ECLI:NL:RBNHO:2024:13059

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
HAA 23/6796
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden van eiseres na strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van de toestemming van eiseres om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. De rechtbank oordeelde dat de korpschef van politie, de politiechef van eenheid Noord-Holland, de toestemming op goede gronden heeft ingetrokken. Eiseres had in een korte periode twee strafbare feiten gepleegd, wat in strijd is met de hogere gedragseisen die aan beveiligers worden gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de toestemming noodzakelijk en passend was, gezien de ernst van de strafbare feiten en de impact daarvan op de betrouwbaarheid van eiseres als beveiliger. De rechtbank heeft de eerdere werkervaring van eiseres in de beoordeling betrokken, maar oordeelde dat deze niet voldoende was om de intrekking te weerleggen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de korpschef het motiveringsgebrek had hersteld. Eiseres heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/6796

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.E. Post),
en

De korpschef van politie, de politiechef van eenheid Noord-Holland

(gemachtigde: mr. K. El Addouti en F. Guit).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van de korpschef om de toestemming aan eiseres om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, in te trekken.
1.1.
Op 18 juli 2024 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan. Voor het verloop van de procedure tot dan toe, verwijst de rechtbank naar wat daarover in de tussenuitspraak staat vermeld.
1.2.
In de tussenuitspraak oordeelde de rechtbank dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. De korpschef kreeg daarbij de gelegenheid om de geconstateerde gebreken te herstellen (de bestuurlijke lus).
1.3.
Na de tussenuitspraak heeft de korpschef op 27 augustus 2024 een aanvullende motivering ingediend. Eiseres is vervolgens in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren (in een zienswijze). Dit heeft eiseres niet gedaan.
1.4.
De rechtbank heeft besloten uitspraak te doen zonder een tweede zitting te houden, en heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
Wat stond in de tussenuitspraak?
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank eerst vastgesteld dat het geschil zich niet (langer) richt op de bevoegdheid van de korpschef op zich om de toestemming in te trekken. Het geschil beperkt zich tot de vraag of de korpschef op goede gronden gebruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid en of kon worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel.
3.1.
Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Het dragende argument in het bestreden besluit is dat eiseres bij een lichtere maatregel dan een intrekking voor de buitenwereld nog aan het werk blijft, en dat dit de goede naam van de beveiligingsbranche zou schaden. Daarbij wegen de persoonlijke belangen van eiseres volgens de korpschef niet op tegen het belang dat beveiligers betrouwbaar moeten zijn en een betrouwbaar imago moeten hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is deze motivering te algemeen. Hiermee was niet voldaan aan het evenredigheidsvereiste uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) dat de maatregel noodzakelijk moet zijn in het specifieke geval van eiseres.
3.2.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de nadere motivering van de korpschef in het verweerschrift en op de zitting onvoldoende is om het motiveringsgebrek uit het bestreden besluit te herstellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef namelijk onvoldoende betrokken dat eiseres al eerder zes jaar als beveiliger had gewerkt. Daar had zij toestemming van de korpschef voor gekregen. In die zes jaar zijn volgens eiseres geen incidenten geweest die haar betrouwbaarheid als beveiliger in twijfel kunnen trekken. Deze omstandigheid heeft de korpschef niet betrokken in de beoordeling, terwijl zij dit al wel tijdens de hoorzitting in bezwaar had aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef onvoldoende (met stukken of anderszins) inzichtelijk gemaakt hoe deze factor meeweegt, dan wel niet kan meewegen, bij zijn conclusie dat een onvoorwaardelijke intrekking noodzakelijk en de enige passende maatregel voor eiseres was.
3.3.
Met een bestuurlijke lus kreeg de korpschef van de rechtbank de mogelijkheid om de genoemde gebreken te herstellen. Dit kon de korpschef doen door de argumenten die ten grondslag liggen aan de conclusie dat de intrekking noodzakelijk en passend is toespitsen op het specifieke geval van eiseres en daarbij ook haar eerdere probleemloze werkervaring als beveiliger betrekken.
Wat is het toetsingskader?
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr geen imperatief karakter heeft en ruimte geeft voor een belangenafweging. Het intrekken van een toestemming is evenzeer wel een belastend besluit. Bij de beoordeling van een intrekking op het evenredigheidsbeginsel (uit artikel 3:4, tweede lid, van de Awb) kunnen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van het besluit een rol spelen. De intrekking ondersteunt als bestuursrechtelijke maatregel het maatschappelijk belang dat is gediend bij een betrouwbare veiligheidszorg. Volgens de Afdeling is een intrekking van de toestemming om beveiligingswerkzaamheden te doen op zichzelf geen onredelijk middel om het doel te bereiken. Wel moet de korpschef motiveren waarom deze maatregel in het specifieke geval een passende en noodzakelijke maatregel is. Als het doel ook kan worden bereikt met een minder ingrijpende maatregel, dan is de intrekking van de toestemming niet noodzakelijk. Als een keuze mogelijk is tussen meer geschikte maatregelen, dan moet op basis van deze toets die maatregel worden gekozen die de belanghebbenden het minst belast. [1]
Nadere motivering van de korpschef
5. In de nadere motivering van 27 augustus 2024 stelt de korpschef
dat in het geval van eiseres het doel van een betrouwbare veiligheidszorg niet met een minder vergaande maatregel kan worden bereikt. Ter ondersteuning van dit standpunt voert de korpschef aan dat eiseres in een korte periode twee strafbare gedragingen heeft gepleegd. Niet in geschil is dat eiseres op 1 januari 2023 een auto heeft bestuurd onder invloed van een behoorlijke hoeveelheid harddrugs. Hiervoor heeft zij een strafbeschikking van € 850,- gekregen. Daarna heeft eiseres (amper vier maanden later) op 9 april 2023 een auto bestuurd met een geschorst rijbewijs. Hiervoor heeft zij een taakstraf van twintig uur gekregen. Deze strafbare gedragingen staan haaks op wat van een beveiliger mag worden verwacht en doet afbreuk aan het vertrouwen van de burger in beveiligingsmedewerkers. De gedragingen raken namelijk aan de aard van beveiligingswerkzaamheden (onder meer het beschermen van de veiligheid van personen) en kunnen daardoor niet los worden gezien van die werkzaamheden. Eiseres heeft twee keer binnen een korte periode bewust onverantwoorde risico’s genomen en rechtsregels naast zich neergelegd. Dit rekent de korpschef haar zwaar aan. Ook zegt dit iets over haar houding tegenover risicoafwegingen en rechtsregels in het algemeen. Verder geeft eiseres in de verhoren na de beide voorvallen geen blijk van inzicht van de ernst van de overtredingen, terwijl zij op de hoogte was van de strenge eisen die voor haar gelden vanwege haar werk als beveiliger. Aan eiseres zou geen toestemming zijn verleend als deze voorvallen zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip dat de toestemming werd aangevraagd (artikel 7, lid 5, Wpbr).
Daarnaast motiveert de korpschef dat hij geen doorslaggevend belang toekent aan de eerdere werkervaring van eiseres in de zes jaar voorafgaand aan de toestemming. Eiseres is namelijk in de zes jaren voorafgaand aan de ingetrokken toestemming betrokken geweest bij andere incidenten. Uit de politiesystemen volgt dat eiseres op 17 november 2016 betrokken was bij een incident met harddrugs en een doorgeladen vuurwapen. Dit was de reden voor de korpschef om twee eerdere toestemmingen in te trekken. Ter ondersteuning heeft de korpschef de intrekkingsbesluiten van 22 december 2016 en 17 mei 2017 bijgevoegd. Uit de politiesystemen volgt verder dat eiseres op 22 juni 2017 en 2 juli 2017 betrokken was bij twee druggerelateerde incidenten in een motorvoertuig. Deze voorvallen waren de reden voor de korpschef om een latere aanvraag om toestemming om beveiligingswerkzaamheden te mogen verrichten, te weigeren. Ter ondersteuning heeft de korpschef het weigeringsbesluit van 28 februari 2028 bijgevoegd. Tot slot voert de korpschef aan dat eiseres in haar zienswijzegesprek van 22 mei 2023 al aangaf dat zij haar ‘toestemming al eens eerder kwijt is geweest’. Dit alles maakt dat in het specifieke geval van eiseres niet kan worden volstaan met een waarschuwing, en een intrekking dus noodzakelijk is. [2]
Overwegingen van de rechtbank
Is de intrekking noodzakelijk en passend?
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef met de nadere motivering van 27 augustus 2024 voldoende gemotiveerd waarom in het specifieke geval van eiseres niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel. De rechtbank kan volgen dat aan eiseres hogere gedragseisen worden gesteld, omdat zij toestemming had om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. De rechtbank kan de korpschef ook volgen dat de strafbare gedragingen die eiseres op 1 januari en 9 april 2023 heeft verricht, en waarvoor zij inmiddels veroordeeld is, nauw raken aan de aard van beveiligingswerkzaamheden. Eiseres heeft namelijk een afweging gemaakt en het risico genomen dat zij andere weggebruikers in gevaar bracht. Gelet op de ernst en het tijdspad van de strafbare gedragingen, kan de rechtbank volgen dat eiseres niet langer aan de hogere eisen van betrouwbaarheid voldoet. In haar specifieke geval kan dus niet worden volstaan met alleen een waarschuwing, omdat zij dan als onvoldoende betrouwbare beveiliger aan het werk blijft. Daarnaast volgt de rechtbank de korpschef dat een voorwaardelijke intrekking niet mogelijk is, omdat bij ieder voorval een afzonderlijke afweging van de betrouwbaarheid van de beveiliger nodig is. De beslissing om de toestemming in te trekken kan en mag de korpschef redelijkerwijs niet laten afhangen van een eventueel volgend incident.
6.2.
Bij de beoordeling heeft de korpschef ook de zes jaren voorafgaand aan de ingetrokken toestemming van eiseres betrokken. De rechtbank oordeelt dat de korpschef (met stukken) heeft aangetoond dat de eerdere werkervaring van eiseres – anders dan eiseres stelde – niet probleemloos was. De korpschef heeft op goede gronden geen doorslaggevend belang toegekend aan de stelling van eiseres dat er in de zes jaren voorafgaand aan de toestemming geen incidenten zijn geweest die haar betrouwbaarheid in twijfel (kunnen) trekken. De door de korpschef genoemde incidenten in 2016 en 2017 wijzen ook voor de rechtbank inderdaad juist op het tegenovergestelde. Dit mocht de korpschef betrekken in zijn beoordeling dat bij eiseres niet kan worden volstaan met alleen een waarschuwing.
Is de intrekking evenwichtig?
7.1.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak nog geen oordeel gegeven over de vraag of de intrekking in het specifieke geval van eiseres ook evenwichtig is.
7.2.
Eiseres voert aan dat de korpschef haar persoonlijke omstandigheden onvoldoende en weinig concreet heeft meegenomen in de (belangen)afweging en zich slechts beroept op algemeenheden. In de aanvullende beroepsgronden geeft eiseres aan dat zij in financieel zwaar weer is komen te verkeren. Zij heeft schulden en is vrijwillig onder bewind gegaan. Sindsdien heeft zij weer overzicht in haar financiën en gaat het beter met eiseres. Eiseres heeft werk gevonden als toezichthouder.
7.3.
In het verweerschrift stelt de korpschef dat de voor eiseres naar voren gebrachte belangen een door de wetgever voorzien en beoogd gevolg zijn van de bevoegdheid van de korpschef om de toestemming in te trekken. Ook merkt de korpschef op dat eiseres een WW-uitkering ontvangt en een nieuwe baan heeft gevonden. Daarnaast maken haar persoonlijke omstandigheden (haar jonge leeftijd en gezinssituatie) de intrekking ook niet onevenwichtig of onevenredig. In de toekomst kan eiseres bij een nieuwe beoordeling weer als voldoende betrouwbaar worden aangemerkt.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de intrekking onevenwichtig voor haar is geweest. Het verlies van haar baan als beveiliger, en daarmee het verlies aan het inkomen behorend bij die baan, zijn gevolgen die de wetgever heeft voorzien met de mogelijkheid in de Wpbr om de toestemming in te trekken. Dit maakt de beslissing dus niet op voorhand onevenwichtig. Dat eiseres door het verlies aan inkomen stress en spanningen heeft ervaren en schulden heeft opgebouwd, leiden ook niet tot een onevenwichtige beslissing. Gebleken is namelijk dat eiseres inmiddels ondersteuning van een bewindvoerder heeft en bezig is om haar schulden, rekeningen en boetes te betalen. Dat zij daardoor moet leven van wekelijks leefgeld, is naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig. Daarnaast heeft de korpschef aangegeven dat hij de strafbare gedragingen van eiseres haar niet altijd zal blijven tegenwerpen. In de toekomst kan eiseres een nieuwe aanvraag doen om een toestemming op grond van artikel 7 van de Wpbr, waarbij een nieuwe beoordeling zal plaatsvinden van de vraag of eiseres voldoende betrouwbaar wordt geacht. Er blijft dus zicht op een baan in de beveiliging.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat de korpschef in zijn reactie op de tussenuitspraak van 27 augustus 2024 het motiveringsgebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat de intrekking van de toestemming - met de aanvullende motivering - in stand blijft.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de korpschef aan eiseres het door haar betaalde griffierecht betalen. Dit bedraagt € 184,-. Ook moet de korpschef de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een advocaat levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.750,-. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet de korpschef de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit met de aanvullende motivering in stand blijven;
- draagt de korpschef op het betaalde griffierecht van € 184,- aan de gemachtigde van eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. I.A. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals de ABRS bijvoorbeeld heeft geoordeeld in de uitspraak van 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:763.
2.De korpschef verwijst naar de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 21 februari 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:855 en van 1 maart 2024, ECLI:NL:RMNE:2024:1162.