3.3.1Bewijsoverwegingen
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die als bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft ter zitting erkend dat hij op de hoogte was van het plan om iemand te beroven, maar heeft alle betrokkenheid bij de ten laste gelegde straatroof en het pinnen met de bankpas van de aangever ontkend.
Feiten en omstandigheden
Met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij de straatroof en het pinnen van € 2.000,00 van de bankrekening van de aangever stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
De aangever [benadeelde] heeft via Snapchat gereageerd op een aangeboden scooter via een account met de naam ‘
team trappagas verkoop’. De verkoper van de scooter heeft aan de aangever vervolgens een filmpje gestuurd waarop een scooter in Hoorn te zien was. Dit videobestand is aangetroffen in zowel de telefoon van de aangever als in de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 1]. Ook leidde de zoekterm ‘trappagas’ in de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 1] tot een concreet resultaat in Snapchat.
De aangever en zijn vriend (getuige [getuige]) hebben vervolgens allebei verklaard over de aanwezigheid en betrokkenheid van drie daders bij de straatroof. Dader 1 wachtte hen op toen zij een afspraak hadden gemaakt om de scooter te bekijken en leidde hen naar de twee andere daders. Hiervan droeg één donkere kleding (dader 2) en de andere een groene jas (dader 3). Dader 2 en 3 stonden op dat moment met hun capuchon over hun hoofd hen op te wachten.
Met de bij de straatroof gestolen pinpas van de aangever is kort daarna € 2.000,00 van de bankrekening van de aangever gepind bij een geldautomaat bij het winkelcentrum Huesmolen in Hoorn. Door de politie zijn de camerabeelden van dit winkelcentrum en van deze geldautomaat ten tijde van de geldopname uitgekeken. Op die beelden waren twee personen te zien die rennend in beeld kwamen. Eén persoon, in een jas met een bontkraag, liep in de richting van de geldautomaat. Op de beelden was te zien dat hij een bankpas in zijn hand had en biljetten uit het geldluik pakte. De andere persoon had donker opgeschoren haar, droeg donkere kleding en zwarte sneakers met witkleurige bewerking. Deze persoon stond op het moment van het pinnen achter de persoon die het geld heeft gepind. De twee personen zijn samen weggerend.
Deze camerabeelden zijn door de politie vergeleken met de camerabeelden die in de buurt van de straatroof zijn opgenomen bij en in de supermarkt Vomar. Daarop was te zien dat ongeveer een uur voor de straatroof drie personen samen de Vomar inliepen. De signalementen van twee van hen kwamen overeen met de signalementen van de twee personen op bovengenoemde camerabeelden bij winkelcentrum De Huesmolen. De derde persoon droeg een groene jas.
Gelet op de foto’s die bij de aandachtvestiging zijn gevoegd en bij het proces-verbaal van herkenning is deze derde persoon met de groene jas door een verbalisant herkend als de medeverdachte [medeverdachte 2]. De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij zijn verhoor bij de politie ook verklaard dat hij zichzelf herkende op de screenshots van de camerabeelden in de Vomar. De persoon die de jas met de bontkraag droeg is door twee verbalisanten herkend als de medeverdachte [medeverdachte 1]. De rechtbank stelt dan ook vast dat deze twee personen in de Vomar de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] betreffen.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de persoon in de Vomar in de donkere jas
zonderbontkraag de verdachte is. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op de camerabeelden van de Vomar was te zien dat de betreffende persoon twee pinbetalingen heeft gedaan met zijn telefoon. Uit nader onderzoek is gebleken dat deze betalingen van de bankrekening van de verdachte zijn gedaan. De rechtbank leidt uit de camerabeelden ook af dat de verdachte deze betalingen zelf heeft gedaan. Daarop was immers te zien dat de persoon geen gebruik maakte van een pincode, dat hij zijn vingers aan de zijkant van zijn telefoon hield en de telefoon richting zijn gezicht gericht had, op navel hoogte. De verdachte heeft verklaard dat zijn pinpas op zijn telefoon zit via ApplePay. De rechtbank gaat er hierom van uit dat de betaalapp (Apple Pay) is geactiveerd door aan de zijkant dubbel te klikken en dat de opdracht is geautoriseerd met zogenoemde Face ID, dan wel Touch ID. Dit kan niet anders dan door de verdachte zelf zijn gedaan.
Een verbalisant heeft voorts de SKDB-foto van de verdachte vergeleken met foto’s van het fotoblad en heeft daarin overeenkomsten gezien voor wat betreft het gezicht en de haardracht van de verdachte. Ook zijn ten tijde van de doorzoeking in de slaapkamer van de verdachte schoenen aangetroffen die overeenkomsten vertonen met de schoenen op de eerder genoemde camerabeelden.
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het de verdachte is geweest die samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de Vomar is geweest kort voorafgaand aan de straatroof.
Blijkens twee processen-verbaal van bevindingen komen het uiterlijk en de kleding van de verdachte en van de medeverdachte [medeverdachte 1] op de beelden bij de Vomar overeen met dat van de personen die te zien zijn op de beelden bij de Geldmaat.
De rechtbank concludeert op basis hiervan dat de verdachte ook samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] was op het moment van de geldopname met de bankpas van de aangever in winkelcentrum Huesmolen kort na de straatroof. Hierbij gaat de rechtbank er op basis van de beelden vanuit dat de medeverdachte [medeverdachte 1] degene is die de € 2.000,00 heeft gepind en dat de verdachte de persoon is die samen met hem arriveerde en vertrok en tijdens het pinnen achter de medeverdachte te zien was.
Betrokkenheid van de verdachte bij de straatroof
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank daarnaast vast dat de verdachte aanwezig is geweest bij de straatroof. Zij overweegt daartoe als volgt.
De straatroof werd omstreeks 19:18 uur door drie daders gepleegd bij de schuurtjes/garageboxen van het appartementencomplex boven de Vomar in Hoorn. Zoals hiervoor is vastgesteld is de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kort tevoren, te weten rond 18:15 uur, in de betreffende Vomar geweest. Uit de camerabeelden blijkt dat zij daarna gezamenlijk het appartementencomplex bij de Vomar binnen zijn gegaan. Uit chatberichten die zijn aangetroffen op de telefoon van de verdachte blijkt dat hij naar eigen zeggen om 18:52 uur nog samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] was. Om 19:42 uur was de verdachte aanwezig bij de pinopname met de bankpas van de aangever bij winkelcentrum Huesmolen door de medeverdachte [medeverdachte 1].
Uit het onderzoek naar de telefoons en telefoongesprekken van de verdachte en de medeverdachten blijkt verder het volgende.
Op 11 april 2024, na de vooraankondiging dat de straatroof zou worden behandeld in het programma Opsporing Verzocht op 16 april 2024, heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] een telefoongesprek gevoerd. Hierin heeft hij gezegd dat hij op opsporing komt op 16 april met twee anderen, maar dat hij niet herkenbaar is, omdat hij ‘beduh’ was en die andere ook bij het ‘nippen’ (de rechtbank begrijpt: pinnen). Ook in de Vomar was de medeverdachte [medeverdachte 1] ‘beduh’. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft daarover gezegd: “Toen we daar liepen had ik wel gewoon een kappie op en keek ik naar de grond, want ik wist al. Ik hield daar rekening mee. Alleen die andere boys niet.” Ook bevestigt hij dat dat dom is van die anderen. De rechtbank leidt hieruit af dat de personen die in de Vomar waren, de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], samen de straatroof hebben gepleegd.
Deze conclusie wordt bevestigd door het gesprek dat de verdachte met [betrokkene 1] voerde op 11 april 2024, eveneens na de vooraankondiging dat de straatroof zou worden behandeld in het programma Opsporing Verzocht op 16 april 2024. Hierin heeft [betrokkene 1] de verdachte gevraagd “of hij goed herkenbaar is of niet” en de verdachte heeft daarin aangegeven dat het een straatroof betrof en dat [betrokkene 1] zijn mond moet houden.
In een gesprek op dezelfde dag heeft medeverdachte [medeverdachte 2] tegen [betrokkene 2] gezegd: “ik denk dat ze dat stukje van het nippen gaan laten zien man”. Later in het gesprek wordt naar aanleiding van “screens van de tori” gesproken over ‘2k’ en ‘5b de pp’. De rechtbank gaat er vanuit dat hier wordt gesproken over € 2.000,00 en € 500,00 per persoon. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat ‘K’ achter een getal staat voor kilo-euro, oftewel duizend euro. Na de straatroof is ook tweeduizend euro van de rekening van de aangever gepind. De ‘b’ in dit verband kan niet anders worden gezien dan als ‘barkie’, waarbij ‘barkie’ in het Surinaams en in straattaal ‘honderd euro’ betekent. De rechtbank leidt hieruit af dat in dit gesprek over de verdeling van de buit van de straatroof wordt gesproken.
Verder heeft de verdachte tegen medeverdachte [medeverdachte 1] en de medeverdachte [medeverdachte 2] in afzonderlijke gesprekken tijdens de uitzending van Opsporing Verzocht van 16 april 2024 gezegd dat ‘ze niets op ons hebben’ en ‘geen stress’.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de ten laste gelegde straatroof heeft gepleegd.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte als medepleger of medeplichtige moet worden aangemerkt.
Medeplegen
Juridisch kader
Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en (een) ander(en). Ook wanneer het medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die meestal met medeplichtigheid in verband worden gebracht (bijvoorbeeld het op de uitkijk staan), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Feiten en omstandigheden
Met betrekking tot de rol van de verdachte bij de straatroof en de diefstal stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
De aangever heeft interesse getoond in een scooter die via Snapchat te koop werd aangeboden. Hij is vervolgens samen met een vriend naar de afgesproken plek in Hoorn afgereisd, waar zij werden opgewacht door dader 1.
Dader 1 is door de vriend van de aangever omschreven als een getinte man met een zwarte bos krullen. De aangever zelf heeft ook verklaard over een getinte man met zwart gekruld halflang haar: “zo’n kapsel wat helemaal in is op dit moment”. Op verzoek van de politie heeft de aangever een voorbeeldfoto van het kapsel gestuurd, met de opmerking daarbij dat het kapsel van de dader iets langer was. De verbalisant heeft overeenkomsten gezien met het kapsel van de medeverdachte [medeverdachte 1].
Daarbij komt dat het videobestand dat de verkoper van de scooter naar de aangever heeft gestuurd en de naam van het Snapchat account waarmee de aangever de afspraak met de verkoper heeft gemaakt, op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn aangetroffen.
Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat de medeverdachte [medeverdachte 1] de persoon is geweest die de afspraak met de aangever heeft gemaakt en de aangever en zijn vriend beneden stond op te wachten, dader 1.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de aangever en zijn vriend vervolgens door een stalen deur naar boven, naar het dak van de Vomar, geleid, waar zich een aantal schuurtjes/garageboxen bevonden. Daar stonden twee andere personen te wachten; de medeverdachte [medeverdachte 2], die een groene jas droeg, en de verdachte. Zij hadden op dat moment hun capuchon op, waardoor de aangever en zijn vriend hun gezicht niet konden zien. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de aangever vervolgens direct tegen een schuurtje aangeduwd en een vuistslag in zijn gezicht gegeven. Er werd gezegd dat de aangever geld moest geven en er werd gedreigd met een vuurwapen. De medeverdachte [medeverdachte 1] zei tegen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] dat ze het wapen moesten doorgeven. De aangever zag dat de verdachten elkaar een teken gaven toen ze dachten dat er iemand aan kwam. De verdachten zijn dreigend om de aangever en zijn vriend gaan staan, waardoor hen de weg werd geblokkeerd. De aangever moest zijn jas, telefoon, pinpas en pincode afgeven. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft deze pinpas en de pincode aan de medeverdachte [medeverdachte 2] en de verdachte gegeven. De verdachten zijn vervolgens samen met de gestolen goederen weggelopen. Korte tijd daarna is door de medeverdachte Veldboem in het bijzijn van de verdachte € 2.000,00 gepind van de bankrekening van de aangever met de pinpas en pincode van de aangever.
Oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor weergegeven volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte met de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gewacht totdat de medeverdachte [medeverdachte 1] de aangever en zijn vriend naar een afgelegen plaats bracht. Daarbij hadden de medeverdachte [medeverdachte 2] en de verdachte hun capuchon over hun hoofd, zodat de aangever en zijn vriend hun gezicht niet konden zien. De verdachte was erbij aanwezig toen de medeverdachte [medeverdachte 1] de aangever meteen een vuistslag in het gezicht gaf, dreigende woorden sprak en de aangever dwong zijn jas, telefoon, pinpas en pincode af te staan. Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat de verdachte een dreigende houding heeft aangenomen, de weg voor de aangever en zijn vriend heeft geblokkeerd, op de uitkijk heeft gestaan en vervolgens met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met de pinpas en de pincode is weggelopen. Hiermee hebben de medeverdachte [medeverdachte 1] en de verdachte kort daarna € 2.000,00 van de rekening van de aangever gepind. Op de camerabeelden van de Geldmaat is immers te zien dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] kwam aanrennen, dat de verdachte achter medeverdachte [medeverdachte 1] stond tijdens het pinnen en dat zij ook weer samen zijn weggerend.
De rechtbank acht, vanwege voornoemde omstandigheden en gedragingen van de verdachte, bewezen dat de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk uitvoering hebben gegeven aan hun gezamenlijke plan om de aangever geld en/of goederen afhandig te maken. Dat sprake was van een vooropgezet plan blijkt ook uit het hiervoor genoemde tapgesprek dat de verdachte [medeverdachte 1] heeft gevoerd en waarin hij aangaf dat hij in de Vomar al “beduh” was, dat hij zijn kappie op had en de medeverdachten niet en dat dat dom van hen was. Daarbij heeft de verdachte zelf ter zitting verklaard dat hij op de hoogte was van het plan. De aangever en zijn vriend hebben tot slot verklaard dat zij dachten dat de drie daders het één en ander hadden afgesproken en op elkaar ingespeeld leken. De medeverdachte [medeverdachte 1] nam de leiding. De medeverdachte [medeverdachte 2] en de verdachte namen een dreigende houding aan, stonden op de uitkijk, blokkeerden de vluchtroute van de aangever en zijn vriend en namen de pinpas en pincode aan van de medeverdachte [medeverdachte 1] voordat zij wegliepen. Vervolgens was de verdachte aanwezig terwijl medeverdachte [medeverdachte 1] € 2.000,00 van de bankrekening van de aangever pinde.
De rechtbank is van oordeel dat de bijdrage van de verdachte, zoals hiervoor beschreven, van voldoende gewicht was om te oordelen dat hij nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
De rechtbank acht het aan de verdachte onder feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van afpersing en de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal, dan ook wettig en overtuigend bewezen.