ECLI:NL:RBNHO:2024:13111

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
15/100353-24; 96/065291-21 (tul); 96/238688-21 (tul) en 15/235462-24 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en diefstal met geweld door meerdere verdachten in Hoorn

Op 10 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 maart 2024 samen met anderen een afpersing en diefstal met geweld heeft gepleegd in Hoorn. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer, [benadeelde 1], onder bedreiging van geweld gedwongen om zijn jas, telefoon, pinpas en pincode af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een leidende rol had in de uitvoering van het delict, waarbij hij het slachtoffer heeft geslagen en dreigende woorden heeft geuit. Na de afpersing heeft de verdachte met de gestolen pinpas € 2.000,00 van de bankrekening van het slachtoffer gepind. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/100353-24; 96/065291-21 (tul); 96/238688-21 (tul) en 15/235462-24 (gev. ttz)
Uitspraakdatum: 10 december 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 november 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
nu gedetineerd in P.I. Lelystad.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De zaak met parketnummer 15/100353-24 wordt hierna zaak A genoemd. De zaak met parketnummer 15/235462-24 wordt hierna zaak B genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.P. Visser en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A
Feit 1
primair:
hij, op of omstreeks 11 maart 2024 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas en/of telefoon en/of pinpas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [benadeelde 1] en/of een derde toebehoorde(n), door:
- die [benadeelde 1] de woorden toe te voegen “We kunnen dit op twee manieren oplossen. Of het geld of een kogel”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of,
- die [benadeelde 1] tegen een schuur te duwen en/of,
- die [benadeelde 1] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of,
- die [benadeelde 1] de woorden toe te voegen “Als je niet meewerkt krijg je een kogel door je hoofd.”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- te doen alsof er een vuurwapen wordt doorgegeven;
subsidiair:
hij, op of omstreeks 11 maart 2024 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een jas en/of telefoon en/of pinpas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [benadeelde 1] de woorden toe te voegen “We kunnen dit op twee manieren oplossen. Of het geld of een kogel”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of,
- die [benadeelde 1] tegen een schuur te duwen en/of,
- die [benadeelde 1] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of,
- die [benadeelde 1] de woorden toe te voegen “Als je niet meewerkt krijg je een kogel door je hoofd.”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- te doen alsof er een vuurwapen wordt doorgegeven;
Feit 2
hij, op of omstreeks 11 maart 2024 te Hoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 2000 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas van die [benadeelde 1] en de (bijbehorende) pincode tot het gebruik waarvan zij niet gerechtigd waren;
Zaak B
hij, op of omstreeks 19 april 2024 te Hoornopzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 45,05 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd van de zaken kennis te nemen, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1 (primair) en 2 ten laste gelegde feiten en het in zaak B ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsman verzocht om de verdachte vrij te spreken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde en het in zaak B ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsoverwegingen zaak A feiten 1 en 2
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring in zaak A van feit 1 primair en feit 2 op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft ter zitting erkend dat hij degene is geweest die op 11 maart 2024 bij de Geldmaat bij winkelcentrum De Huesmolen in Hoorn met de pinpas en pincode van de aangever het bedrag van € 2.000,00 heeft gepind van de bankrekening van de aangever. Hij heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de straatroof, maar zegt dat hij van iemand anders de pinpas heeft gekregen en voor het pinnen een paar honderd euro zou krijgen.
Feiten en omstandigheden
Met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij de straatroof stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
De aangever [benadeelde 1] heeft via Snapchat gereageerd op een aangeboden scooter via een account met de naam ‘
team trappagas verkoop’. De verkoper van de scooter heeft aan de aangever vervolgens een filmpje gestuurd waarop een scooter in Hoorn te zien was. Dit videobestand is aangetroffen in zowel de telefoon van de aangever als in de telefoon van de verdachte. Ook leidde de zoekterm ‘trappagas’ in de telefoon van de verdachte tot een concreet resultaat in Snapchat.
De aangever en zijn vriend (hierna: [benadeelde 2] ) hebben vervolgens allebei verklaard over de aanwezigheid en betrokkenheid van drie daders bij de straatroof. Dader 1 wachtte hen op toen zij een afspraak hadden gemaakt om de scooter te bekijken en leidde hen naar de twee andere daders, waarvan één donkere kleding droeg (dader 2) en de andere een groene jas (dader 3). Dader 2 en 3 stonden op dat moment met hun capuchon over hun hoofd hen op te wachten.
Met de bij de straatroof gestolen pinpas van de aangever heeft de verdachte kort na de straatroof geld gepind bij een geldautomaat bij het winkelcentrum Huesmolen in Hoorn. Door de politie zijn de camerabeelden van dit winkelcentrum en van deze geldautomaat ten tijde van de geldopname uitgekeken. Op die beelden zijn twee personen gezien die rennend in beeld kwamen. Eén persoon, in een jas met een bontkraag, liep in de richting van de geldautomaat en te zien was dat hij een bankpas in zijn hand had en biljetten uit het geldluik pakte. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de persoon met de bontkraag was. De andere persoon had donker opgeschoren haar, droeg donkere kleding en zwarte sneakers met witkleurige bewerking. Deze persoon stond op het moment van het pinnen achter de verdachte die het geld heeft gepind. De twee personen zijn samen weggerend.
Deze camerabeelden zijn door de politie vergeleken met de camerabeelden die in de buurt van de straatroof zijn opgenomen bij en in de supermarkt Vomar. Daarop was te zien dat ongeveer een uur voor de straatroof drie personen samen de Vomar inliepen. De signalementen van twee van hen kwamen overeen met de signalementen van de twee personen op bovengenoemde camerabeelden bij winkelcentrum Huesmolen. De verdachte heeft ter zitting erkend dat hij één van deze personen, de persoon met de bontkraag, was. De derde persoon droeg een groene jas.
Gelet op de foto’s die bij de aandachtvestiging zijn gevoegd en bij het proces-verbaal van herkenning is deze derde persoon met de groene jas door een verbalisant herkend als de medeverdachte [medeverdachte 1] . De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij zijn verhoor bij de politie ook verklaard dat hij zichzelf herkende op de screenshots van de camerabeelden in de Vomar. De rechtbank stelt dan ook vast dat deze twee personen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] betreffen.
De rechtbank stelt tot slot vast dat de persoon in de donkere jas
zonderbontkraag, te zien op zowel de camerabeelden in het winkelcentrum/geldautomaat Huesmolen als bij de Vomar, de medeverdachte [medeverdachte 2] is. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op de camerabeelden van de Vomar is te zien dat de betreffende persoon twee pinbetalingen heeft gedaan met zijn telefoon. Uit nader onderzoek is gebleken dat deze betalingen van de bankrekening van de medeverdachte [medeverdachte 2] zijn gedaan. De rechtbank leidt uit de camerabeelden ook af dat de medeverdachte [medeverdachte 2] deze betalingen zelf heeft gedaan. Daarop was immers te zien dat de persoon geen gebruik maakt van een pincode, dat hij zijn vingers aan de zijkant van zijn telefoon hield en de telefoon richting zijn gezicht gericht had, op navel hoogte. Nu sprake is van contactloos betalen en daarbij geen pincode is ingetoetst gaat de rechtbank er van uit dat de betaalapp (Apple Pay) is geactiveerd door aan de zijkant dubbel te klikken en dat de opdracht is geautoriseerd met zogenoemde Face ID, dan wel Touch ID. Dit kan niet anders dan door de medeverdachte [medeverdachte 2] zelf zijn gedaan.
Daarnaast komt blijkens een proces-verbaal van bevindingen het uiterlijk en de kleding van de medeverdachte [medeverdachte 2] op de beelden bij de Vomar overeen met de persoon op de beelden bij de Geldmaat. Een verbalisant heeft voorts de SKDB-foto van de medeverdachte [medeverdachte 2] vergeleken met foto’s van het fotoblad en heeft daarin overeenkomsten gezien voor wat betreft het gezicht en de haardracht. Ook zijn ten tijde van de doorzoeking in de slaapkamer van de medeverdachte [medeverdachte 2] schoenen aangetroffen die overeenkomsten vertonen met de schoenen op de eerder genoemde camerabeelden.
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dan ook dat het de verdachte is geweest die samen met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de Vomar is geweest kort voorafgaand aan de straatroof en dat hij ook samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] was op het moment van de geldopname in winkelcentrum De Huesmolen kort na de straatroof.
Betrokkenheid verdachte bij de straatroof
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank daarnaast vast dat de verdachte aanwezig is geweest bij de straatroof. Zij overweegt daartoe als volgt.
De straatroof werd omstreeks 19:18 uur door drie daders gepleegd bij de schuurtjes/garageboxen van het appartementencomplex boven de Vomar in Hoorn. Zoals hiervoor is vastgesteld is de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kort tevoren, te weten rond 18:15 uur, in de betreffende Vomar geweest. Uit de camerabeelden blijkt dat zij daarna gezamenlijk het appartementencomplex bij de Vomar binnen zijn gegaan. Uit chatberichten die zijn aangetroffen op de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat hij naar eigen zeggen om 18:52 uur nog samen met de verdachte was. Om 19:42 uur was de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] aanwezig bij de pinopname met de bankpas van de aangever bij winkelcentrum Huesmolen.
Uit het onderzoek naar de telefoons en telefoongesprekken van de verdachte en de medeverdachten blijkt verder het volgende.
Op 11 april 2024, na de vooraankondiging dat de straatroof zou worden behandeld in het programma Opsporing Verzocht op 16 april 2024, heeft de verdachte een telefoongesprek gevoerd. Hierin heeft hij gezegd dat hij op opsporing komt op 16 april met twee anderen, maar dat hij niet herkenbaar is, omdat hij ‘beduh’ was en die andere ook bij het ‘nippen’ (de rechtbank begrijpt: pinnen). Ook in de Vomar was de verdachte ‘beduh’, zegt hij in dat gesprek. De verdachte heeft daarover gezegd: “Toen we daar liepen had ik wel gewoon een kappie op en keek ik naar de grond, want ik wist al. Ik hield daar rekening mee. Alleen die andere boys niet.” Ook bevestigt hij dat dat dom is van die anderen. De rechtbank leidt hieruit af dat de personen die in de Vomar waren, de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , de straatroof hebben gepleegd.
Deze conclusie wordt bevestigd door het gesprek dat de medeverdachte [medeverdachte 2] met [betrokkene 1] voerde op 11 april 2024, eveneens na de vooraankondiging dat de straatroof zou worden behandeld in het programma Opsporing Verzocht op 16 april 2024. Hierin heeft [betrokkene 1] de medeverdachte [medeverdachte 2] gevraagd of hij goed herkenbaar is of niet en de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft daarin aangegeven dat het een straatroof betrof en dat [betrokkene 1] zijn mond moet houden.
In een gesprek op dezelfde dag heeft medeverdachte [medeverdachte 1] tegen [betrokkene 2] gezegd: “ik denk dat ze dat stukje van het nippen gaan laten zien man”. Later in het gesprek wordt naar aanleiding van “screens van de tori” gesproken over ‘2k’ en ‘5b de pp’. De rechtbank gaat er vanuit dat hier wordt gesproken over € 2.000,00 en € 500,00 per persoon. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat ‘K’ achter een getal staat voor kilo-euro, oftewel duizend euro. De verdachte heeft ter zitting ook erkend dat hij na de straatroof tweeduizend euro van de rekening van de aangever heeft gepind. De ‘b’ in dit verband kan niet anders worden gezien dan als ‘barkie’, waarbij ‘barkie’ in het Surinaams en in straattaal ‘honderd euro’ betekent.
Verder hebben de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in afzonderlijke gesprekken tijdens de uitzending van Opsporing Verzocht van 16 april 2024 besproken dat ‘ze niets op ons hebben’ en ‘geen stress’.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de ten laste gelegde straatroof heeft gepleegd. De verklaring van de verdachte dat hij de pinpas inclusief code van iemand anders dan de aangever heeft gekregen met het verzoek om daarmee geld te pinnen, acht de rechtbank – mede gezien het korte tijdsverloop tussen de straatroof en het pinnen – niet aannemelijk en bovendien – gelet op alle bewijsmiddelen – volstrekt ongeloofwaardig.
Met betrekking tot de rol van de verdachte bij de straatroof en de diefstal stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
De aangever heeft interesse getoond in een scooter die via Snapchat te koop werd aangeboden. Hij is vervolgens samen met een vriend naar de afgesproken plek in Hoorn afgereisd, waar zij werden opgewacht door dader 1.
Dader 1 wordt door de vriend van de aangever omschreven als een getinte man met een zwarte bos krullen. De aangever zelf heeft het ook over een getinte man met zwart gekruld halflang haar: “zo’n kapsel wat helemaal in is op dit moment”. Op verzoek van de politie heeft de aangever een voorbeeldfoto van het kapsel gestuurd, met de opmerking daarbij dat het kapsel van de dader iets langer was. De verbalisant heeft overeenkomsten gezien met het kapsel van de verdachte.
Hierbij komt dat het videobestand dat de verkoper van de scooter naar de aangever heeft gestuurd en de naam van het Snapchat account waarmee de aangever de afspraak met de verkoper heeft gemaakt, op de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen.
Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de persoon is geweest die de afspraak met de aangever heeft gemaakt en de aangever en zijn vriend beneden stond op te wachten, dader 1.
De verdachte heeft de aangever en zijn vriend vervolgens door een stalen deur naar boven, naar het dak van de Vomar, geleid, waar zich een aantal schuurtjes/garageboxen bevonden. Daar stonden twee andere personen te wachten; de medeverdachte [medeverdachte 1] , die een groene jas droeg, en de medeverdachte [medeverdachte 2] . Zij hadden op dat moment hun capuchon op, waardoor de aangever en zijn vriend hun gezicht niet konden zien. De verdachte heeft de aangever vervolgens direct tegen een schuurtje aangeduwd en een vuistslag in zijn gezicht gegeven. Er werd gezegd dat de aangever geld moest geven en er werd gedreigd met een vuurwapen. De verdachte zei tegen de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] dat ze het wapen moesten doorgeven. De aangever zag dat de verdachten elkaar een teken gaven toen ze dachten dat er iemand aan kwam. De verdachten zijn samen dreigend om de aangever en zijn vriend gaan staan, waardoor hen de weg werd geblokkeerd. De aangever moest zijn jas, telefoon, pinpas en pincode afgeven. De verdachte heeft deze pinpas en de pincode aan de medeverdachten gegeven. De verdachten zijn vervolgens met de gestolen goederen weggelopen. Korte tijd daarna heeft de verdachte in het bijzijn van de medeverdachte [medeverdachte 2] € 2.000,00 gepind van de bankrekening van de aangever met de pinpas en pincode van de aangever.
Oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor weergegeven volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte de aangever en zijn vriend naar een afgelegen plaats heeft gebracht waar de medeverdachten stonden te wachten. Daarbij hadden de medeverdachten hun capuchon over hun hoofd, zodat de aangever en zijn vriend hun gezicht niet konden zien. De verdachte heeft de aangever meteen een vuistslag in het gezicht gegeven, dreigende woorden gesproken en de aangever gedwongen zijn jas, telefoon, pinpas en pincode af te staan. De medeverdachten hebben daarbij een dreigende houding aangenomen, de weg voor de aangever en zijn vriend geblokkeerd, op de uitkijk gestaan en zijn vervolgens met de verdachte met de pinpas en de pincode weggelopen. Hiermee hebben de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] kort daarna
€ 2.000,00 van de rekening van de aangever gepind. Op de camerabeelden van de Geldmaat is immers te zien dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] kwam aanrennen, dat de medeverdachte [medeverdachte 2] achter de verdachte stond tijdens het pinnen en dat zij ook weer samen zijn weggerend.
De rechtbank acht, vanwege voornoemde omstandigheden en gedragingen van de verdachte, bewezen dat de verdachte en de medeverdachten gezamenlijk uitvoering hebben gegeven aan hun gezamenlijke plan om de aangever geld en/of goederen afhandig te maken. Dat sprake was van een vooropgezet plan blijkt ook uit het hiervoor genoemde tapgesprek dat de verdachte heeft gevoerd en waarin hij aangaf dat hij in de Vomar al “beduh” was, dat hij zijn kappie op had en de medeverdachten niet en dat dat dom van hen was. De aangever en zijn vriend hebben ook verklaard dat zij dachten dat de drie daders het één en ander hadden afgesproken en op elkaar ingespeeld leken. De verdachte nam daarbij de leiding. De medeverdachten namen een dreigende houding aan, stonden op de uitkijk, blokkeerden de vluchtroute van de aangever en zijn vriend en namen de pinpas en pincode aan van de verdachte voordat zij wegliepen. Vervolgens heeft de verdachte in het bijzijn van de medeverdachte [medeverdachte 2] € 2.000,00 van de bankrekening van de aangever gepind.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, zoals hiervoor beschreven, hierbij een leidende rol had. De bijdrage van de medeverdachten was van voldoende gewicht om te oordelen dat de verdachte nauw en bewust met hen heeft samengewerkt.
De rechtbank acht het aan de verdachte onder feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van afpersing en de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
Zaak A
Feit 1 primair:
hij, op 11 maart 2024 te Hoorn, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas en telefoon en pinpas, die geheel aan die [benadeelde 1] en toebehoorden, door:
- die [benadeelde 1] de woorden toe te voegen “We kunnen dit op twee manieren oplossen. Of het geld of een kogel” en,
- die [benadeelde 1] tegen een schuur te duwen en,
- die [benadeelde 1] tegen het hoofd te slaan en,
- die [benadeelde 1] de woorden toe te voegen “Als je niet meewerkt krijg je een kogel door je hoofd” en
- te doen alsof er een vuurwapen wordt doorgegeven;
Feit 2:
hij, op 11 maart 2024 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een ander, 2000 euro, die geheel aan [benadeelde 1] toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas van die [benadeelde 1] en de bijbehorende pincode tot het gebruik waarvan zij niet gerechtigd waren;
Zaak B
hij, op 19 april 2024 te Hoorn, opzettelijk aanwezig heeft gehad 45,05 gram van een materiaal bevattende MDMA.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A
Feit 1 primair:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
Zaak B
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, mede gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde, verzocht om de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij bij het wijzen van het vonnis reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Indien de rechtbank bij een veroordeling overweegt een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, heeft de raadsman verzocht daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 11 maart 2024 samen met twee anderen schuldig gemaakt aan afpersing. De verdachte had onder valse voorwendselen een afspraak met het (jonge) slachtoffer gemaakt om hem een scooter te verkopen. Het slachtoffer is vervolgens naar een afgelegen plek geleid, waar twee anderen stonden te wachten. De verdachte heeft het slachtoffer geslagen en gedwongen tot afgifte van zijn jas, telefoon, pinpas en zijn pincode. Er zijn daarbij dreigende woorden geuit en de indruk is gewekt dat zij een vuurwapen in hun bezit hadden. De verdachte en diens medeverdachten hebben daarbij gehandeld volgens een vooropgezet plan om het slachtoffer naar de afgesproken plek te lokken en hem op een verwerpelijke wijze geld en/of goederen afhandig te maken. Vervolgens heeft de verdachte met één van de medeverdachten de bij die afpersing buit gemaakte pinpas en pincode gebruikt om € 2.000 van de bankrekening van aangever te stelen.
Met hun handelen hebben de verdachte en zijn medeverdachten een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en hebben zij hem ook ernstige financiële schade toegebracht. De rechtbank concludeert ook dat de verdachte een leidende rol heeft gehad bij de gepleegde straatroof en rekent dit hem zeer aan. Uit de toelichting op de schadevergoedingsvorderingen blijkt ook welke impact dit op zowel het leven van het slachtoffer zelf, alsook op dat van zijn vriend, die ook bij de afpersing aanwezig was, heeft gehad. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten enkel gericht was op eigen geldelijk gewin, zonder dat zij hebben stilgestaan bij de mogelijke gevolgen daarvan voor het slachtoffer en zijn vriend. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer aan. Bovendien heeft de verdachte geen volledige openheid van zaken gegeven en heeft hij geen enkel gevoel van spijt betuigd.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid MDMA. Het is algemeen bekend dat het gebruik van (hard)drugs een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt en in veel gevallen tot verslaving aan het gebruik daarvan leidt. Daarnaast gaat de verspreiding van en handel in drugs gepaard met vele andere vormen van ondermijnende criminaliteit.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op zijn strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 22 juli 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet eerder onherroepelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De verdachte heeft de onderhavige feiten gepleegd gedurende een schorsing van de voorlopige hechtenis in een andere zaak. Dit heeft de verdachte er niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te begaan. Deze omstandigheid weegt de rechtbank bij de straftoemeting ten nadele van de verdachte mee.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 5 november 2024, opgesteld en ter zitting toegelicht door reclasseringswerker [reclasseringswerker] . De reclassering adviseert de rechtbank tot het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf, in combinatie met een aantal bijzondere voorwaarden.
Op te leggen straf
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 360 dagen passend en geboden is, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 90 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
Door de benadeelde partij [benadeelde 1] is een vordering tot schadevergoeding van € 7.650,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade (smartengeld) die hij als gevolg van de in zaak A ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit het bedrag dat met zijn pinpas is gepind (€ 2.000,00), een nieuwe telefoon (€ 550,00), benzinekosten (€ 100,00) en smartengeld (€ 5.000,00).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële vordering deels kan worden toewezen. De schade ten aanzien van het gepinde bedrag is duidelijk en komt voor toewijzing in aanmerking. Datzelfde geldt voor de onderbouwde benzinekosten. Ook is het begrijpelijk dat de benadeelde partij een vervangende telefoon heeft aangeschaft, maar gelet op de schadebeperkingsplicht moet het gevorderde bedrag worden gematigd tot € 250,00. Ook een smartengeldvergoeding is op zijn plaats. De officier van justitie acht een matiging tot € 1.000,00 redelijk. Het toe te wijzen bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en ook de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd, waarbij de verdachte en de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de gevorderde materiële schade betwist en bepleit dat de vordering (deels) niet-ontvankelijk is, (deels) moet worden afgewezen, dan wel dat het gevorderde bedrag moet worden gematigd. Ten aanzien van de gestelde immateriële schade heeft de raadsman verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering af te wijzen wegens onvoldoende onderbouwing, en subsidiair heeft de raadsman verzocht het gevorderde bedrag te matigen. Ook heeft de raadsman verzocht om hoofdelijke aansprakelijkheid te bepalen in het geval van een (gedeeltelijke) toewijzing.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade toewijsbaar tot € 2.300,00
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 2.300,00 rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten.
Gepinde geld
De schade terzake het met de pinpas van de benadeelde partij gepinde bedrag van € 2.000,00 vloeit rechtstreeks voort uit het bewezenverklaarde in zaak A onder feit 2.
Telefoon
Daarnaast volgt uit het dossier dat de benadeelde partij ook zijn telefoon heeft afgegeven en deze daarna enige tijd kwijt is geweest wegens politieonderzoek. De rechtbank maakt ten aanzien daarvan gebruik van haar schattingsbevoegdheid en begroot deze schade op € 250,00.
Benzine
De rechtbank wijst de benzinekosten toe voor zover deze zien op de reis naar het politiebureau in Hoorn voor verhoor tot een bedrag van € 50,00.
De rechtbank wijst het meer gevorderde af.
Immateriële schade toewijsbaar tot € 2.000,00
De rechtbank is verder van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij nadelige lichamelijke en geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De benadeelde partij is mishandeld, er is gedreigd dat er een kogel door zijn hoofd zou worden geschoten en hij heeft zijn telefoon en pinpas met code moeten geven. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de straatroof een grote impact op zijn leven heeft gehad en nog steeds heeft. Ook heeft de rechtbank gelet op bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken plegen toe te kennen. De rechtbank komt een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. De rechtbank wijst het meer gevorderde af.
Conclusie
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.300,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd en dat indien een medeverdachte het door de verdachte te betalen schadevergoedingsbedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
7.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
Door de benadeelde partij [benadeelde 2] is een vordering tot schadevergoeding van € 25.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade (smartengeld) die de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. Ook is een bedrag van € 10.000,00 gevorderd wegens affectieschade, naar de rechtbank begrijpt door de vader van de benadeelde partij, omdat zijn zoon getuige is geweest van het onder 1 ten laste gelegde feit. Beide bedragen moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de benadeelde partij een smartengeldvergoeding kan worden toegekend. Ondanks de summiere onderbouwing is vergoeding van € 500,00 billijk, nu de benadeelde partij bij de straatroof aanwezig is geweest. Het toe te wijzen bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de verdachte en de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de affectieschade op het standpunt gesteld dat deze moet worden afgewezen wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de gevorderde immateriële schade betwist en niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing bepleit wegens onvoldoende onderbouwing. Ook is er onvoldoende duidelijkheid over het concrete causaal verband met het onder 1 ten laste gelegde feit nu de benadeelde partij heeft verklaard al eerder slachtoffer te zijn geweest van een overval. De raadsman heeft voorts bepleit dat er geen wettelijke grond bestaat voor toekenning van affectieschade. Voor zover de rechtbank de vordering (gedeeltelijk) zou toewijzen, heeft de raadsman verzocht om te bepalen dat alle medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij geen lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Uit vaste rechtspraak blijkt dat van de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat door [benadeelde 2] geen bewijsstukken zijn overgelegd, waaruit het bestaan van geestelijk letsel blijkt.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Ten aanzien van de aantasting van de benadeelde partij in zijn persoon ‘op andere wijze’ overweegt de rechtbank in deze zaak dat de aard en de ernst van de normschending, met zich meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Er is sprake van een straatroof door drie mededaders, waarbij de daders dreigend om de benadeelde partij en zijn vriend heen gingen staan, zodat zij lastig konden weggaan, zij tegen een muur werden gedrukt, de benadeelde partij er getuige van was dat zijn vriend in het gezicht werd geslagen, de daders dreigden een vuurwapen te gebruiken, de benadeelde partij en zijn vriend gedwongen werden om op de grond te gaan zitten en hun jas af te geven en zijn vriend gedwongen werd zijn pinpas en pincode af te geven. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de benadeelde partij hierdoor nog altijd last heeft van gevoelens van angst en onveiligheid, hetgeen een grote impact heeft op zijn leven.
De rechtbank komt gelet op de aard en ernst van de straatroof, de onderbouwing van de vordering, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,00 billijk voor.
Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd en dat indien een medeverdachte het door de verdachte te betalen schadevergoedingsbedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Affectieschade
De wet stelt de eis dat bij het primaire slachtoffer (in dit geval: de benadeelde partij) sprake moet zijn van ernstig en blijvend letsel (artikel 6:107, lid 1 onder b BW). Nu uit het hiervoor overwogene blijkt dat hiervan geen sprake is, komt de vader van de benadeelde partij niet in aanmerking voor affectieschade en zal dit deel van de vordering daarom worden afgewezen.
7.3
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: afpersing en diefstal in vereniging] aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht (Sr.) op te leggen.
Tot slot wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken. De tot op heden gemaakte kosten worden voor elke benadeelde partij begroot op nihil.

8.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de kantonrechter te Alkmaar van 16 januari 2023 in de zaak met parketnummer 96/238688-21 is de verdachte veroordeeld tot onder meer een hechtenis voor de duur van één week. De proeftijd is bepaald op twee jaren onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De bij dit vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 27 april 2023.
Daarnaast is de verdachte bij vonnis van de kantonrechter te Alkmaar van 7 september 2023 in de zaak met parketnummer 96/065291-21 veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke hechtenis voor de duur van één week. De proeftijd is bepaald op één jaar onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Deze proeftijd is ingegaan op 22 september 2023.
De officier van justitie heeft bij vorderingen van 16 juli 2024 gelast dat die voorwaardelijke straffen alsnog ten uitvoer worden gelegd. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd deze vorderingen af te wijzen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vorderingen te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. Gelet op het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank het niet opportuun om de voorwaardelijke hechtenis van tweemaal één week ten uitvoer te leggen. De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging daarom afwijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 57, 311 en 317 Sr.
2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de (primair) ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 90 (negentig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, gevestigd op het adres Drechterwaard 102, 1824 DX te Alkmaar of nader te noemen spreeklocatie (Hoorn). De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
- zich laat behandelen door de forensische polikliniek GGZ Noord-Holland Noord of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zoekt of heeft met [medeverdachte 2] (geboren [geboortedatum 2] te Hoorn) en [medeverdachte 1] (geboren [geboortedatum 3] te Hoorn), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk en/of een opleiding, met een vaste structuur.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Benadeelde partijen
[benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
4.300,00 (vierduizend en driehonderd) euro, als vergoeding voor materiële en immateriële schade en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst de vordering voor het overige af.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van 4.300,00 (vierduizend en driehonderd) euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 53 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade van
500,00 (vijfhonderd) euro, als vergoeding voor immateriële schade en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst de vordering voor het overige af.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van 500,00 (vijfhonderd) euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vorderingen tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter te Alkmaar van 16 januari 2023 in de zaak met parketnummer 96/238688-21 opgelegde voorwaardelijke straf.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter te Alkmaar van 7 september 2023 in de zaak met parketnummer 96/065291-21 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mr. S.J. Riem en mr. J.J. Veldheer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A.I. Hoedjes en mr. M. Bleijendaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 december 2024
mr. J.J. Veldheer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)