ECLI:NL:RBNHO:2024:12956

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 2951
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over naheffingsaanslag parkeerbelasting en motiveringsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [woonplaats], en de heffingsambtenaar van Kennemerland Zuid. Eiser had op 1 februari 2023 een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen van € 69, bestaande uit € 2,50 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan naheffingskosten. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd op 23 maart 2023 ongegrond verklaard door verweerder. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 19 november 2024 heeft eiser, vergezeld van zijn vrouw en zus, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd, omdat zijn zwager de auto op 27 januari 2023 had aangemeld op de bezoekersvergunning, die geldig was tot 28 januari 2023 om 12:00 uur. Verweerder stelde echter dat de auto niet correct was aangemeld, waardoor de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.

De rechtbank oordeelde dat verweerder het motiveringsbeginsel had geschonden door onvoldoende in te gaan op de argumenten van eiser in de uitspraak op bezwaar. Desondanks werd het beroep ongegrond verklaard, omdat niet was aangetoond dat eiser in zijn belangen was geschaad. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, maar verweerder werd wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die in totaal € 259 bedroegen, inclusief het griffierecht van € 50.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/2951

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] wonende te [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van Kennemerland Zuid, verweerder.

Inleiding

Verweerder heeft aan eiser op 1 februari 2023 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, ten bedrage van € 69 (€ 2,50 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan naheffingskosten).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 maart 2023 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2024 te Haarlem.
Eiser is verschenen, vergezeld van zijn vrouw [naam 1] en zijn zus
[naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 3] .

Feiten

1. Op 28 januari 2023 omstreeks 10:42 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [#] , hierna: de auto) stond geparkeerd aan de [adres] te [plaats] . Ter plaatse was op genoemde datum en genoemd tijdstip parkeerbelasting verschuldigd. De parkeercontroleur heeft op genoemde datum en genoemd tijdstip geconstateerd dat de auto aldaar geparkeerd stond en dat niet op voorgeschreven wijze parkeerbelasting was voldaan en de auto ook niet op een geldige parkeervergunning was aangemeld. Naar aanleiding van deze constatering is aan eiser de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.

Geschil

2.
In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
3. Eiser stelt dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting ten onrechte is opgelegd. De zwager van eiser is houder van een bezoekersvergunning. Hij had de auto op 27 januari 2023 om 15:30 uur aangemeld op de bezoekersvergunning en daarbij ingesteld dat de aanmelding gold tot 28 januari 2023, 12:00 uur. Na ontvangst van de naheffingsaanslag zag de zwager in de historie van de parkeerapp dat de auto vanaf 28 januari 2023vanaf 10:00 niet meer was aangemeld.
4. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en voert daartoe aan de auto niet (juist) is aangemeld, zodat niet aan deze voorwaarde voor het in werking stellen van de vergunning is voldaan.

Beoordeling door de rechtbank

Motivering uitspraak op bezwaar
5. Eiser voert aan dat verweerder in de uitspraak op bezwaar niet serieus op de argumenten van zijn bezwaarschrift in ingegaan. De rechtbank vat dit op als een beroep op het motiveringsbeginsel en volgt eiser daarin. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering die uiterlijk bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift aangevoerd dat de naheffingsaanslag het gevolg moet zijn geweest van een misverstand of een technische storing omdat zijn zwager de auto tot 28 januari 2023 12:00 had aangemeld op de vergunning. In de uitspraak op bezwaar wordt enkel genoemd dat bij een controle is geconstateerd dat het kenteken niet was aangemeld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarmee onvoldoende ingegaan op de bezwaargronden van eiser. Dit betekent dat verweerder het motiveringsbeginsel heeft geschonden. De rechtbank zal echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb aan deze schending voorbijgaan, nu niet aannemelijk is geworden dat eiser in zijn belangen is geschaad. Wel acht de rechtbank termen aanwezig voor vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van eiser door verweerder.
De naheffingsaanslag
6. Van parkeren met een vergunning is alleen sprake als bij het parkeren wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de parkeervergunning is verleend. Indien aan één of meer van deze voorwaarden niet is voldaan, is geen sprake van parkeren met die vergunning (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336).
7. Eén van de voorwaarden waaronder de bezoekersvergunning in kwestie is verleend, is dat het kenteken van de geparkeerde auto via de app, de website of telefonisch wordt aangemeld in het bezoekersparkeersysteem. Nu het kenteken van de auto ten tijde van de controle niet was aangemeld, is niet voldaan aan dit voorschrift verbonden aan de bewonersvergunning. Dat betekent dat geen sprake is van parkeren met die vergunning. Ook overigens is geen parkeerbelasting voldaan. De naheffingsaanslag is dus terecht opgelegd.
8. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het niet de intentie van eiser was om geen parkeerbelasting te betalen, maakt dat voor de belastingheffing geen verschil. Het gaat hier niet om een boete, maar om een objectieve belasting, waardoor voor het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting geen opzet of schuld is vereist. Dit is slechts indien eiser zou kunnen laten zien dat sprake was van een noodsituatie of overmacht, waardoor hij verhinderd of niet in staat was om tijdig parkeerbelasting te betalen. Eiser heeft aangevoerd dat zijn zwager het kenteken de auto heeft aangemeld tot 28 januari 2023 om 12:00 uur, maar dat vermoedelijk sprake was van een storing in het bezoekersparkeersysteem waardoor het kenteken vanaf 10:00 uur op 28 januari 2023 plots niet meer stond aangemeld. Eiser heeft van deze stelling geen enkele nadere onderbouwing van gegeven. Daarom is de rechtbank van oordeel dat nog daargelaten of de door eiser aangevoerde omstandigheden kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van overmacht, eiser niet aannemelijk gemaakt dat hier sprake van was.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de naheffingsaanslag terecht aan eiser heeft opgelegd. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
10. Vanwege de schending van het motiveringsbeginsel ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt in beroep op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Eiser heeft deze kosten berekend op (afgerond)
€ 200 (3 uur à afgerond € 66) aan verletkosten voor het bijwonen van de zitting en (afgerond) € 59 aan reiskosten openbaar vervoer.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte reiskosten van € 59 nu eiser de zitting heeft bijgewoond en verweerder met deze kosten heeft ingestemd. Eiser heeft verder verzocht om vergoeding van zijn verletkosten voor het bijwonen van de zitting. Verweerder betwist dat eiser in aanmerking komt voor vergoeding van verletkosten omdat het opnemen van snipperuren geen gederfde inkomsten zijn, terwijl een verletkostenvergoeding bedoeld is ter compensatie van gemist inkomen. Verweerder verwijst daarbij naar een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 25 november 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3777. De rechtbank volgt verweerder niet en overweegt daartoe dat namens eiser, anders dan in de door verweerder genoemde uitspraak het geval was, geen professionele gemachtigde optrad. Eisers aanwezigheid bij de zitting was voor hem dus noodzakelijk en niet slechts in aanvulling op deskundige bijstand. Bovendien heeft eiser onweersproken gesteld dat hij de opgenomen vakantie uren anders uitbetaald had gekregen. Nu eiser de zitting heeft bijgewoond en gelet op de reistijd voor eiser van zijn woonplaats naar de rechtbank, acht de rechtbank de door eiser gestelde gemaakte verletkosten à drie uur aannemelijk. De rechtbank stelt de door eiser gemaakte reis- en verletkosten voor het bijwonen van de zitting daarom op € 59 + € 200 = € 259.
12. Verder dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 50 te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 259, en
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 50 aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Kiers, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.M. Mensink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
11 december 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).