ECLI:NL:RBNHO:2024:12919

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
15/129983-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot afpersing en diefstal in vereniging met partiële vrijspraak voor bezit vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met medeverdachten betrokken was bij een poging tot afpersing en diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 mei 2022 in IJmuiden, samen met medeverdachten, heeft geprobeerd om van het slachtoffer een geldbedrag van €24.000 af te persen. Dit gebeurde door het slachtoffer te bedreigen met geweld en hem te dwingen tot afgifte van goederen, waaronder een horloge en een ketting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het bezit van een vuurwapen, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich hiervan bewust was. De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de poging tot afpersing en diefstal met geweld, en heeft een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 180 uur opgelegd en zijn er maatregelen getroffen om contact met het slachtoffer te verbieden. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €7.970,52 toegewezen aan het slachtoffer, die als gevolg van de feiten materiële en immateriële schade heeft geleden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/129983-22 (P)
Uitspraakdatum: 26 november 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 november 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.W. van der Ploeg en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. H.O. den Otter, advocaat te Arnhem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 24 mei 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag (twv €24.000), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] , in elk geval een een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
- naar het bedrijf van voornoemde [slachtoffer] , gelegen aan de [adres] is/zijn gegaan en/of
- voornoemde [slachtoffer] meermalen (met kracht) in het gezicht heeft/hebben geslagen en/of
- voornoemde [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond en/of het wapen heeft/hebben gespannen en/of
- ( vervolgens) het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gehouden en/of
- die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd dat hij moest betalen en/of als hij, verdachte vast kwam te zitten hij vijfduizend euro zou betalen om andere mensen op hem, [slachtoffer] af te sturen om hem koud te laten maken en/of dat ze hem, [slachtoffer] altijd zouden weten te vinden en/of dat ze, verdachten, wisten waar hij woont en dat ze ook wisten waar zijn ouders wonen en/of dat ze zijn gezin en zijn ouders om zouden brengen als hij niet zou betalen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op of omstreeks 24 mei 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een horloge en/of een ketting en/of autosleutels, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of
om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door,
- naar het bedrijf van voornoemde [slachtoffer] , gelegen aan de [adres] toe te gaan en/of
- voornoemde [slachtoffer] meermalen (met kracht) in het gezicht te slaan en/of
- voornoemde [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of het wapen te spannen en/of
- ( vervolgens) het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen het hoofd van die [slachtoffer] te houden en/of
- van die [slachtoffer] een horloge af te pakken en/of
- een ketting van de nek van die [slachtoffer] af te trekken en/of
- autosleutels te pakken;
Feit 3
hij op 24 mei 2022 te IJmuiden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool (merk Ekol, model lady), kaliber 9 knal en/of (bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie te weten vier kogelpatronen van het merk Companhia Brasileira de Cartuchos, kaliber .32 auto/7,65 mm voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd van de zaak kennis te nemen, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van feit 3 vrijspraak bepleit en daarnaast bepleit dat de verdachte bij gebrek aan bewijs partieel moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde in de gedachtestrepen 3 en 4, de gedachtestrepen die zien op het vuurwapen, in feiten 1 en 2. Ten aanzien van feit 1 kan ook niet bewezen worden dat de tenlastegelegde bedreigende woorden zijn geuit, noch dat is gezegd dat er € 24.000,00 betaald zou moeten worden, aldus de raadsman. De verklaring van aangever is niet betrouwbaar.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1 (
Partiële) vrijspraak
Partiële vrijspraak feiten 1 en 2
De aangever heeft verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte 1] een vuurwapen aan hem heeft getoond, dat wapen heeft gespannen, en tegen zijn hoofd heeft gehouden. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft erkend dat hij op enig moment op 24 mei 2022 in IJmuiden een vuurwapen voorhanden heeft gehad, maar heeft ontkend voornoemde handelingen daarmee te hebben verricht. De getuige [getuige] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zag dat de jongen met het lange haar een vuurwapen had, terwijl hij dat in zijn eerdere verklaring bij de politie niet met zekerheid durfde te zeggen. Wat daarvan zij, [getuige] heeft niet verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] voornoemde handelingen met dat wapen heeft verricht. De overige bewijsmiddelen in het dossier bieden evenmin steun voor deze verklaring van de aangever. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat medeverdachte [medeverdachte 1] deze handelingen heeft verricht en dus ook niet dat de verdachte daarbij als medepleger betrokken was. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de in de tenlastelegging onder feiten 1 en 2 opgenomen gedachtestrepen met betrekking tot het vuurwapen.
Vrijspraak feit 3De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder feit 3 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Zoals hierboven al vermeld, heeft medeverdachte [medeverdachte 1] op enig moment een vuurwapen in handen gehad. Het dossier biedt echter geen aanknopingspunten dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van dat vuurwapen.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt, behoudens de partiële vrijspraken, tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3
Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2
Betrouwbaarheid aangever
De raadsman heeft aangevoerd dat de aangever niet betrouwbaar moet worden geacht, omdat uit het dossier blijkt dat de aangever klanten heeft opgelicht. De raadsman geeft in zijn pleitnota de zoektocht weer die hij op internet heeft gedaan naar meldingen van klanten die door de aangever zouden zijn opgelicht. De rechtbank overweegt hiertoe dat als zou blijken dat de aangever in het zakelijke leven klanten heeft opgelicht, dat nog niet maakt dat zijn verklaring bij de politie onbetrouwbaar moet worden geacht. Daar komt bij dat de rechtbank in dit geval niet kan toetsen of de beschuldiging op waarheid berust, zodat de beschuldiging ook reeds daarom niet kan afdoen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever bij de politie. Het laatste geldt nog sterker voor geruchten op social media dat de aangever mensen zou hebben opgelicht. De rechtbank verwerpt het verweer.
Medeplegen
Juridisch kader
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging afpersing en een diefstal met geweld. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en (een) ander(en).
Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten het volgende af.
De aangever is de eigenaar van een garagebedrijf en heeft de auto van medeverdachte [medeverdachte 1] in reparatie gehad, waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] vooraf een bedrag aan de aangever heeft betaald. Hierover is onenigheid ontstaan tussen de aangever en medeverdachte [medeverdachte 1] . Medeverdachte [medeverdachte 1] was van mening dat hij nog een geldbedrag van de aangever moest terugkrijgen.
Op 24 mei 2022 hebben de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] contact gehad en afgesproken om naar de garage van de aangever toe te gaan om hem onder druk te zetten, zodat hij het geld aan medeverdachte [medeverdachte 1] zou terugbetalen. Zij zijn diezelfde middag in twee auto’s naar het garagebedrijf van de aangever in IJmuiden gegaan. Medeverdachte [medeverdachte 1] werd vergezeld door medeverdachte [medeverdachte 2] , als bijrijder.
Aangekomen bij de garage bleek de roldeur dicht. De medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vertrokken weer. De verdachte bleef in de buurt en zag op enig moment een auto de garage uit rijden. De verdachte nam contact op met medeverdachte [medeverdachte 1] en die reed samen met medeverdachte [medeverdachte 2] terug in de richting van de garage. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hielden de bestuurder van de auto staande. Dit betrof de getuige [getuige] (hierna: [getuige] ). De verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben de getuige [getuige] vervolgens bewogen om met hen terug te rijden naar de garage van de aangever en daar aan te kloppen, zodat de aangever zou open doen.
Toen de aangever de deur open deed, zijn in ieder geval de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] de garage binnengegaan. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben de aangever geslagen. Zij hebben tegen de aangever gezegd dat hij moest betalen en dat hij zijn ketting en horloge moest geven. Vervolgens heeft één van hen de ketting van de nek van de aangever getrokken. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de ketting en de autosleutels van de klanten van de aangever meegenomen als onderpand. De verdachte heeft het horloge van de aangever afgepakt en meegenomen als onderpand.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt op grond van het voorgaande dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] gezamenlijk uitvoering hebben gegeven aan hun gezamenlijke plan om de aangever onder druk te zetten om het geldbedrag, waarvan de medeverdachte [medeverdachte 1] vond dat het hem toekwam, terug te betalen. Immers, zij zijn vergezeld door medeverdachte [medeverdachte 2] , naar de garage van aangever gereden, hebben gezamenlijk de getuige [getuige] bewogen om terug te rijden naar de garage om aan te kloppen en zijn gezamenlijk de garage binnen gegaan, waar zij gezamenlijk de aangever hebben geslagen. Voorts hebben zij allebei voorwerpen die aan aangever toebehoorden als onderpand afgepakt en meegenomen. De rechtbank is van oordeel dat daarmee minst genomen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] voldoende nauw en bewust hebben samengewerkt om te oordelen dat sprake is van medeplegen van de tenlastegelegde poging tot afpersing en diefstal.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
Feit 1
hij op 24 mei 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] ,
- naar het bedrijf van voornoemde [slachtoffer] , gelegen aan de [adres] is gegaan en
- voornoemde [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht heeft geslagen en
- die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd dat hij moest betalen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
hij op 24 mei 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een horloge, een ketting en autosleutels, die geheel of ten dele aan anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorden, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer] , met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
door
- naar het bedrijf van voornoemde [slachtoffer] , gelegen aan de [adres] toe te gaan en
- voornoemde [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht te slaan en
- van die [slachtoffer] een horloge af te pakken en
- een ketting van de nek van die [slachtoffer] af te trekken en
- autosleutels te pakken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
1.

poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

2.

diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, na vaststelling dat de redelijke termijn is geschonden, gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf van 180 uur wordt opgelegd, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 dagen hechtenis. Tot slot heeft zij gevorderd dat aan de verdachte voor de duur van 2 jaren de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd, inhoudende dat de verdachte geen contact mag hebben met [slachtoffer] , waarbij iedere overtreding wordt bestraft met hechtenis voor de duur van 2 weken, met een maximale duur van 6 maanden hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat ook ten aanzien van de strafmaat relevant is dat de aangever te boek staat als een oplichter. Ook is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn en is artikel 63 Sr van toepassing. In strafmatigende zin dient ook mee te wegen dat de verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, zoals ook blijkt uit het reclasseringsrapport. De raadsman heeft verzocht de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Op 24 mei 2022 heeft de verdachte samen met in ieder geval één medeverdachte, geprobeerd om van het slachtoffer een geldbedrag af te persen, en hebben zij onder meer een ketting en een horloge van het slachtoffer gestolen. Dit, naar eigen zeggen, als onderpand voor het geld waarop de (mede)verdachte meende recht te hebben. Het slachtoffer was op dat moment aan het werk in zijn eigen autobedrijf, een plek waar hij zich veilig zou moeten voelen. Hij is daar letterlijk en figuurlijk overvallen door de plotselinge geweldsexplosie. Hij is op brute wijze meermalen met kracht in zijn gezicht geslagen. Het letsel bestond onder meer uit een gebroken oogkas. Ook is gebleken dat het slachtoffer als gevolg van het bewezenverklaarde psychisch nadelige gevolgen heeft ervaren en nog steeds ervaart. Het handelen van de verdachten kan niet anders worden gezien dan als een zorgwekkende vorm van eigenrichting, in dit geval enkel en alleen ingegeven door een zakelijk conflict over een autoreparatie. Ter zitting heeft de verdachte verantwoordelijkheid genomen voor hetgeen is voorgevallen op 24 mei 2022, maar de rechtbank kreeg ook de indruk dat hij nog steeds vindt dat dit de enige manier was om het conflict op te lossen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op zijn strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 4 oktober 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor vermogensdelicten is veroordeeld, maar dat dat geruime tijd geleden is. De rechtbank weegt deze omstandigheid daarom niet ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland van 1 november 2024, geschreven door [reclasseringswerker] . Zij concludeert dat de verdachte het schorsingstoezicht goed heeft benut om zo positieve veranderingen in zijn leven te bewerkstelligen. Geadviseerd wordt om bij veroordeling aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, in combinatie met een aantal bijzondere voorwaarden, zodat het toezicht kan worden voortgezet om de lijn van positieve ontwikkelingen vast te houden en verdere gedragsverandering te kunnen bewerkstelligen.
Uitgangspunt voor de op te leggen straf
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet echter aanleiding om rekening te houden met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die zich sindsdien hebben ontwikkeld. De verdachte heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en lijkt zijn leven inmiddels goed op orde te hebben. De rechtbank heeft er ook oog voor dat de verdachte vader is van minderjarige kinderen en daarvoor ook deels de zorg draagt.
Overschrijding van de redelijke termijn
Ook is de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Mens en de fundamentele vrijheden in deze zaak overschreden. In deze bepaling is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen termijn is aangevangen op 24 mei 2022, de datum waarop de verdachte voor de ten laste gelegde feiten in verzekering is gesteld. Nu het eindvonnis op 26 november 2024 wordt gewezen en de lange duur van de procedure niet aan de verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden.
Blijkens haar requisitoir heeft de officier van justitie bij het bepalen van haar eis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Dat geldt voor de duur van de gevorderde vrijheidsstraf en ook voor de gekozen strafmodaliteit. Ten gevolge daarvan heeft zij een eis geformuleerd waarbij, onder meer, de hoogte van de gevangenisstraf de reeds doorgebrachte tijd in voorlopige hechtenis niet overstijgt. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn, met de officier van justitie, aanleiding om een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel de inmiddels ondergane voorlopige hechtenis niet overschrijdt en zal in plaats van een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf opleggen.
Op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 18 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank naast de algemene voorwaarde, ook een meldplicht verbinden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank zal het door de reclassering geadviseerde contact- en locatieverbod aan de verdachte opleggen in de vorm van een maatregel op grond van artikel 38v Sr.
Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf van 180 uur passend en geboden, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 dagen hechtenis.

7.Vrijheidsbeperkende maatregel

De rechtbank zal aan de verdachte gedurende twee jaren een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr opleggen, ter voorkoming van strafbare feiten en ter beveiliging van de maatschappij. Oplegging van deze maatregel is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden.
Deze maatregel behelst
- een contactverbod, inhoudende dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact mag opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] ;
- een locatieverbod, inhoudende dat de verdachte zich niet begeeft in [adres] .
Voor iedere keer dat de verdachte dit verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis van drie dagen worden opgelegd, tot een maximum van 6 maanden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is door mr. D. Fontein een vordering tot schadevergoeding van € 23.114,87 ingediend tegen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] wegens materiële en immateriële schade (smartengeld) die [slachtoffer] als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit kosten voor reparatie van een ketting (€ 205,00), huishoudelijke hulp (€ 1.332,50), ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 35,00) en reiskosten (€ 42,37). De smartengeldvordering bedraagt totaal € 21.500,00. Dit bedrag is nader gespecificeerd naar de aard van de normschending (€ 5.000,00) en het letsel (€ 1.500,00 in verband met een gebroken oogkas en € 15.000,00 in verband met blijvende zicht-/oogproblemen). De benadeelde partij heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de verdachte en de medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, behoudens het smartengeldbedrag van € 15.000,00 wegens blijvend oogletsel. Ten aanzien van deze post dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard nu niet duidelijk is wat precies het letsel is. De toe te wijzen posten moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de verdachte en de medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde materiële schadeposten primair aangevoerd dat aansluiting moet worden gezocht bij de richtlijnen van 2022. De gestelde immateriële schade is door de raadsman (deels) betwist, omdat niet voldoende is onderbouwd dat sprake is van psychisch letsel. Ten aanzien van de schadepost wegens blijvend oogletsel moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard omdat dit deel een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Ook meent de raadsman dat alle posten voor matiging in aanmerking komen in verband met een bepaalde mate van eigen schuld door [slachtoffer] .
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal allereerst ingaan op het betoog van de raadsman van de verdachte dat rekening moet worden gehouden met eigen schuld van de benadeelde partij, als bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens de verdediging is de gestelde schade (mede) het gevolg van een omstandigheid die aan de benadeelde partij zelf moet worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging de stelling dat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij niet voldoende heeft onderbouwd. Zelfs indien de benadeelde partij medeverdachte [medeverdachte 1] en andere klanten zou hebben opgelicht, volgt daaruit niet dat sprake is van een omstandigheid op grond waarvan de schade van de benadeelde partij geheel of gedeeltelijk aan hemzelf moet worden toegerekend. De verdachte heeft door zijn handelwijze voor eigen rechter gespeeld en daarbij fors geweld gebruikt tegen de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft niet zelf de confrontatie opgezocht en was ongewapend. De verdachte heeft door zijn handelwijze de grenzen van het maatschappelijk betamelijke in vergaande mate overschreden en deze handelswijze wordt niet gerechtvaardigd door de (vermeende) handelingen van de benadeelde partij. De rechtbank verwerpt daarom het beroep van de verdachte op artikel 6:101 BW.
Materiële schade toewijsbaar tot € 1.470,52
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten.
De gestelde schade is ontstaan in 2022. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij de Letselschade Richtlijnen 2022, zoals opgesteld door De Letselschade Raad. De rechtbank heeft het aandeel van de benadeelde partij in het huishouden op grond van de informatie in de vordering, vastgesteld op 50 procent voor 13 weken, uitgaande van een normbedrag van € 184,00 per week (Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp). Nu [slachtoffer] zelf niet meer in staat werd geacht als gevolg van het opgelopen letsel de werkzaamheden in het huishouden te verrichten, die hij zonder dat letsel wel zou hebben verricht, acht de rechtbank een bedrag van € 1.196,00 toewijsbaar.
Ook voor de ziekenhuisopname en reiskosten zal de rechtbank daarom aansluiting zoeken bij respectievelijk de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding 2022 (1 dag à € 31,00 per dag) en de Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding 2022 (128,4 kilometer à € 0,30 per kilometer). Op grond daarvan acht de rechtbank bedragen van € 31,00 en € 38,52 toewijsbaar.
De gevorderde schadevergoeding voor de reparatie aan de ketting à € 205,00 zal de rechtbank toewijzen.
Immateriële schade toewijsbaar tot € 6.500,00
Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze. Van dit laatste geval is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank komt een vergoeding van het gevorderde smartengeld van € 1.500,00 wegens een gebroken oogkas billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en de aard en ernst van de feiten. Ook is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. [slachtoffer] is overvallen en ernstig mishandeld in zijn eigen garagebedrijf. Uit de overgelegde stukken blijkt ook dat [slachtoffer] psychisch letsel aan het incident heeft overgehouden. Daarom acht de rechtbank het gevorderde smartengeldbedrag van € 5.000,00 eveneens billijk.
Ten aanzien van de het gevorderde smartengeldbedrag wegens blijvende oog- en zichtproblemen overweegt de rechtbank dat, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door de verdediging, de beoordeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. Uit het dossier blijkt van een medische voorgeschiedenis met oogproblemen en gelet daarop is onvoldoende onderbouwd dat de gestelde schade (geheel of gedeeltelijk) in rechtstreeks verband staat met de bewezenverklaarde feiten. Ook is niet voldoende duidelijk geworden in hoeverre er nu sprake is van (bijna) blindheid aan één oog. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van dit onderdeel van de smartengeldvordering. De benadeelde partij kan dit onderdeel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totaal
De vordering van [slachtoffer] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 7.970,52, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte het door de verdachte te betalen schadevergoedingsbedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging afpersing met geweld in vereniging en diefstal met geweld in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 63, 312, 317 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
18 (achttien) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, gevestigd op het [adres] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
180 (honderdtachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Maatregel gebieds- en contactverbod
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van twee jaren zich niet zal ophouden in het navolgende gebied:
- [adres] .
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van twee jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan één van bovengenoemde maatregelen wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt drie dagen voor iedere keer dat niet aan (één van) de maatregelen wordt voldaan tot een maximum van ten hoogste zes maanden.
Benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 7.970,52 (zevenduizend negenhonderdzeventig euro en tweeënvijftig eurocent), als vergoeding voor materiële en immateriële schade en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de overige immateriële schade.
Wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade voor het overige af.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.970,52 (zevenduizend negenhonderdzeventig euro en tweeënvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 74 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.V.A. Corstens, voorzitter,
mr. J.J. Roos en mr. S.J. Riem, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Bleijendaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 november 2024.