks herhaalde aanmaningen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen een mondelinge samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten, waarin een provisievergoeding van 10% was overeengekomen. [bedrijf 2] heeft echter op 28 maart 2022 een WhatsApp-bericht gestuurd waarin zij de provisieregeling eenzijdig heeft opgezegd. [stichting] heeft hiertegen geprotesteerd en een tegenvordering ingesteld, waarin zij stelt recht te hebben op een creditnota voor slecht geleverde diensten en een vergoeding voor de niet verrekende provisie.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [stichting] de openstaande facturen moet betalen, omdat zij deze inhoudelijk niet heeft betwist. De rechtbank heeft de tegenvordering van [stichting] afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eenzijdige opzegging van de provisieregeling door [bedrijf 2] rechtsgeldig was en dat [stichting] geen recht had op verrekening van de openstaande facturen met een vermeende provisie. De proceskosten zijn voor rekening van [stichting].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10529970 \ CV EXPL 23-3373
Uitspraakdatum: 28 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 1] B.V., mede handelend onder de naam
[bedrijf 2]
gevestigd te [plaats 1]
eiseres in conventie
gedaagde in (voorwaardelijke) reconventie
verder te noemen: [bedrijf 2]
gemachtigde: mr. R.M. Braat (DAS)
tegen
de stichting
[stichting]
gevestigd te [plaats 2]
gedaagde in conventie
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie
verder te noemen: [stichting]
gemachtigde: mr. A.D.V. Martina

1.Het procesverloop

1.1.
[bedrijf 2] heeft bij dagvaarding van 12 mei 2023 een vordering tegen [stichting] ingesteld. [stichting] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een (voorwaardelijke) tegenvordering ingediend.
1.2.
[bedrijf 2] hierop schriftelijk gereageerd, waarna [stichting] een schriftelijke reactie heeft gegeven. [bedrijf 2] heeft vervolgens nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering.

2.De feiten

2.1.
[bedrijf 2] exploiteert een strandrestaurant en paviljoen. [stichting] drijft een onderneming die zich bezighoudt met de organisatie en uitvoering van evenementen.
2.2.
Partijen hebben een mondelinge samenwerkingsovereenkomst gesloten. Zij zijn daarbij een provisievergoeding van 10% overeengekomen.
2.3.
Op 28 maart 2022 heeft [bedrijf 2] een WhatsApp-bericht gestuurd naar [stichting] met de volgende inhoud:
“Hai [betrokkene 1] , ik denk dat het de beste oplossing is als we elkaar vanaf nu geen commissie meer berekenen. Dit scheelt een hoop irritatie. Daarnaast lijkt het me handig als jij jouw gedeelte offreert (event) en wij dat van ons (horeca). Zo krijgt de klant dus 2 offertes en 2 facturen. Ik zal dit ook zo aan [betrokkene 4] en [betrokkene 5] doorgeven, ik ga er vanuit dat jij dit ook bij jullie op kantoor doorgeeft. Groeten [betrokkene 2] ”
2.4.
[stichting] heeft diezelfde dag per WhatsApp geantwoord dat dit hem geen goed lijkt.
2.5.
Op 6 september 2022 heeft [bedrijf 2] een WhatsApp-bericht gestuurd naar [stichting] met de volgende inhoud:
“Hai [betrokkene 1] , zou jij even naar het facturenoverzicht kunnen kijken, zie graag nog ruim 20.000€ betalingen tegemoet , kijken we zoals besproken later wel maar de commissie hoe of wat daar komen we vast uit alvast dank Mvg [betrokkene 3] ”
2.6.
Op een onbekende datum heeft [stichting] via WhatsApp geklaagd over de gang van zaken op een barbecue-evenement bij [bedrijf 2] :
“Hee [betrokkene 3] ,
Even een aantal zaken die ik graag met je wil bespreken. Ik heb donderdag op locatie aangegeven inzake de Tournedos die niet te kauwen waren. Mensen stonden meer dan een 30 min in de rij waardoor de grote stapes tournedos volledig was doorgegaard. Klant heeft mij hierover aangesproken.
De week ervoor was er door mij aangegeven dat het eten na 45 min koud lag in de bakken. Dat is vervolgens allemaall opgewarmd maar je begrijpt dat ik dat niet moet controleren. En lege bakken halverwege de BBQ is echt not done. Afgelopen donderdag heb ik er bovenop gestaan. Alle bakken worden volgegooid met vlees wat ten koste gaat van de kwaliteit Wij verkopen ieder jaar een BBQ vers gedeeltelijk vers gemaakt op de Green Egg vooral van belang van Tournedos. Verder begrijp ik dat mijn personeel veel taken op zich neemt die bij [betrokkene 2] behoren te liggen.”
2.7.
[bedrijf 2] heeft hier dezelfde dag per WhatsApp als volgt op gereageerd:
“Gaat niet erg lekker begrijp ik, ook van ons personeel hoor ik dat idd, ik zou betreffende personen erop aanspreken , zou jij wat facturen kunnen betalen”
2.8.
[bedrijf 2] heeft vervolgens een bedrag van € 250,00 gecrediteerd voor de ossenhaasspiesjes.
2.9.
[bedrijf 2] heeft op 10 november 2022 drie evenementen aan [stichting] gefactureerd onder factuurnummers 20220483, 20220481 en 20220479 (hierna: de facturen). Na klachten van [stichting] over de facturen heeft [bedrijf 2] op 18 november 2022 een aangepaste versie van deze facturen verstuurd, waarop 10% korting in mindering is gebracht.
2.10.
[stichting] heeft de facturen van in totaal € 11.713,75 (inclusief korting), ondanks aanmaningen, niet betaald.
2.11.
De samenwerking tussen partijen is inmiddels geëindigd.

3.De vordering

3.1.
[bedrijf 2] vordert dat de kantonrechter [stichting] veroordeelt tot betaling van
€ 11.713,75, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast vordert zij veroordeling van [stichting] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[bedrijf 2] legt aan de vordering ten grondslag dat [stichting] tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst(en) tussen partijen, omdat [bedrijf 2] ter zake van verschillende evenementen diensten heeft geleverd, maar [stichting] haar betalingsverplichting niet nakomt.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[stichting] betwist de vordering (gedeeltelijk). Zij voert aan dat er een creditnota moet komen voor slecht of niet geleverde diensten en ontbrekende provisie. Deze creditnota moet vervolgens verrekend worden met de openstaande facturen.
4.2.
Voor het geval het verrekenverweer faalt, vordert [stichting] bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [bedrijf 2] veroordeelt tot betaling van € 5.835,89, te vermeerderen met de wettelijke rente. [stichting] legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [bedrijf 2] haar werk op meerdere evenementen niet of niet goed heeft gedaan en dat zij in een aantal facturen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de overeengekomen provisie van 10%.
4.3.
[bedrijf 2] betwist de tegenvordering.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [stichting] de door [bedrijf 2] gevorderde facturen moet betalen. [stichting] heeft de gevorderde facturen inhoudelijk niet betwist, zodat zij deze in beginsel dient te voldoen.
5.2.
[stichting] stelt dat zij een tegenvordering heeft op [bedrijf 2] en beroept zich in dit verband op verrekening. Volgens [stichting] heeft [bedrijf 2] in een aantal facturen ten onrechte geen (provisie)korting verrekend. [stichting] is nadrukkelijk niet akkoord gegaan met het voorstel van [bedrijf 2] om de provisieregeling stop te zetten. [bedrijf 2] kan niet eenzijdig beslissen om geen provisie meer te betalen. Het voorgaande heeft er volgens [stichting] toe geleid dat zij nog een bedrag van € 5.835,89 aan provisie tegoed heeft. Dat [stichting] recht heeft op betaling van achterstallige provisie blijkt volgens haar ook uit het overgelegde WhatsApp-bericht van 6 september 2022 waarin [bedrijf 2] heeft geschreven dat zij na betaling van de facturen ‘naar de provisie zou kijken’. [bedrijf 2] heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek van [stichting] om de provisie te verrekenen met de openstaande facturen.
5.3.
[bedrijf 2] heeft hiertegen aangevoerd dat zij de tussen partijen geldende provisieregeling op 28 maart 2022 (eenzijdig) heeft opgezegd. Partijen zijn sindsdien geen provisie meer aan elkaar verschuldigd geweest. [stichting] heeft de daarop volgende facturen, waarin geen provisie was verrekend, zonder protest voldaan. Ten aanzien van het door [stichting] aangehaalde WhatsApp-bericht van 6 september 2022 betwist [bedrijf 2] dat hieruit zou volgen dat [stichting] nog een bedrag aan provisie tegoed zou hebben. In het bericht is helemaal niet gesproken over ‘voorwaarden’. [bedrijf 2] heeft [stichting] slechts gewezen op de (zoveelste) betalingsachterstand. Hoewel zij daartoe niet gehouden is, heeft [bedrijf 2] op 18 november 2022 uit coulance een korting van 10% toegepast op de nog openstaande facturen.
5.4.
Niet in geschil is dat partijen bij de aanvang van de samenwerking een provisieregeling zijn overeengekomen. Als onbetwist staat vast dat [bedrijf 2] op een aantal oude en reeds betaalde facturen geen provisie heeft verrekend. De vraag die voorligt is of [bedrijf 2] daartoe wel gehouden was. De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Zij overweegt daartoe als volgt.
5.5.
In onderhavige zaak gaat het om een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan. Of, en zo ja, onder welke voorwaarden deze overeenkomst opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud van de overeenkomst en de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Gesteld noch gebleken is dat tussen partijen een regeling van opzegging is overeengekomen, zodat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. Uit dezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een schadevergoeding (HR 28 oktober 2011, NJ 2012, 685 en HR 14 juni 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ4163).
5.6.
De kantonrechter leest het WhatsApp-bericht van [bedrijf 2] van 28 maart 2022 zo dat deze als een opzegging van de provisieregeling kan worden beschouwd. [stichting] heeft niet gesteld en onderbouwd dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die maken dat de provisieregeling niet (eenzijdig) opzegbaar is. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de provisieregeling op 28 maart 2022 met onmiddellijke ingang beëindigd is. Gesteld noch gebleken is dat [bedrijf 2] vóór 28 maart 2022 met verrekening van de overeengekomen provisievergoeding in gebreke is gebleven. Hoewel [bedrijf 2] op 6 september 2023 heeft aangegeven dat zij na betaling van de in het WhatsApp-bericht bedoelde facturen nog naar de provisie zou kijken, volgt uit dit bericht niet dat [bedrijf 2] heeft toegezegd om de provisie over deze facturen alsnog te zullen verrekenen. Het enkele feit dat [bedrijf 2] op de facturen van 10 november 2022 uiteindelijk wel een korting in mindering heeft gebracht maakt het oordeel van de kantonrechter niet anders.
5.7.
[stichting] heeft verschillende klachten over de dienstverlening van [bedrijf 2] (zie 2.6). Volgens [stichting] zou zij daarvoor een vergoeding krijgen. De reeds ontvangen compensatie van € 250,00 voor de ossenhaasspiesjes volstaat volgens [stichting] niet. De klachten van [stichting] hebben geen betrekking op de openstaande facturen.
5.8.
De kantonrechter kan dit betoog van [stichting] niet volgen. [stichting] heeft haar stellingen tegenover de ontkenning daarvan door [bedrijf 2] niet of nauwelijks gemotiveerd en onderbouwd. Hoewel uit het aangehaalde WhatsApp-bericht (zie 2.7) blijkt dat de samenwerking tussen medewerkers van [bedrijf 2] en personeel van [stichting] op een barbecue-evenement niet goed verliep, wordt in dit bericht niet over compensatie of schade gesproken. Ook vermeende andere klachten worden niet toegelicht of onderbouwd. [stichting] heeft aan haar stellingen ook geen (juridische) gevolgen verbonden die kunnen rechtvaardigen dat zij de facturen van [bedrijf 2] niet hoeft te betalen. Er kan niet worden vastgesteld waaruit de gestelde tekortkomingen van [bedrijf 2] precies bestaan en wat de gevolgen daarvan zijn, en evenmin of [stichting] daardoor schade heeft geleden en zo ja, welke.
5.9.
Om die reden wordt geoordeeld dat de door [stichting] gestelde tegenvordering niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld en overigens ook niet is komen vast te staan, zodat het beroep op verrekening niet opgaat.
5.10.
[stichting] dient derhalve de facturen aan [bedrijf 2] te betalen. De gevorderde wettelijke handelsrente over de hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten zijn als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van [stichting] , omdat zij ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van [stichting] , voor zover deze kosten daadwerkelijk door [bedrijf 2] worden gemaakt.
de tegenvordering
5.12.
[stichting] heeft een voorwaardelijke tegenvordering ingesteld, voor het geval het beroep op verrekening niet slaagt. Die voorwaarde is vervuld, zodat de tegenvordering van [stichting] hierna zal worden beoordeeld.
5.13.
De tegenvordering van [stichting] is gebaseerd op haar stellingen dat zij recht zou hebben op een vergoeding voor slecht of niet geleverde diensten en ontbrekende provisie. Zoals hiervoor reeds is overwogen is het voorgaande niet vast komen te staan, zodat haar vordering niet kan worden toegewezen.
5.14.
De proceskosten komen voor rekening van [stichting] , omdat zij ongelijk krijgt. Hoewel de tegenvordering een zelfstandige vordering betreft ziet de kantonrechter in de samenhang met de zaak van de vordering aanleiding om het aantal toe te kennen salarispunten op de helft te waarderen (dus 2 x 0,5 punt).

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [stichting] tot betaling aan [bedrijf 2] van € 12.605,89‬, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over € 11.713,75 vanaf 16 november 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [stichting] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [bedrijf 2] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 109,44;
griffierecht € 1.384,00;
salaris gemachtigde € 812‬,00;
6.3.
veroordeelt [stichting] tot betaling van € 135,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [bedrijf 2] worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
de tegenvordering
6.5.
wijst de vordering af;
6.6.
veroordeelt [stichting] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [bedrijf 2] worden vastgesteld op een bedrag van € 406,00 aan salaris van de gemachtigde van [stichting] ;
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter