ECLI:NL:RBNHO:2024:13002

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
23/6073
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen last onder dwangsom en invorderingsbeschikking wegens termijnoverschrijding

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, op 17 december 2024, is het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaren tegen een last onder dwangsom en een invorderingsbeschikking ongegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opmeer, waarbij haar een last onder dwangsom was opgelegd wegens het gebruik van een recreatieverblijf voor permanente bewoning. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van eiseres te laat waren ingediend en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiseres had de besluiten niet tijdig ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat de verzending en aanbieding van de besluiten voldoende aannemelijk waren gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de termijnen voor het indienen van de bezwaren waren aangevangen op de dagen van verzending van de besluiten. Eiseres kreeg geen gelijk en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekende dat zij geen griffierecht terugkreeg en ook geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/6073

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J.F.R. Eisenberger),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opmeer, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaren gericht tegen het opleggen van een last onder dwangsom bij besluit van 13 januari 2022 en tegen de invorderingsbeschikking van 22 november 2022. De rechtbank moet zich bij de toetsing van het bestreden besluit beperken tot de vraag of verweerder de bezwaren van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat zij haar bezwaren te laat heeft ingediend. Aan een beoordeling van de inhoud van de zaak komt de rechtbank daarom niet toe.
1.1
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door [adviseur] (adviseur), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van de besluiten

2.1
Eiseres is sinds 30 november 1996 eigenaar van het perceel met opstal (een recreatieverblijf) aan [adres] ( [nummer] ) te [plaats] . Het perceel is gelegen in een recreatiegebied waar slechts recreatieve bewoning is toegestaan. Eiseres staat sinds 13 juni 2018 op dit adres ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Eiseres verblijft permanent in de woning op het perceel.
2.2
Verweerder heeft naar aanleiding van controles door toezichthouders vastgesteld dat eiseres de woning gebruikt voor niet-recreatieve bewoning. Verweerder heeft bij brief van 4 oktober 2021 eiseres een vooraankondiging tot het opleggen van een last onder dwangsom gestuurd, omdat het gebruiken van een recreatieverblijf ten behoeve van permanente bewoning op grond van de geldende beheersverordening ter plaatse niet is toegestaan. Tegen de vooraankondiging is geen zienswijze ingediend door eiseres.
2.3
Bij brief van 13 januari 2022 heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd waarin zij is gelast binnen zes maanden na dagtekening het gebruik van haar recreatieverblijf ten behoeve van niet-recreatieve bewoning te beëindigen en beëindigd te houden. Verweerder heeft geconstateerd dat eiseres na afloop van de begunstigingstermijn nog steeds stond ingeschreven op het adres.
2.4
Bij brief van 31 oktober 2022 heeft verweerder een vooraankondiging tot het invorderen van de dwangsom kenbaar gemaakt omdat deze van rechtswege is verbeurd.
2.5
Bij brief van 22 november 2022 heeft verweerder meegedeeld de verbeurde dwangsom van € 25.000,- in te vorderen. Bij brief van 15 december 2022 heeft verweerder eiseres aangemaand tot betaling met het verzoek om binnen twee weken het verschuldigde bedrag te betalen.
2.6
Bij brief van 6 april 2023 heeft verweerder een dwangbevel uitgevaardigd tot voldoening van het bedrag van de dwangsom. Het dwangbevel is op 19 april 2023 door de deurwaarder aan het adres van eiseres betekend.
2.7
Bij afzonderlijke bezwaarschriften van 2 mei 2023, door verweerder ontvangen op 3 mei 2023, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom en de invorderingsbeschikking. Eiseres heeft daarbij eveneens verzocht om uitstel van betaling. Met het besluit van 25 mei 2023 heeft verweerder het verzoek om uitstel van betaling afgewezen. Bij besluit van 17 augustus 2023 heeft verweerder de bezwaarschriften van eiseres beide niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaren te laat zijn ingediend.

Standpunt eiseres

3.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de besluiten niet in werking zijn getreden. Eiseres voert daartoe aan dat de besluiten niet op de juiste wijze zijn uitgereikt en toegezonden als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres betwist dat de besluiten haar bij aangetekend poststuk zijn aangeboden en zij stelt allereerst dat de besluiten niet aangetekend zijn verzonden en voor zover dat wel zo is, dat zij daar nooit een afhaalbericht voor heeft ontvangen en dat de besluiten niet naar een afhaalpunt zijn gebracht. Eiseres heeft als gevolg daarvan de bestreden besluiten voor het eerst vernomen per deurwaardersexploot eind april 2023. Eisers stelt dat gelet hierop sprake is van een verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. De bezwaarschriften van 2 mei 2023 zijn, aldus eiseres, daarom tijdig ingediend.
3.2.
Ter onderbouwing wijst eiseres op de grote kwaliteitsproblemen rondom de postbezorging van PostNL in het algemeen. Verder stelt eiseres dat de postbezorging op het recreatiepark chaotisch is. Daarvoor heeft zij vier verklaringen van andere parkbewoners overgelegd waarin dat volgens haar wordt bevestigd, waaronder een verklaring van een bewoner die een keer heeft gezien dat een busje van de bezorgdienst langs het park reed zonder te stoppen en zij geen afhaalbericht had ontvangen, terwijl het verwachte pakket bij een afhaalpunt bleek te zijn gebracht. Eiseres heeft de mogelijkheid genoemd dat de postbezorger het betreffende adres of de brievenbus van eiseres niet heeft kunnen vinden, en de zending rechtsreeks naar een afhaalpunt heeft gebracht. Eiseres merkt op dat zij alleen het dwangbevel van 6 april 2023 heeft ontvangen omdat deze door het kattenluikje is geduwd. Eiseres voert verder aan dat het op de weg van verweerder had gelegen om – wetende dat eiseres de zending niet had ontvangen – een poging te doen om de zending opnieuw aan eiseres in het bezit te stellen. Zo had verweerder de brief per gewone post kunnen zenden. Verweerder heeft ervoor gekozen om voor uitreiking van het dwangbevel de deurwaarder langs te sturen. Verweerder had ook ambtenaren of handhavers kunnen langs sturen om de besluiten uit te reiken.
3.3.
Tot slot voert eiseres aan dat in het geval dat wordt aangenomen dat het invorderingsbesluit van 22 november 2022 wel rechtsgeldig is verzonden, maar het eerdere besluit van 13 januari 2022 niet, sprake is van zogenaamde ketenbesluitvorming. Volgens eiseres kan in het geval het eerdere besluit geen rechtskracht heeft het vervolgbesluit dat ook niet hebben. In dat geval zou het in redelijkheid niet zo kunnen zijn dat verweerder toch tot invordering van de dwangsom overgaat.

Standpunt verweerder

4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de besluiten op de juiste wijze bekend zijn gemaakt. De beide besluiten zijn per aangetekende post verstuurd. Verweerder stelt dat uit de track & trace-gegevens blijkt dat de stukken vergeefs zijn aangeboden en vervolgens twee weken konden worden afgehaald, wat niet is gebeurd. De bezwaartermijn is volgens verweerder daarom zes weken na de verzenddatum aangevangen, beide bezwaarschriften zijn ruim na de bezwaartermijn ingediend en van een verschoonbare overschrijding is volgens verweerder geen sprake. De problemen die eiseres aanvoert over de postbezorging komen voor eigen rekening en risico van eiseres. Verweerder ziet in de door eiseres opgegeven redenen dus geen grond om haar te laat ingediende bezwaarschrift alsnog inhoudelijk te behandelen en handhaaft de conclusie dat de bezwaarschriften kennelijk niet-ontvankelijk zijn.
4.2.
Verweerder stelt onderzoek te hebben gedaan naar de verzending van de besluiten en heeft daarvan stukken overgelegd. Van de aangetekende verzending van het dwangsombesluit van 13 januari 2022 is de bewaarstrook met daarop de track&trace-code overgelegd. Deze komt overeen met de track&trace-code op de envelop die verweerder retour heeft ontvangen. In de overgelegde postregistratie is vermeld dat het invorderingsbesluit van 22 november 2022 is geregistreerd, verzonden en retour is ontvangen nadat de zending niet is afgehaald. Ten overvloede merkt verweerder op dat een medewerker van PostNL heeft bevestigd dat eiseres een fysieke kennisgeving/ afhaalbericht heeft ontvangen.

Beoordeling door de rechtbank

5. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt aan de hand van wat door partijen is aangevoerd.
6. Als uitgangspunt bij de beoordeling geldt dat de dag van de terpostbezorging van een besluit bepalend is voor de aanvang van de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift. Voor de vaststelling dat de beroepstermijn is aangevangen, moet zowel de verzending als de aanbieding van de zending vast komen te staan, dan wel voldoende aannemelijk zijn gemaakt. De verzender dient aannemelijk te maken dat een besluit is verzonden. Bij aangetekende verzending vangt de termijn aan op de dag na afstempeling door de postdienst. Indien de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, zal onderzocht moeten worden of het stuk door de postdienst op regelmatige wijze aan het adres van de betrokkene is aangeboden. [1] Wanneer de postdienst bij aanbieding van het stuk niemand thuis aantreft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het afhaalpunt voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten.
7.1.
Allereerst betwist eiseres dat de besluiten aangetekend zijn verzonden.
De rechtbank is van oordeel dat de aangetekende verzending van de beide besluiten voldoende aannemelijk is. De rechtbank volgt eiseres niet in het betoog dat onduidelijk is gebleven wat verweerder verzonden heeft. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.2.
Met betrekking tot het dwangsombesluit van 13 januari 2022 stelt verweerder dat de gesloten envelop met daarin het besluit retour is ontvangen en dat die bij binnenkomst tezamen zijn gescand. Anders dan eiseres betoogt, ziet de rechtbank geen aanleiding om te betwijfelen dat het dwangsombesluit is verzonden in de envelop die retour is ontvangen.
De datum van de poststempel op de envelop komt overeen met de datum op de brief. Dat de postcode die is vermeld op de retoursticker niet overeenkomt met de postcode van verweerder op de envelop zelf, geeft geen aanleiding om te betwijfelen dat de brief in de betreffende envelop is verzonden. Die postcode is blijkens de verklaring van verweerder van Werksaam West-Friesland, de partij die namens verweerder retour verzonden poststukken scande. Dat op de brief geen track&trace-code is vermeld, en dat uitsluitend een sticker met die code op de vensterenvelop is geplakt, is evenmin voldoende aanleiding tot twijfel. Anders dan eiseres betoogt, volgt uit de jurisprudentie niet dat de track&trace-code op de brief zelf moet zijn vermeld. Verder blijkt uit het postregistratiesysteem van verweerder dat het dwangsombesluit is geregistreerd en op 13 januari 2022 is verzonden. Uit de overgelegde bewaarstrook blijkt dat de code van de geregistreerde zending op 13 januari 2022 gericht aan eiseres overeenkomt met de code op de retour ontvangen envelop.Dat verweerder geen verzendgegevens van PostNL heeft kunnen overleggen, omdat bij gebreke van een digitaal zakelijk account in de betreffende periode die gegevens niet bewaard zijn, leidt niet tot een andere conclusie. Vast staat immers dat verweerder de envelop retour heeft ontvangen met daarop een sticker van PostNL dat de aangetekende zending niet is afgehaald.
7.3.
Met betrekking tot het invorderingsbesluit van 22 november 2022 stelt verweerder eveneens dat de gesloten envelop met daarin het besluit retour is ontvangen en dat die bij binnenkomst tezamen zijn gescand. Anders dan eiseres betoogt, ziet de rechtbank geen aanleiding om te betwijfelen dat het invorderingsbesluit is verzonden in de envelop die retour is ontvangen. Dat er in de track&trace-gegevens ‘afzender onbekend’ staat vermeld, doet daar niet aan af nu op de retourenvelop het adres van verweerder vermeld is. Dat op de brief geen track&trace-code is vermeld, en dat uitsluitend een sticker met die code op de vensterenvelop is geplakt, is eveneens onvoldoende voor twijfel. Anders dan eiseres betoogt volgt uit de jurisprudentie niet dat de track&trace-code op de brief zelf moet zijn vermeld. Uit het postregistratiesysteem van verweerder volgt dat het invorderingsbesluit is geregistreerd en verzonden op 22 november 2022. Van de betreffende track&tracecode heeft verweerder een uitdraai van PostNL van “de reis van je pakket” overgelegd waarop is vermeld dat de bezorging niet lukte en dat de zending naar een PostNL-punt is gebracht, daar niet is afgehaald en daarna retour afzender is bezorgd op 14 december 2022. Vast staat dat verweerder de envelop retour heeft ontvangen met daarop een sticker van PostNL dat de aangetekende zending niet is afgehaald.
7.4.
Gelet op het hiervoor vermelde bestaat geen aanleiding om aan de aangetekende verzending te twijfelen. De rechtbank gaat ervan uit dat de beide besluiten per aangetekende post naar het adres van eiseres zijn verzonden.
8.1.
Voor zover de besluiten aangetekend zijn verzonden, betwist eiseres dat de aangetekend verzonden besluiten zijn aangeboden en voert in dat verband aan dat zij de afhaalberichten van PostNL nooit heeft ontvangen.
8.2.
Van de verzending van het dwangsombesluit van 13 januari 2022 zijn geen track&trace-gegevens meer beschikbaar. In de door verweerder overgelegde track&trace-gegevens van de zending van het invorderingsbesluit van 22 november 2022 is vermeld dat op 23 november 2022 bezorging niet is gelukt en de zending naar een PostNL-punt gaat. De rechtbank is van oordeel dat door eiseres geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan de aanbieding van de aangetekende post door achterlating van een afhaalbericht redelijkerwijs kan worden betwijfeld. De verwijzing naar de algemene stelling dat er veel mis is bij de postbezorging door PostNL is daarvoor onvoldoende. Dat de postbezorging op het recreatiepark chaotisch verloopt, leidt niet tot het oordeel dat kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. Een chaotische postbezorging laat bovendien onverlet dat het op de weg van eiseres ligt om ervoor te zorgen dat zij post kan ontvangen. Dat geldt te meer nu zij permanent woonachtig is op een recreatiepark. Uit de overgelegde verklaringen van andere parkbewoners valt af te leiden dat de parkbewoners, net als eiseres, op de hoogte zijn van problemen met de postbezorging, en om die reden hebben gekozen voor alternatieve adressen waarop zij hun (pakket-)post laten bezorgen. Daarbij komt ook dat eiseres in ieder geval vanaf oktober 2021 door bezoek van toezichthouders van de gemeente op de hoogte was van de handhaving door verweerder tegen permanente bewoning op het park, zodat de stelling van eiseres dat zij geen rekening had hoeven houden met berichtgeving daarover niet opgaat. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft eiseres geen feiten aannemelijk gemaakt op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat de afhaalberichten zijn achtergelaten op het adres van eiseres. Het betoog van eiseres dat zij korte tijd na het ontvangen van de besluiten via een deurwaardersexploot alsnog bezwaar heeft gemaakt tegen beide besluiten en contact heeft gezocht met verweerder, waaruit volgens haar blijkt dat zij de besluiten van gewicht vond en ze dus ook zou hebben afgehaald als er een afhaalbericht was achtergelaten, maakt het oordeel niet anders.
9. Zowel de verzending als de aanbieding van beide besluiten zijn voldoende aannemelijk gemaakt. Anders dan eiseres betoogt, heeft verweerder geen inlichtingenplicht om de geadresseerde over retourontvangst van het per aangetekende post verzonden besluit op de hoogte te stellen, evenmin bestaat een plicht om eiseres in geval van retourontvangst op andere wijze van de besluitvorming op de hoogte te stellen. Het blijft voor rekening en risico van eiseres dat zij de aangetekende zendingen niet heeft opgehaald en de besluiten niet tijdig na bekendmaking heeft ontvangen.
10. Gelet op het hiervoor vermelde is de rechtbank van oordeel dat de beide besluiten op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt. Dat betekent dat de termijnen voor beide besluiten zijn aangevangen op respectievelijk 14 januari 2022 en 23 november 2022. Nu de bezwaren van eiseres dateren van 2 mei 2023, is sprake van een overschrijding van de termijn voor het indienen van de bezwaarschriften.
11. In wat eiseres heeft aangevoerd is gelet op het hiervoor overwogene ook geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

11. Al het hiervoor vermelde betekent dat verweerder de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Wammes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraken van 7 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8499 en 25 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4046.