ECLI:NL:RBNHO:2024:13164

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
11354055 \ AO VERZ 24-122
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding en loonbetalingsgeschil tussen werknemer en werkgever na kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, Handelsonderneming Hoofdvaart Lijnden B.V. De werknemer had in kort geding een veroordeling verkregen tot loondoorbetaling tijdens ziekte, maar de werkgever heeft niet voldaan aan deze veroordeling. De werknemer verzocht om een billijke vergoeding, de aanzegvergoeding en de transitievergoeding. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de handelwijze van de werkgever ernstig verwijtbaar was, het verzoek om een billijke vergoeding werd afgewezen wegens het ontbreken van causaal verband tussen het handelen van de werkgever en het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter wees de aanzegvergoeding en de transitievergoeding toe, evenals de betaling van achterstallig vakantiegeld en openstaande verlofuren. De werkgever werd ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de werkgever bij het beëindigen van een arbeidsovereenkomst en de gevolgen van het niet naleven van rechterlijke uitspraken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11354055 \ AO VERZ 24-122
Uitspraakdatum: 19 december 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. H.D. van Duijvenbode
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Handelsonderneming Hoofdvaart Lijnden B.V.
gevestigd te Lijnden
verwerende partij
verder te noemen: Hoofdvaart
gemachtigde: mr. J.G.A. Linssen
De zaak in het kort
De werkgever is in kort geding veroordeeld tot (onder meer) loondoorbetaling tijdens ziekte. De werkgever heeft niet aan de veroordelingen uit het kortgedingvonnis voldaan. Hoewel de handelwijze van de werkgever op zichzelf ernstig verwijtbaar is, wordt het verzoek van de werknemer tot toekenning van een billijke vergoeding afgewezen. Het is namelijk niet gebleken dat er een causaal verband bestaat tussen het niet voorzetten van de arbeidsovereenkomst en het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De verzochte schadevergoeding op grond van wanprestatie wordt eveneens afgewezen. De werkgever is wel de aanzegvergoeding en de transitievergoeding verschuldigd.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om (onder meer) de aanzegvergoeding, de transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen. Hoofdvaart heeft geen verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 28 november 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Vóór de zitting heeft [verzoeker] bij brief van 1 november 2024 nog stukken toegezonden.

2.Feiten

2.1.
[verzoeker] is op 4 oktober 2021 in dienst getreden bij Hoofdvaart op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van één jaar. De arbeidsovereenkomst is nadien twee keer met één jaar verlengd.
2.2.
[verzoeker] was werkzaam als administrateur tegen een salaris van 2.565,20 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
2.3.
Op 29 februari 2024 heeft er tussen [verzoeker] en [betrokkene 1] (eigenaresse en directrice van Hoofdvaart, hierna: ‘[betrokkene 1]’) een woordenwisseling/discussie plaatsgevonden, waarna [verzoeker] naar huis is gegaan.
2.4.
In de auto onderweg naar huis heeft [verzoeker] zich (telefonisch) ziekgemeld bij [betrokkene 2] (voormalig directrice Hoofdvaart).
2.5.
Op 27 mei 2024 heeft de kantonrechter in kort geding geoordeeld dat geen sprake is geweest van een duidelijke en ondubbelzinnige opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verzoeker]. De vorderingen van [verzoeker] tot betaling van het achterstallig loon, loondoorbetaling tijdens ziekte en inschakeling van een arbodienst zijn toegewezen.
2.6.
Hoofdvaart heeft tot op heden niet aan de veroordelingen uit het kortgedingvonnis voldaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om de aanzegvergoeding, de transitievergoeding en een billijke vergoeding dan wel schadevergoeding toe te kennen. Daarnaast wil [verzoeker] dat Hoofdvaart veroordeeld wordt om het achterstallig vakantiegeld en de nog openstaande verlofuren uit te betalen, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. [verzoeker] verzoekt ook de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het niet betaalde loon vanaf 1 juni 2024 tot 4 oktober 2024 toe te kennen. Dit alles met veroordeling van Hoofdvaart in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd – kort weergegeven – dat het dienstverband met ingang van 5 oktober 2024 van rechtswege is geëindigd. Hoofdvaart heeft verzuimd om [verzoeker] een maand van tevoren te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast heeft Hoofdvaart ernstig verwijtbaar gehandeld door het kortgedingvonnis van 27 mei 2024 niet na te komen, het loon niet door te betalen en geen arbodienst in te schakelen.
3.3.
Hoofdvaart heeft verweer gevoerd. Op haar stellingen wordt bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.Beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Hoofdvaart moet worden veroordeeld tot betaling van de door [verzoeker] verzochte vergoedingen en nevenverzoeken.
4.2.
Op 27 mei 2024 heeft de kortgedingrechter geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst niet op 29 februari 2024 door opzegging van [verzoeker] is geëindigd. Hoofdvaart heeft tegen dit vonnis geen hoger beroep ingesteld en zij is ook geen bodemprocedure gestart. [betrokkene 1] heeft aan het einde van de zitting in haar laatste woord aangevoerd dat zij het niet eens is met het kortgedingvonnis, omdat volgens haar wél sprake is geweest van een opzegging door [verzoeker]. De kantonrechter ziet in deze enkele niet onderbouwde stelling geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de kortgedingrechter. De conclusie is dan ook dat de arbeidsovereenkomst niet op 29 februari 2024 door opzegging van de werknemer is geëindigd, maar van rechtswege op 5 oktober 2024 door afloop van de bepaalde tijd.
De aanzegvergoeding
4.3.
Een werkgever is verplicht om een werknemer uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. [1] Hoofdvaart is die verplichting niet nagekomen. Hoofdvaart is daarom aan [verzoeker] een vergoeding verschuldigd gelijk aan één maandsalaris. De verzochte aanzegvergoeding van € 2.770,42 bruto wordt toegewezen. De wettelijke rente over de aanzegvergoeding is toewijsbaar vanaf 5 oktober 2024. [2]
De transitievergoeding
4.4.
De arbeidsovereenkomst is na het einde van rechtswege op initiatief van Hoofdvaart niet voortgezet. Hoofdvaart is daarom ook de transitievergoeding verschuldigd. [3] Het verzoek van [verzoeker] om Hoofdvaart te veroordelen tot betaling van € 2.775,47 bruto wordt toegewezen. De wettelijke rente over de transitievergoeding is toewijsbaar vanaf 5 november 2024. [4]
Billijke vergoeding
4.5.
Het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van een billijke vergoeding wordt afgewezen. Een billijke vergoeding kan na een einde van rechtswege uitsluitend worden toegekend als het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst
het gevolg isvan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. [5] De kantonrechter is van oordeel dat het causaal verband tussen het door [verzoeker] gestelde ernstig verwijtbaar handelen van Hoofdvaart en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in dit geval niet is komen vast te staan. Dit licht zij als volgt toe.
4.6.
Vaststaat dat Hoofdvaart geen uitvoering heeft gegeven aan het kortgedingvonnis. De deurwaarder heeft verschillende pogingen ondernomen om de executie van het vonnis uit te voeren, maar zonder succes. Het bankbeslag heeft geen doel getroffen en ook de dreiging met een beslag op roerende zaken heeft Hoofdvaart niet tot betaling bewogen. Ter zitting is gebleken dat de maandelijkse salarisbetaling van de andere werknemers van Hoofdvaart inmiddels is overgenomen door een andere vennootschap. Daardoor is het (wegens een gebrek aan steunvorderingen) voor [verzoeker] niet mogelijk om het faillissement van Hoofdvaart aan te vragen. Hoofdvaart heeft [verzoeker] door haar handelwijze van alle verhaalsmogelijkheden afgesloten. [verzoeker] kon de afgelopen maanden ook niet terecht bij het UWV, omdat zij tot 5 oktober 2024 in dienst was bij Hoofdvaart. Een werkgever is verplicht om een zieke werknemer loon door te betalen. Voor zover Hoofdvaart twijfelde aan de geloofwaardigheid van de ziekte van [verzoeker], had het op haar weg gelegen om een arbodienst in te schakelen (waartoe zij ook veroordeeld is). Hoofdvaart heeft ook dit nagelaten. Hoofdvaart heeft na het korgedingvonnis geen enkele actie ondernomen en heeft de zaak op zijn beloop gelaten, waardoor [verzoeker] maandenlang zonder inkomsten heeft gezeten. Dit vindt de kantonrechter zonder meer ernstig verwijtbaar. Het is echter niet gebleken dat
juist dit handelentot het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst heeft geleid.
4.7.
Hoofdvaart heeft aangevoerd dat het niet-voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is geweest van de discussie die op 29 februari 2024 heeft plaatsgevonden. Tussen partijen is niet in geschil dat die discussie de verhoudingen tussen partijen heeft verstoord. Het had op de weg van [verzoeker] gelegen om in deze procedure te onderbouwen dat niet (de nasleep van) die discussie, maar het handelen van Hoofdvaart ná het de datum van het kortgedingvonnis tot het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst heeft geleid. [verzoeker] is er niet in geslaagd dit voldoende te onderbouwen. Het is dan ook niet komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Hoofdvaart wél zou zijn voortgezet als het ernstig verwijtbaar handelen niet had plaatsgevonden. De billijke vergoeding moet om die reden worden afgewezen.
Schadevergoeding wegens wanprestatie
4.8.
De volgende vraag die voorligt is of [verzoeker] anderszins recht heeft op schadevergoeding als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen van Hoofdvaart. Het uitgangspunt is dat (los van een eventuele billijke vergoeding) grond kan bestaan voor toekenning van een schadevergoeding op grond van (bijvoorbeeld) wanprestatie, als de gestelde normschending en de daaruit voortvloeiende schade losstaat van de gevolgen van het ontslag als zodanig. [6] Voor schade die wél verband houdt met het einde van de arbeidsovereenkomst is bij uitstek de billijke vergoeding bedoeld.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij, naast loonschade, aanvullende schade heeft geleden die niet direct verband houdt met het einde van de arbeidsovereenkomst. De door [verzoeker] geleden loonschade wordt reeds gedekt door de executoriale titel van het kortgedingvonnis en de hierna onder 4.11 te beoordelen verzoeken tot toekenning van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Nu van andere schade niet is gebleken, zal de vordering tot schadevergoeding worden afgewezen.
Vakantiegeld en vakantiedagen
4.10.
De verzoeken van [verzoeker] tot betaling van het achterstallig vakantiegeld en de nog openstaande verlofuren zijn toewijsbaar, omdat die verzoeken niet zijn weersproken. Hoofdvaart moet ook de wettelijke verhoging betalen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen. De wettelijke rente wordt toegewezen zoals onder de beslissing is opgenomen.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente over het achterstallig loon
4.11.
Hoofdvaart is in het kortgedingvonnis veroordeeld tot (onder meer) loondoorbetaling vanaf 1 juni 2024 tot het einde van de arbeidsovereenkomst (5 oktober 2024). Hoofdvaart heeft niet aan deze verplichting voldaan. Daarom is zij de maximale wettelijke verhoging over het achterstallig loon verschuldigd. De wettelijke rente wordt toegewezen zoals onder de beslissing is opgenomen.
Buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
4.12.
[verzoeker] maakt ten slotte aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van Hoofdvaart, omdat zij overwegend ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Hoofdvaart om aan [verzoeker] een aanzegvergoeding te betalen van € 2.770,42 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 oktober 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt Hoofdvaart om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van
€ 2.775,47 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 november 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3.
veroordeelt Hoofdvaart om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 2.873,02 bruto aan achterstallig vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2024, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 50%, en vervolgens te vermeerderen met de wettelijke rente over de wettelijke verhoging vanaf de datum van het verzoekschrift, zijnde 15 oktober 2024;
5.4.
veroordeelt Hoofdvaart om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 2.511,09 bruto aan openstaande verlofuren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2024, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 50%, en vervolgens te vermeerderen met de wettelijke rente over de wettelijke verhoging vanaf de datum van het verzoekschrift, zijnde 15 oktober 2024;
5.5.
veroordeelt Hoofdvaart om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 2.873,02 bruto aan achterstallig vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2024, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 50%, en vervolgens te vermeerderen met de wettelijke rente over de wettelijke verhoging vanaf de datum van het verzoekschrift, zijnde 15 oktober 2024;
5.6.
veroordeelt Hoofdvaart om aan [verzoeker] de wettelijke rente en de wettelijke verhoging van 50% over het niet betaalde loon vanaf 1 juni 2024 tot 4 oktober 2024 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over de wettelijke verhoging vanaf de datum van het verzoekschrift, zijnde 15 oktober 2024;
5.7.
veroordeelt Hoofdvaart tot betaling aan [verzoeker] van € 1.022,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.8.
veroordeelt Hoofdvaart tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 87,- aan griffierecht en € 814,- aan salaris voor de gemachtigde van [verzoeker];
5.9.
wijst het anders of meer verzochte af;
5.10.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. E. Jochem, kantonrechter en op 19 december 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:668 lid 3 BW.
3.Artikel 7:673 lid 1, onderdeel a, onder 3, BW.
4.Artikel 7:686a lid 1 BW.
5.Artikel 7:671b lid 9, onderdeel a, BW.
6.Hoge Raad 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:AM1905.