ECLI:NL:RBNHO:2024:13100

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
15/100316-24 en 96/051026-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en diefstal met geweld door meerdere verdachten

Op 11 maart 2024 heeft de verdachte, samen met twee medeverdachten, zich schuldig gemaakt aan afpersing en diefstal met geweld in Hoorn. Het slachtoffer werd onder bedreiging van geweld gedwongen om zijn jas, telefoon, pinpas en pincode af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een vooropgezet plan hadden om het slachtoffer te beroven. De verdachte heeft een actieve rol gespeeld door de weg te blokkeren en dreigende woorden te uiten. Na de afpersing is er met de gestolen pinpas € 2.000,00 van de rekening van het slachtoffer gepind. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 120 dagen, met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 4.300,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/100316-24 en 96/051026-22 (tul)
Uitspraakdatum: 10 december 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 november 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.P. Visser en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C. Pedrotti, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
primair:
hij, op of omstreeks 11 maart 2024 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas en/of telefoon en/of pinpas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [benadeelde] en/of een derde toebehoorde(n), door:
- die [benadeelde] de woorden toe te voegen “We kunnen dit op twee manieren oplossen. Of het geld of een kogel”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of,
- die [benadeelde] tegen een schuur te duwen en/of,
- die [benadeelde] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of,
- die [benadeelde] de woorden toe te voegen “Als je niet meewerkt krijg je een kogel door je hoofd.”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- te doen alsof er een vuurwapen wordt doorgegeven;
subsidiair:
De primair ten laste gelegde afpersing in vereniging, is subsidiair ten laste gelegd als een diefstal in vereniging met geweld.
meer en meest subsidiairis aan de verdachte medeplichtigheid ten laste gelegd, inhoudende dat hij bij deze afpersing of diefstal opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door:
- de groep (zijnde die [medeverdachte 1] en/of [verdachte], althans onbekend gebleven andere(n)) getalsmatig te versterken, en/of
- de weg terug te blokkeren, en/of
- op de uitkijk te staan.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Feit 2
hij, op of omstreeks 11 maart 2024 te Hoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 2000 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas van die [benadeelde] en de (bijbehorende) pincode tot het gebruik waarvan zij niet gerechtigd waren.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd van de zaak kennis te nemen, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 (primair) en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de verdachte integraal vrij te spreken, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte betrokken is geweest bij de feiten 1 en 2. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de gedragingen van de verdachte niet kunnen worden gekwalificeerd als die van een medepleger, maar dat de verdachte hoogstens als medeplichtige kan worden aangemerkt. Om die reden moet de verdachte volgens de raadsvrouw worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsoverwegingen
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die als bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft ter zitting erkend dat hij op de hoogte was van het plan om iemand te beroven, maar heeft alle betrokkenheid bij de ten laste gelegde straatroof en het pinnen met de bankpas van de aangever ontkend.
Feiten en omstandigheden
Met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij de straatroof en het pinnen van € 2.000,00 van de bankrekening van de aangever stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
De aangever [benadeelde] heeft via Snapchat gereageerd op een aangeboden scooter via een account met de naam ‘
team trappagas verkoop’. De verkoper van de scooter heeft aan de aangever vervolgens een filmpje gestuurd waarop een scooter in Hoorn te zien was. Dit videobestand is aangetroffen in zowel de telefoon van de aangever als in de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 1]. Ook leidde de zoekterm ‘trappagas’ in de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 1] tot een concreet resultaat in Snapchat.
De aangever en zijn vriend (getuige [getuige]) hebben vervolgens allebei verklaard over de aanwezigheid en betrokkenheid van drie daders bij de straatroof. Dader 1 wachtte hen op toen zij een afspraak hadden gemaakt om de scooter te bekijken en leidde hen naar de twee andere daders. Hiervan droeg één donkere kleding (dader 2) en de andere een groene jas (dader 3). Dader 2 en 3 stonden op dat moment met hun capuchon over hun hoofd hen op te wachten.
Met de bij de straatroof gestolen pinpas van de aangever is kort daarna € 2.000,00 van de bankrekening van de aangever gepind bij een geldautomaat bij het winkelcentrum Huesmolen in Hoorn. Door de politie zijn de camerabeelden van dit winkelcentrum en van deze geldautomaat ten tijde van de geldopname uitgekeken. Op die beelden waren twee personen te zien die rennend in beeld kwamen. Eén persoon, in een jas met een bontkraag, liep in de richting van de geldautomaat. Op de beelden was te zien dat hij een bankpas in zijn hand had en biljetten uit het geldluik pakte. De andere persoon had donker opgeschoren haar, droeg donkere kleding en zwarte sneakers met witkleurige bewerking. Deze persoon stond op het moment van het pinnen achter de persoon die het geld heeft gepind. De twee personen zijn samen weggerend.
Deze camerabeelden zijn door de politie vergeleken met de camerabeelden die in de buurt van de straatroof zijn opgenomen bij en in de supermarkt Vomar. Daarop was te zien dat ongeveer een uur voor de straatroof drie personen samen de Vomar inliepen. De signalementen van twee van hen kwamen overeen met de signalementen van de twee personen op bovengenoemde camerabeelden bij winkelcentrum De Huesmolen. De derde persoon droeg een groene jas.
Gelet op de foto’s die bij de aandachtvestiging zijn gevoegd en bij het proces-verbaal van herkenning is deze derde persoon met de groene jas door een verbalisant herkend als de medeverdachte [medeverdachte 2]. De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij zijn verhoor bij de politie ook verklaard dat hij zichzelf herkende op de screenshots van de camerabeelden in de Vomar. De persoon die de jas met de bontkraag droeg is door twee verbalisanten herkend als de medeverdachte [medeverdachte 1]. De rechtbank stelt dan ook vast dat deze twee personen in de Vomar de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] betreffen.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de persoon in de Vomar in de donkere jas
zonderbontkraag de verdachte is. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op de camerabeelden van de Vomar was te zien dat de betreffende persoon twee pinbetalingen heeft gedaan met zijn telefoon. Uit nader onderzoek is gebleken dat deze betalingen van de bankrekening van de verdachte zijn gedaan. De rechtbank leidt uit de camerabeelden ook af dat de verdachte deze betalingen zelf heeft gedaan. Daarop was immers te zien dat de persoon geen gebruik maakte van een pincode, dat hij zijn vingers aan de zijkant van zijn telefoon hield en de telefoon richting zijn gezicht gericht had, op navel hoogte. De verdachte heeft verklaard dat zijn pinpas op zijn telefoon zit via ApplePay. De rechtbank gaat er hierom van uit dat de betaalapp (Apple Pay) is geactiveerd door aan de zijkant dubbel te klikken en dat de opdracht is geautoriseerd met zogenoemde Face ID, dan wel Touch ID. Dit kan niet anders dan door de verdachte zelf zijn gedaan.
Een verbalisant heeft voorts de SKDB-foto van de verdachte vergeleken met foto’s van het fotoblad en heeft daarin overeenkomsten gezien voor wat betreft het gezicht en de haardracht van de verdachte. Ook zijn ten tijde van de doorzoeking in de slaapkamer van de verdachte schoenen aangetroffen die overeenkomsten vertonen met de schoenen op de eerder genoemde camerabeelden.
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het de verdachte is geweest die samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de Vomar is geweest kort voorafgaand aan de straatroof.
Blijkens twee processen-verbaal van bevindingen komen het uiterlijk en de kleding van de verdachte en van de medeverdachte [medeverdachte 1] op de beelden bij de Vomar overeen met dat van de personen die te zien zijn op de beelden bij de Geldmaat.
De rechtbank concludeert op basis hiervan dat de verdachte ook samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] was op het moment van de geldopname met de bankpas van de aangever in winkelcentrum Huesmolen kort na de straatroof. Hierbij gaat de rechtbank er op basis van de beelden vanuit dat de medeverdachte [medeverdachte 1] degene is die de € 2.000,00 heeft gepind en dat de verdachte de persoon is die samen met hem arriveerde en vertrok en tijdens het pinnen achter de medeverdachte te zien was.
Betrokkenheid van de verdachte bij de straatroof
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank daarnaast vast dat de verdachte aanwezig is geweest bij de straatroof. Zij overweegt daartoe als volgt.
De straatroof werd omstreeks 19:18 uur door drie daders gepleegd bij de schuurtjes/garageboxen van het appartementencomplex boven de Vomar in Hoorn. Zoals hiervoor is vastgesteld is de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kort tevoren, te weten rond 18:15 uur, in de betreffende Vomar geweest. Uit de camerabeelden blijkt dat zij daarna gezamenlijk het appartementencomplex bij de Vomar binnen zijn gegaan. Uit chatberichten die zijn aangetroffen op de telefoon van de verdachte blijkt dat hij naar eigen zeggen om 18:52 uur nog samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] was. Om 19:42 uur was de verdachte aanwezig bij de pinopname met de bankpas van de aangever bij winkelcentrum Huesmolen door de medeverdachte [medeverdachte 1].
Uit het onderzoek naar de telefoons en telefoongesprekken van de verdachte en de medeverdachten blijkt verder het volgende.
Op 11 april 2024, na de vooraankondiging dat de straatroof zou worden behandeld in het programma Opsporing Verzocht op 16 april 2024, heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] een telefoongesprek gevoerd. Hierin heeft hij gezegd dat hij op opsporing komt op 16 april met twee anderen, maar dat hij niet herkenbaar is, omdat hij ‘beduh’ was en die andere ook bij het ‘nippen’ (de rechtbank begrijpt: pinnen). Ook in de Vomar was de medeverdachte [medeverdachte 1] ‘beduh’. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft daarover gezegd: “Toen we daar liepen had ik wel gewoon een kappie op en keek ik naar de grond, want ik wist al. Ik hield daar rekening mee. Alleen die andere boys niet.” Ook bevestigt hij dat dat dom is van die anderen. De rechtbank leidt hieruit af dat de personen die in de Vomar waren, de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], samen de straatroof hebben gepleegd.
Deze conclusie wordt bevestigd door het gesprek dat de verdachte met [betrokkene 1] voerde op 11 april 2024, eveneens na de vooraankondiging dat de straatroof zou worden behandeld in het programma Opsporing Verzocht op 16 april 2024. Hierin heeft [betrokkene 1] de verdachte gevraagd “of hij goed herkenbaar is of niet” en de verdachte heeft daarin aangegeven dat het een straatroof betrof en dat [betrokkene 1] zijn mond moet houden.
In een gesprek op dezelfde dag heeft medeverdachte [medeverdachte 2] tegen [betrokkene 2] gezegd: “ik denk dat ze dat stukje van het nippen gaan laten zien man”. Later in het gesprek wordt naar aanleiding van “screens van de tori” gesproken over ‘2k’ en ‘5b de pp’. De rechtbank gaat er vanuit dat hier wordt gesproken over € 2.000,00 en € 500,00 per persoon. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat ‘K’ achter een getal staat voor kilo-euro, oftewel duizend euro. Na de straatroof is ook tweeduizend euro van de rekening van de aangever gepind. De ‘b’ in dit verband kan niet anders worden gezien dan als ‘barkie’, waarbij ‘barkie’ in het Surinaams en in straattaal ‘honderd euro’ betekent. De rechtbank leidt hieruit af dat in dit gesprek over de verdeling van de buit van de straatroof wordt gesproken.
Verder heeft de verdachte tegen medeverdachte [medeverdachte 1] en de medeverdachte [medeverdachte 2] in afzonderlijke gesprekken tijdens de uitzending van Opsporing Verzocht van 16 april 2024 gezegd dat ‘ze niets op ons hebben’ en ‘geen stress’.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de ten laste gelegde straatroof heeft gepleegd.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte als medepleger of medeplichtige moet worden aangemerkt.
Medeplegen
Juridisch kader
Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en (een) ander(en). Ook wanneer het medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die meestal met medeplichtigheid in verband worden gebracht (bijvoorbeeld het op de uitkijk staan), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Feiten en omstandigheden
Met betrekking tot de rol van de verdachte bij de straatroof en de diefstal stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
De aangever heeft interesse getoond in een scooter die via Snapchat te koop werd aangeboden. Hij is vervolgens samen met een vriend naar de afgesproken plek in Hoorn afgereisd, waar zij werden opgewacht door dader 1.
Dader 1 is door de vriend van de aangever omschreven als een getinte man met een zwarte bos krullen. De aangever zelf heeft ook verklaard over een getinte man met zwart gekruld halflang haar: “zo’n kapsel wat helemaal in is op dit moment”. Op verzoek van de politie heeft de aangever een voorbeeldfoto van het kapsel gestuurd, met de opmerking daarbij dat het kapsel van de dader iets langer was. De verbalisant heeft overeenkomsten gezien met het kapsel van de medeverdachte [medeverdachte 1].
Daarbij komt dat het videobestand dat de verkoper van de scooter naar de aangever heeft gestuurd en de naam van het Snapchat account waarmee de aangever de afspraak met de verkoper heeft gemaakt, op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn aangetroffen.
Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat de medeverdachte [medeverdachte 1] de persoon is geweest die de afspraak met de aangever heeft gemaakt en de aangever en zijn vriend beneden stond op te wachten, dader 1.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de aangever en zijn vriend vervolgens door een stalen deur naar boven, naar het dak van de Vomar, geleid, waar zich een aantal schuurtjes/garageboxen bevonden. Daar stonden twee andere personen te wachten; de medeverdachte [medeverdachte 2], die een groene jas droeg, en de verdachte. Zij hadden op dat moment hun capuchon op, waardoor de aangever en zijn vriend hun gezicht niet konden zien. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de aangever vervolgens direct tegen een schuurtje aangeduwd en een vuistslag in zijn gezicht gegeven. Er werd gezegd dat de aangever geld moest geven en er werd gedreigd met een vuurwapen. De medeverdachte [medeverdachte 1] zei tegen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] dat ze het wapen moesten doorgeven. De aangever zag dat de verdachten elkaar een teken gaven toen ze dachten dat er iemand aan kwam. De verdachten zijn dreigend om de aangever en zijn vriend gaan staan, waardoor hen de weg werd geblokkeerd. De aangever moest zijn jas, telefoon, pinpas en pincode afgeven. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft deze pinpas en de pincode aan de medeverdachte [medeverdachte 2] en de verdachte gegeven. De verdachten zijn vervolgens samen met de gestolen goederen weggelopen. Korte tijd daarna is door de medeverdachte Veldboem in het bijzijn van de verdachte € 2.000,00 gepind van de bankrekening van de aangever met de pinpas en pincode van de aangever.
Oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor weergegeven volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte met de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gewacht totdat de medeverdachte [medeverdachte 1] de aangever en zijn vriend naar een afgelegen plaats bracht. Daarbij hadden de medeverdachte [medeverdachte 2] en de verdachte hun capuchon over hun hoofd, zodat de aangever en zijn vriend hun gezicht niet konden zien. De verdachte was erbij aanwezig toen de medeverdachte [medeverdachte 1] de aangever meteen een vuistslag in het gezicht gaf, dreigende woorden sprak en de aangever dwong zijn jas, telefoon, pinpas en pincode af te staan. Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat de verdachte een dreigende houding heeft aangenomen, de weg voor de aangever en zijn vriend heeft geblokkeerd, op de uitkijk heeft gestaan en vervolgens met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met de pinpas en de pincode is weggelopen. Hiermee hebben de medeverdachte [medeverdachte 1] en de verdachte kort daarna € 2.000,00 van de rekening van de aangever gepind. Op de camerabeelden van de Geldmaat is immers te zien dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] kwam aanrennen, dat de verdachte achter medeverdachte [medeverdachte 1] stond tijdens het pinnen en dat zij ook weer samen zijn weggerend.
De rechtbank acht, vanwege voornoemde omstandigheden en gedragingen van de verdachte, bewezen dat de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk uitvoering hebben gegeven aan hun gezamenlijke plan om de aangever geld en/of goederen afhandig te maken. Dat sprake was van een vooropgezet plan blijkt ook uit het hiervoor genoemde tapgesprek dat de verdachte [medeverdachte 1] heeft gevoerd en waarin hij aangaf dat hij in de Vomar al “beduh” was, dat hij zijn kappie op had en de medeverdachten niet en dat dat dom van hen was. Daarbij heeft de verdachte zelf ter zitting verklaard dat hij op de hoogte was van het plan. De aangever en zijn vriend hebben tot slot verklaard dat zij dachten dat de drie daders het één en ander hadden afgesproken en op elkaar ingespeeld leken. De medeverdachte [medeverdachte 1] nam de leiding. De medeverdachte [medeverdachte 2] en de verdachte namen een dreigende houding aan, stonden op de uitkijk, blokkeerden de vluchtroute van de aangever en zijn vriend en namen de pinpas en pincode aan van de medeverdachte [medeverdachte 1] voordat zij wegliepen. Vervolgens was de verdachte aanwezig terwijl medeverdachte [medeverdachte 1] € 2.000,00 van de bankrekening van de aangever pinde.
De rechtbank is van oordeel dat de bijdrage van de verdachte, zoals hiervoor beschreven, van voldoende gewicht was om te oordelen dat hij nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
De rechtbank acht het aan de verdachte onder feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van afpersing en de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
feit 1
hij, op 11 maart 2024 te Hoorn, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld, [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas en telefoon en pinpas, die geheel aan die [benadeelde] toebehoorden, door:
- die [benadeelde] de woorden toe te voegen “We kunnen dit op twee manieren oplossen. Of het geld of een kogel” en
- die [benadeelde] tegen een schuur te duwen en,
- die [benadeelde] tegen het hoofd te slaan en,
- die [benadeelde] de woorden toe te voegen “Als je niet meewerkt krijg je een kogel door je hoofd” en
- te doen alsof er een vuurwapen wordt doorgegeven.
feit 2
hij, op 11 maart 2024 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een ander, 2000 euro, die geheel aan [benadeelde] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas van die [benadeelde] en de bijbehorende pincode tot het gebruik waarvan zij niet gerechtigd waren.
Wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 106 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf van 240 uur moet worden opgelegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de strafmaat verzocht rekening te houden met de jonge leeftijd van de verdachte. Ook heeft zij gewezen op de inhoud van het reclasseringsadvies en de aanwezigheid van een aantal stabiele factoren in het leven van de verdachte. Zij heeft verzocht de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 11 maart 2024 samen met twee anderen schuldig gemaakt aan afpersing. Eén van de medeverdachten had onder valse voorwendselen een afspraak met het (jonge) slachtoffer gemaakt om hem een scooter te verkopen. Het slachtoffer is vervolgens naar een afgelegen plek geleid, waar de verdachte en een andere medeverdachte stonden te wachten. De aangever is geslagen en gedwongen tot afgifte van zijn jas, telefoon, pinpas en zijn pincode. Er zijn daarbij dreigende woorden geuit en de indruk is gewekt dat zij een vuurwapen in hun bezit hadden. De verdachte en diens medeverdachten hebben daarbij gehandeld volgens een vooropgezet plan om het slachtoffer naar de afgesproken plek te lokken en hem op een verwerpelijke wijze geld en/of goederen afhandig te maken. Vervolgens heeft de verdachte met één van de medeverdachten de bij die afpersing buit gemaakte pinpas en pincode gebruikt om € 2.000,00 van de bankrekening van aangever te stelen.
Met hun handelen hebben de verdachte en zijn medeverdachten een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en hebben zij hem ook ernstige financiële schade toegebracht. Uit de toelichting op de schadevergoedingsvorderingen blijkt welke impact dit op zowel het leven van het slachtoffer zelf, alsook op dat van zijn vriend die ook bij de afpersing aanwezig was, heeft gehad. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten enkel gericht was op eigen geldelijk gewin, zonder dat zij hebben stilgestaan bij de mogelijke gevolgen daarvan voor het slachtoffer en zijn vriend. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer aan. Bovendien heeft de verdachte ook geen openheid van zaken gegeven over wat zich heeft afgespeeld. Hij heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn strafbare gedragingen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op zijn strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 23 oktober 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet eerder onherroepelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland van 19 november 2024, opgesteld en ter zitting toegelicht door [reclasseringswerker], reclasseringswerker. De reclassering heeft de rechtbank geadviseerd om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen in combinatie met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met de medeverdachten. Tijdens het schorsingstoezicht is reeds een behandeling gestart en door oplegging van deze bijzondere voorwaarden zou deze voortgezet kunnen worden.
Op te leggen straf
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank houdt echter bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van de verdachte rekening met zijn jeugdige leeftijd en met het feit dat de verdachte een kleinere rol bij het feit heeft gehad dan de medeverdachte [medeverdachte 1]. Daarnaast acht de rechtbank het onwenselijk de ingezette positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte te doorkruisen door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de tijd overschrijdt die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 120 dagen passend en geboden is, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 106 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank naast de algemene voorwaarden ook de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering om de verdachte te doordringen van het belang zijn leven op een andere manier vorm te geven.
Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf van 240 uur op zijn plaats, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde]
Door de benadeelde partij [benadeelde] is een vordering tot schadevergoeding van € 7.650,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade (smartengeld) die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit het bedrag dat met zijn pinpas is gepind (€ 2.000,00), een nieuwe telefoon (€ 550,00), benzinekosten (€ 100,00) en smartengeld (€ 5.000,00).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële vordering deels kan worden toewezen. De schade ten aanzien van het gepinde bedrag is duidelijk en komt voor toewijzing in aanmerking. Datzelfde geldt voor de onderbouwde benzinekosten. Ook is het begrijpelijk dat de benadeelde partij een vervangende telefoon heeft aangeschaft, maar gelet op de schadebeperkingsplicht moet het gevorderde bedrag worden gematigd tot € 250,00. Ook een smartengeldvergoeding is op zijn plaats. De officier van justitie acht een matiging tot € 1.000,00 redelijk. Het toe te wijzen bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en ook de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd, waarbij de verdachte en de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren wegens de bepleite vrijspraken. Subsidiair heeft zij de gevorderde materiële en immateriële schade betwist en verzocht om niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing ervan. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat de benadeelde partij wellicht al door de bank is gecompenseerd voor het gepinde bedrag. De gevorderde benzinekosten staan niet in rechtstreeks verband tot de feiten en de benadeelde partij heeft slechts korte tijd niet over zijn telefoon kunnen beschikken zodat er geen sprake is geweest van schade. Tot slot heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de immateriële vordering onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade toewijsbaar tot € 2.300,00
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 2.300,00 rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten.
Gepinde geld
De schade terzake het met de pinpas van de benadeelde partij gepinde bedrag van € 2.000,00 vloeit rechtstreeks voort uit het bewezenverklaarde onder feit 2.
Telefoon
Daarnaast volgt uit het dossier dat de benadeelde partij ook zijn telefoon heeft afgegeven en deze daarna enige tijd kwijt is geweest wegens politieonderzoek. De rechtbank maakt ten aanzien daarvan gebruik van haar schattingsbevoegdheid en begroot deze schade op € 250,00.
Benzine
De rechtbank wijst de benzinekosten toe voor zover deze zien op de reis naar het politiebureau in Hoorn voor verhoor tot een bedrag van € 50,00.
De rechtbank wijst het meer gevorderde af.
Immateriële schade toewijsbaar tot € 2.000,00
De rechtbank is verder van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij nadelige lichamelijke en geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De benadeelde partij is mishandeld, er is gedreigd dat er een kogel door zijn hoofd zou worden geschoten en hij heeft zijn telefoon en pinpas met code moeten geven. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de straatroof een grote impact op zijn leven heeft gehad en nog steeds heeft. Ook heeft de rechtbank gelet op bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken plegen toe te kennen. De rechtbank komt een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. De rechtbank wijst het meer gevorderde af.
Conclusie
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.300,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd en dat indien een medeverdachte het door de verdachte te betalen schadevergoedingsbedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
7.2
Vordering benadeelde partij [getuige]
Door de benadeelde partij [getuige] is een vordering tot schadevergoeding van € 25.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade (smartengeld) die de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. Ook is een bedrag van € 10.000,00 gevorderd wegens affectieschade, naar de rechtbank begrijpt door de vader van de benadeelde partij, omdat zijn zoon getuige is geweest. Beide bedragen moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de benadeelde partij een smartengeldvergoeding kan worden toegekend. Ondanks de summiere onderbouwing is vergoeding van € 500,00 billijk, nu de benadeelde partij bij de straatroof aanwezig is geweest. Het toe te wijzen bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de verdachte en de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de affectieschade op het standpunt gesteld dat deze moet worden afgewezen wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag.
Standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft de gevorderde schade betwist en niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing bepleit. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat het schadevergoedingsformulier op onjuiste wijze is ingevuld, dat onduidelijk is wie het heeft ingevuld en dat de gevorderde schade niet is onderbouwd. Van affectieschade kan naar de mening van de raadsvrouw geen sprake zijn en bovendien kan uit het dossier ook niet worden afgeleid dat de benadeelde partij kan worden aangemerkt als slachtoffer in deze zaak, zo stelt zij.
Oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij geen lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Uit vaste rechtspraak blijkt dat van de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat door de benadeelde partij geen bewijsstukken zijn overgelegd, waaruit het bestaan van geestelijk letsel blijkt.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Ten aanzien van de aantasting van de benadeelde partij in zijn persoon ‘op andere wijze’ overweegt de rechtbank in deze zaak dat de aard en de ernst van de normschending, met zich meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Er is sprake van een straatroof door drie mededaders, waarbij de daders dreigend om de benadeelde partij en zijn vriend heen gingen staan, zodat zij lastig konden weggaan, zij tegen een muur werden gedrukt, de benadeelde partij er getuige van was dat zijn vriend in het gezicht werd geslagen, de daders dreigden een vuurwapen te gebruiken, de benadeelde partij en zijn vriend gedwongen werden om op de grond te gaan zitten en hun jas af te geven en zijn vriend gedwongen werd zijn pinpas en pincode af te geven. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de benadeelde partij hierdoor nog altijd last heeft van gevoelens van angst en onveiligheid, hetgeen een grote impact heeft op zijn leven.
De rechtbank komt gelet op de aard en ernst van de straatroof, de onderbouwing van de vordering, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,00 billijk voor.
Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd en dat indien een medeverdachte het door de verdachte te betalen schadevergoedingsbedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Affectieschade
De wet stelt de eis dat bij het primaire slachtoffer (in dit geval: de benadeelde partij) sprake moet zijn van ernstig en blijvend letsel (artikel 6:107, lid 1 onder b BW). Nu uit het hiervoor overwogene blijkt dat hiervan geen sprake is, komt de vader van de benadeelde partij niet in aanmerking voor affectieschade en zal dit deel van de vordering daarom worden afgewezen.
7.3
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: afpersing en diefstal in vereniging] aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde] en [getuige] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht (Sr.) op te leggen.
Tot slot wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken. De tot op heden gemaakte kosten worden voor elke benadeelde partij begroot op nihil.

8.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de kantonrechter te Alkmaar van 2 december 2022 in de zaak met parketnummer 96/051026-22 is de verdachte veroordeeld tot onder meer een hechtenis voor de duur van een week. De proeftijd is bepaald op drie jaren onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De bij dit vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 17 december 2022.
De officier van justitie heeft bij vordering van 23 oktober 2024 gelast dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd tot afwijzing van deze vordering.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. Gelet op het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank het nu niet opportuun de voorwaardelijke hechtenis van een week ten uitvoer te leggen. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom afwijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 311 en 317 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 106 (honderdzes) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, gevestigd op het adres Drechterwaard 102, 1824 DX te Alkmaar of nader te noemen spreeklocatie (Hoorn). De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
- zich laat behandelen door de forensische polikliniek GGZ Noord-Holland Noord of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zoekt of heeft met [medeverdachte 1] (geboren [geboortedatum 2] te Hoorn) en [medeverdachte 2] (geboren [geboortedatum 3] te Hoorn), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Benadeelde partijen
[benadeelde]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
4.300,00 (vierduizend en driehonderd) euro, als vergoeding voor materiële en immateriële schade en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst de vordering voor het overige af.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van 4.300,00 (vierduizend en driehonderd) euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 53 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[getuige]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade van
500,00 (vijfhonderd) euro, als vergoeding voor immateriële schade en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [getuige], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst de vordering voor het overige af.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [getuige] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van 500,00 (vijfhonderd) euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 2 december 2022 van de kantonrechter te Alkmaar in de zaak met parketnummer 96/051026-22 opgelegde voorwaardelijke straf.
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mr. S.J. Riem en mr. J.J. Veldheer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A.I. Hoedjes en mr. M. Bleijendaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 december 2024
mr. J.J. Veldheer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage 1 – De tenlastelegging
Feit 1
primair
Hij, op of omstreeks 11 maart 2024 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas en/of telefoon en/of pinpas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [benadeelde] en/of een derde toebehoorde(n), door:
- die [benadeelde] de woorden toe te voegen “We kunnen dit op twee manieren oplossen. Of het geld of een kogel”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of,
- die [benadeelde] tegen een schuur te duwen en/of,
- die [benadeelde] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of,
- die [benadeelde] de woorden toe te voegen “Als je niet meewerkt krijg je een kogel door je hoofd.”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- te doen alsof er een vuurwapen wordt doorgegeven;
subsidiair:
Hij, op of omstreeks 11 maart 2024 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een jas en/of telefoon en/of pinpas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [benadeelde] de woorden toe te voegen “We kunnen dit op twee manieren oplossen. Of het geld of een kogel”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of,
- die [benadeelde] tegen een schuur te duwen en/of,
- die [benadeelde] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of,
- die [benadeelde] de woorden toe te voegen “Als je niet meewerkt krijg je een kogel door je hoofd.”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- te doen alsof er een vuurwapen wordt doorgegeven;
meer subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], althans een/meer onbekend gebleven andere(n), op of omstreeks 11 maart 2024 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een jas en/of telefoon en/of pinpas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [benadeelde] en/of een derde toebehoorde(n), door:
- die [benadeelde] de woorden toe te voegen “We kunnen dit op twee manieren oplossen. Of het geld of een kogel”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of,
- die [benadeelde] tegen een schuur te duwen en/of,
- die [benadeelde] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of,
- die [benadeelde] de woorden toe te voegen “Als je niet meewerkt krijg je een kogel door je hoofd.”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- te doen alsof er een vuurwapen wordt doorgegeven,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 11 maart 2024 te Hoorn, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
- de groep (zijnde die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], althans onbekend gebleven andere(n)) getalsmatig te versterken, en/of
- de weg terug te blokkeren, en/of
- op de uitkijk te staan;
meest subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], althans een/meer onbekend gebleven andere(n) op of omstreeks 11 maart 2024 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een jas en/of telefoon en/of pinpas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde], in elk geval aan een ander dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn/hun mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren door
- die [benadeelde] de woorden toe te voegen “We kunnen dit op twee manieren oplossen. Of het geld of een kogel”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- die [benadeelde] tegen een schuur te duwen en/of
- die [benadeelde] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of
- die [benadeelde] de woorden toe te voegen “Als je niet meewerkt krijg je een kogel door je hoofd.”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- te doen alsof er een vuurwapen wordt doorgegeven,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 11 maart 2024 te Hoorn opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- de groep (zijnde die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], althans onbekend gebleven andere(n)) getalsmatig te versterken, en/of - de weg terug te blokkeren, en/of
- op de uitkijk te staan;
Feit 2
hij, op of omstreeks 11 maart 2024 te Hoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 2000 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas van die [benadeelde] en de (bijbehorende) pincode tot het gebruik waarvan zij niet gerechtigd waren;
Bijlage 2 - De bewijsmiddelen
(…)