ECLI:NL:RBNHO:2024:12821

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
10506637 \ CV EXPL 23-2183
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en huurachterstand tussen Krafmairn B.V. en Intal Beheer B.V.

In deze civiele zaak heeft Krafmairn B.V. (hierna: Krafmairn) Intal Beheer B.V. (hierna: Intal) aangeklaagd voor schadevergoeding, stellende dat Intal onrechtmatig heeft gehandeld. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Krafmairn onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen om te concluderen dat Intal onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering van Krafmairn is afgewezen, omdat deze niet voldoende gemotiveerd was. Intal had een tegenvordering ingesteld voor achterstallige huur, die door de kantonrechter is toegewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen huurovereenkomst bestond tussen Krafmairn en Intal, maar dat de huurschuld van € 47.545,00 voortvloeit uit de cessie van de vordering van FeNB2 op Krafmairn. De kantonrechter heeft Krafmairn veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan Intal, evenals de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten. Het vonnis is uitgesproken op 27 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 10506637 \ CV EXPL 23-2183 TB
Vonnis van 27 november 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
KRAFMAIRN B.V.,
te Schagen ,
eisende partij
hierna te noemen: Krafmairn,
gemachtigde: mr. J.H.M. Spanjaard,
tegen
de besloten vennootschap
INTAL BEHEER B.V.,
te Opmeer,
gedaagde partij
hierna te noemen: Intal Beheer,
gemachtigde: mr. J.W.L. Vader.
De zaak in het kort
In deze zaak spreekt Krafmairn Intal aan tot vergoeding van schade, omdat Intal zich vol-gens Kramairn onrechtmatig heeft gedragen. De kantonrechter is van oordeel Krafmairn onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat Intal onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering wordt dus afgewezen, omdat Krafmairn haar vordering onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd. De kantonrechter wijst de tegen-vordering van Intal tot betaling van achterstallige huur toe.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 24 april 2024
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de brief van Krafmairn van 11 september 2024
- de mondelinge behandeling van 25 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De besloten vennootschap FeNB2 Staalframebouw B.V. (hierna: FeNB2) huurde van Intal een loods aan het adres [adres] in [plaats] .
2.2.
Op 3 maart 2022 heeft Intal aan FeNB2 een factuur gestuurd over de periode 18 januari 2022 tot en met 31 maart 2022 voor € 17.901,95 inclusief btw.
2.3.
Op 25 april 2022 heeft Intal aan FeNB2 een factuur gestuurd over de periode 1 april 2022 tot en met 30 april 2022 voor € 7.562,50 inclusief btw.
2.4.
In maart, april en mei 2022 heeft FeNB2 aan Intal een aantal deelbetalingen gedaan op de factuur van 3 maart 2022, totaal € 11.00,00.
2.5.
Op 26 juli 2022 heeft Intal aan FeNB2 een factuur gestuurd over de periode 1 mei 2022 tot en met 31 juli 2022 voor € 22.687,50 inclusief btw.
2.6.
Op 29 augustus 2022 heeft FeNB2 aangifte gedaan van diefstal c.q. verduistering.
2.7.
Op 26 oktober 2022 is de huurovereenkomst tussen FeNB2 en Intal geëindigd.
2.8.
Op 1 december 2022 heeft Intal aan FeNB2 een factuur gestuurd over de periode 1 augustus 2022 tot en met 26 oktober 2022 voor € 22.687,00 inclusief btw.
2.9.
Bij brief van 10 maart 2023 heeft FeNB2 Intal aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade, omdat Intal tegenover FeNB2 onrechtmatig zou hebben gehandeld. FeNB2 heeft Intal gesommeerd om binnen drie dagen € 79.964,00 te betalen.
2.10.
Op 31 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter – naar aanleiding van een verzoekschrift van FeNB2 – verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag op de onroerende zaak aan het adres [adres] in [plaats] . Vervolgens is op 5 april 2023 conservatoir beslag gelegd op de onroerend zaak aan het adres [adres] in [plaats] .
2.11.
Op 1 mei 2023 heeft Intal FeNB2 gesommeerd om over te gaan tot betaling van de verschuldigde huurpenningen en de door Intal voorgeschoten energierekeningen van het pand, totaal € 76.205,29.
2.12.
Op 21 juni 2023 is FeNB2 in staat van faillissement verklaard.
2.13.
Bij akte van cessie van 16 januari 2024 heeft de curator de vordering van FeNB2 op Intal overgedragen aan Krafmairn. Van de cessie is mededeling gedaan door het toesturen van de akte hervatting na schorsing c.q. akte van tussenkomst.

3.Het geschil

3.1.
Krafmairn vordert – na wijziging van eis en samengevat – dat voor recht wordt ver-klaard dat Intal onrechtmatig tegenover Krafmairn heeft gehandeld en dat Intal wordt ver-oordeeld tot betaling van € 79.964,00 aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.575,00, en met veroordeling van Intal in de kosten en nakosten van deze procedure. Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat Intal onrechtmatig tegenover FeNB2 heeft gehandeld door de rol die Intal heeft gespeeld bij de ontvreemding van goederen van FeNB2.
3.2.
Intal betwist de vordering. Zij bestrijdt dat zij onrechtmatig tegenover Krafmairn heeft gehandeld en enig aandeel heeft gehad in de door Krafmairn gestelde ontvreemding van goederen van FeNB2. Intal bestrijdt ook dat zij tegenover Krafmairn schadeplichtig is geworden en zij betwist de gestelde schade. Intal vordert bij wijze van tegenvordering dat Krafmairn wordt veroordeeld tot betaling van € 47.545,00. Intal legt aan haar tegenvorde-ring ten grondslag – kort weergegeven – dat Krafmairn een huurschuld heeft. Verder vordert Intal opheffing van beslagen. Krafmairn betwist de tegenvordering.

4.De beoordeling

ten aanzien van de vordering
4.1.
Het gaat in deze zaak met name om de vraag of voor recht moet worden verklaard dat Intal onrechtmatig tegenover Krafmairn heeft gehandeld.
4.2.
Krafmairn stelt dat Intal onrechtmatig heeft gehandeld. Het is dus aan Krafmairn om te stellen en zo nodig te bewijzen dat sprake is van een onrechtmatige daad. Aan bewijsleve-ring wordt pas toegekomen als Krafmairn haar stellingen voldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd. Dat laatste is niet het geval, om de volgende reden.
4.3.
Krafmairn stelt dat Intal onrechtmatig tegenover FeNB2 heeft gehandeld, doordat Intal heeft gefaciliteerd dat goederen van FeNB2 zijn ontvreemd. Dat zou volgens Kraf-mairn ook zijn toegegeven door Intal. Intal heeft dat betwist en heeft erop gewezen dat zij geenszins heeft toegegeven dat zij de betreffende ontvreemding heeft gefaciliteerd en dat nergens uit blijkt dat Intal onrechtmatig heeft gehandeld.
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat Krafmairn haar stellingen in de dagvaarding niet of nauwelijks heeft gemotiveerd en onderbouwd, en dat alleen zeer summier feiten worden aangedragen ter ondersteuning van de vordering. De enkele stelling dat Intal zou hebben toegegeven te hebben gefaciliteerd bij de vervreemding, is onvoldoende als motivering en onderbouwing van de vordering. Ook nadat daar nadrukkelijk op is gewezen in de conclusie van antwoord heeft Krafmairn haar stellingen niet nader toegelicht of onderbouwd. Pas op de zitting heeft Krafmairn enige, opnieuw uiterst summiere invulling gegeven aan haar stellingen, door de opmerking van [naam 1] (bestuurder van FeNB2) dat [naam 2] (bestuurder van Intal) op enig moment tegen hem heeft gezegd
“ik heb ze de sleutel gegeven”.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat Krafmairn in strijd met een goede procesorde handelt door pas op de zitting met enige feitelijke motivering en onderbouwing van haar vordering te komen.
4.6.
Bovendien schiet ook die motivering en onderbouwing op de zitting tekort, omdat de enkele opmerking van [naam 2]
“ik heb ze de sleutel gegeven”niets zegt over de vraag waarom Intal daarmee het wegnemen van goederen door derden zou hebben gefaciliteerd.
4.7.
Hetzelfde geldt voor de stelling van [naam 1] op de zitting dat hij al vier afspraken heeft gehad met [naam 2] en dat er whatsappberichten zijn waaruit de juistheid van de stellingen van Krafmairn blijkt. Ook hier geldt dat het in strijd is met de goede procesorde om dit pas op de zitting naar voren te brengen, terwijl dit al in de dagvaarding had gekund en gemoeten. En ook hier geldt dat deze motivering en onderbouwing bovendien tekort-schiet, omdat Krafmairn de betreffende whatsappberichten niet heeft overgelegd.
4.8.
In tegenstelling tot Krafmairn heeft Intal wel whatsappberichten overgelegd, waaruit blijkt dat partijen rondom de oplevering van het pand in oktober 2022 met elkaar een ge-sprek hebben gevoerd en waarin met geen woord wordt gerept over de gestelde ontvreem-ding van de goederen. Het is onbegrijpelijk dat als daadwerkelijk sprake is geweest van ont-vreemding van goederen, partijen daarover in die whatsappberichten niets opmerken, terwijl die ontvreemding toen al zou hebben plaatsgevonden. Ook in dit licht heeft Krafmairn haar standpunt onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd.
4.9.
Krafmairn heeft twee weken voor de zitting nog een aanvullende productie inge-diend, waaruit blijkt dat zij bij de rechtbank een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor en het verstrekken van informatie heeft ingediend, en waarin zij stelt dat zij beschikt over camerabeelden. De kantonrechter constateert dat Krafmairn alle gelegenheid heeft gehad om die camerabeelden te overleggen en in te brengen in deze procedure, maar daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Ook dit benadrukt het gebrek aan onderbouwing en concrete toelich-ting van de vordering.
4.10.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van Krafmairn worden afgewezen. Zoals hiervoor al is overwogen, ziet de kantonrechter geen aanleiding om Krafmairn nog toe te laten tot bewijslevering.
4.11.
Krafmairn is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Intal Beheer worden begroot op:
- salaris gemachtigde
1.630,00
(2 punten × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.765,00
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
ten aanzien van de tegenvordering
4.13.
Hier gaat het om de vraag of Krafmairn moet worden veroordeeld tot betaling aan Intal van € 47.545,00 aan achterstallige huur.
4.14.
Intal legt aan haar vordering ten grondslag dat Krafmairn tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Krafmairn voert verweer en stelt dat zij door de cessie uitsluitend de vordering tot schadevergoeding van FeNB2 jegens Intal heeft overgenomen, maar daarmee niet de schulden van FeNB2. Ook stelt Krafmairn dat tussen Intal en Kraf-mairn geen huurovereenkomst bestaat of is ontstaan, zodat Krafmairn ook geen huur aan Intal verschuldigd kan zijn.
4.15.
Vast staat dat tussen Intal en Krafmairn geen huurovereenkomst bestaat of heeft bestaan. Ook is er geen discussie over de geldigheid van de cessie van de vordering van FeNB2 op Krafmairn. Verder staat vast dat ten tijde van de cessie FeNB2 een huurachter-stand had bij Intal van € 47.545,00.
4.16.
De kantonrechter oordeelt dat Intal jegens Krafmairn aanspraak heeft op betaling van de huurachterstand van € 47.545,00. Daarbij is het volgende van belang.
4.17.
De kantonrechter overweegt dat de rechtsverhouding tussen Intal en Krafmairn is ontstaan door de hiervoor genoemde cessie van de vordering van FeNB2 op Krafmairn. In zo’n geval wordt de rechtsverhouding tussen Intal en Krafmairn bepaald door de inhoud van de gecedeerde vordering, de verweermiddelen die Intal jegens FeNB2 had en de eisen van redelijkheid en billijkheid. [1]
4.18.
Uit de akte van cessie blijkt dat de curator de vordering van FeNB2 aan Krafmairn heeft verkocht en overgedragen, en dat daarbij uitdrukkelijk melding is gemaakt van het feit dat Intal een tegenvordering zal wensen in te stellen of een beroep zal willen doen op verre-kening uit hoofde van de huurovereenkomst tussen FeN2 en Intal. De vordering die de cura-tor heeft verkocht is de oorspronkelijk door FeNB2 ingestelde vordering, waarbij niet alleen schadevergoeding wordt gevorderd, maar ook wordt gevraagd om een verklaring voor recht dat die schadevergoeding kan worden verrekend met een huurschuld van € 47.545,00 van FeNB2 aan Intal uit hoofde van de huurovereenkomst.
4.19.
Gelet op het voorgaande stelt Intal terecht dat van de rechtsverhouding tussen Kraf-mairn en Intal ook deel uitmaakt de huurschuld van € 47.545,00. Immers, die huurschuld maakt deel uit van de cessie en Intal kon daarvoor jegens FeNB2 ook een beroep doen op verrekening of een tegenvordering indienen. Ook uit de eisen van de redelijkheid en billijk-heid vloeit dit voort, omdat niet aanvaardbaar is dat Krafmairn door de cessie uitsluitend de ‘lusten’ zou hebben gekocht en overgenomen, zonder de ‘lasten’.
4.20.
Dat tussen Intal en Krafmairn geen huurovereenkomst bestaat of is ontstaan, doet er dus niet aan af dat het Intal vrijstaat om een tegenvordering in te stellen tot betaling van de huurschuld door Krafmairn, voor zover die tegenvordering ziet op de rechtsverhouding tus-sen Intal en Krafmairn zoals die door de cessie is ontstaan, te weten de vordering van Intal met betrekking tot de huurschuld van maximaal € 47.545,00.
4.21.
De huurschuld is door Krafmairn niet betwist. De tegenvordering van Intal is daarom toewijsbaar tot een bedrag van € 47.545,00.
4.22.
De conclusie is dat Krafmairn wordt veroordeeld tot betaling aan Intal van € 47.545,00 aan achterstallige huur. De wettelijke handelsrente zal worden toegewezen vanaf 17 mei 2023.
4.23.
Het voorgaande brengt met zich dat evident is dat het door Krafmairn, althans FeNB2, gelegde conservatoir beslag moet worden opgeheven.
4.24.
De gevraagde voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat een dergelij-ke voorziening alleen kan worden gegeven voor de duur van deze procedure en die proce-dure eindigt met dit vonnis.
4.25.
Alle overige verweren leiden niet tot een andere uitkomst, zodat de kantonrechter deze niet verder zal bespreken. Gelet op uitkomst van de zaak hoeft Intal niet meer de gele-genheid te krijgen om te reageren op de brief van Krafmairn met als aanvullende productie een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor.
4.26.
Intal Beheer vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wet-telijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerech-telijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 1.537,05 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 1.250,45 bij een hoofdsom van € 47.545,00. De kantonrechter wijst daarom € 1.250,45 toe. De gevorderde wettelijke handelsrente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. De wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW heeft uitsluitend betrekking op verplichtingen tot betaling uit handelsovereenkomsten. Daarvan is geen sprake. Toegewezen wordt daarom de wettelijke rente, op de wijze zoals hierna vermeld.
4.27.
Krafmairn is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Een vordering tot vergoeding van de volledige proceskosten (in afwijking van het liquidatie-tarief) is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Hiervan is in dit geval geen sprake. De proceskosten van Intal worden begroot op:
- salaris gemachtigde
815,00
(2 punten × factor 0,5 × € 815,00)
Totaal
815,00

5.De beslissing

De kantonrechter
ten aanzien van de vordering
5.1.
wijst de vorderingen van Krafmairn af,
5.2.
veroordeelt Krafmairn in de proceskosten van € 1.765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Kraf-mairn niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt Krafmairn tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in arti-kel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
ten aanzien van de tegenvordering
5.5.
veroordeelt Krafmairn om aan Intal te betalen een bedrag van € 47.545,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over het toegewezen bedrag, met ingang van 17 mei 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt Krafmairn om aan Intal te betalen een bedrag van € 1.250,45, te vermeerderen met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag, met ingang van 21 oktober 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.7.
heft op de door FeNB2, althans Krafmairn, gelegde conservatoire beslagen,
5.8.
veroordeelt Krafmairn in de proceskosten van € 815,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Krafmairn niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1276.