In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf 2] B.V. en de stichting [stichting]. [bedrijf 2] heeft een vordering ingesteld tegen [stichting] voor de betaling van openstaande facturen ter hoogte van € 11.713,75, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering is gebaseerd op de stelling dat [stichting] tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst, omdat zij de facturen niet heeft betaald ondanks herhaalde aanmaningen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen een mondelinge samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten, waarin een provisievergoeding van 10% was overeengekomen. [bedrijf 2] heeft echter op 28 maart 2022 een WhatsApp-bericht gestuurd waarin zij de provisieregeling eenzijdig heeft opgezegd. [stichting] heeft hiertegen geprotesteerd en een tegenvordering ingesteld, waarin zij stelt recht te hebben op een creditnota voor slecht geleverde diensten en een vergoeding voor de niet verrekende provisie.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [stichting] de openstaande facturen moet betalen, omdat zij deze inhoudelijk niet heeft betwist. De rechtbank heeft de tegenvordering van [stichting] afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eenzijdige opzegging van de provisieregeling door [bedrijf 2] rechtsgeldig was en dat [stichting] geen recht had op verrekening van de openstaande facturen met een vermeende provisie. De proceskosten zijn voor rekening van [stichting].