ECLI:NL:RBNHO:2024:12779

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
24/673
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.L. Santokhi
  • L.M. Offerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verkeersbesluit tot aanwijzing van parkeerplaatsen voor elektrische voertuigen in Heemskerk

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk. Het college had besloten om twee parkeerplaatsen op de [straat] in Heemskerk aan te wijzen voor het opladen van elektrische voertuigen. Eiseres, een 77-jarige inwoner van de [straat], was het niet eens met dit besluit en stelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom deze locaties waren gekozen en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de hoge parkeerdruk in de buurt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het college voldoende beoordelingsruimte had bij het nemen van het verkeersbesluit en dat de belangenafweging die het college had gemaakt niet onredelijk was. De rechtbank concludeerde dat de voordelen van het faciliteren van elektrische voertuigen opwogen tegen de nadelen voor eiseres, en dat het college in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. De uitspraak bevestigt de noodzaak van laadpalen voor elektrische voertuigen en de afweging van verkeersbelangen in het licht van milieuoverwegingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/763

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit Heemskerk, eiseres
(gemachtigde: mr. M.L. Santokhi),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk, verweerder
(gemachtigde: mr. L.M. Offerman).

Inleiding

1. In deze zaak gaat het om de vraag of het college een verkeersbesluit kon nemen waarin twee parkeerplaatsen op de [straat] in Heemskerk zijn aangewezen voor het opladen van elektrische personenauto’s.
1.1
Het college heeft een aanvraag ontvangen voor het aanwijzen van een oplaadplaats voor het opladen van een elektrisch voertuig. Naar aanleiding hiervan heeft het college het verkeersbesluit van 8 september 2023 genomen om twee parkeervakken te reserveren voor het opladen van elektrische voertuigen, door het plaatsen van een bord volgens model E8C van bijlage 1 van het RVV 1990, het aanbrengen van een onderbord volgens model OB503, met de tekst “alleen voor opladen elektrische voertuigen”. Het college heeft het verkeersbesluit, onder een aanvullende motivering, in het besluit van 11 januari 2024 gehandhaafd. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verkeersbesluit van het college waarin twee parkeerplaatsen op de [straat] in Heemskerk zijn aangewezen voor het opladen van elektrische auto’s. Zij doet dat aan de hand van het toetsingskader en de beroepsgronden van eiseres.
2.2
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres woont op de [straat] , tegenover de twee aangewezen parkeerplaatsen en kan zich niet vinden in het verkeersbesluit. Eiseres voert aan dat verweerder in het bestreden besluit een aantal nieuwe criteria noemt voor het aanwijzen van parkeervakken waar een laadpaal geplaatst kan worden. Het is eiseres niet gebleken dat de criteria in een vaste beleidsregel is opgenomen, noch is er sprake van een vaste gedragslijn. Het college heeft immers niet aangetoond dat het in vergelijkbare gevallen consequent handelt. Bovendien heeft verweerder deze criteria niet toegepast bij onderzoek naar de andere locaties. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de andere locaties niet geschikt zijn en dat onvoldoende is gebleken van een belangenafweging. In de besluitvorming stelt verweerder dat de locaties niet voldeden aan de criteria, maar welke onderdelen en overwegingen daarbij een rol hebben gespeeld blijft onduidelijk. Voorts voert eiser aan dat verweerder niet is ingegaan op de toename van de parkeerdruk, dit is een motiveringsgebrek. Eiseres is bovendien 77 jaar oud, er zijn in de buurt vijftien auto’s en maar acht parkeerplaatsen. De parkeerdruk is dus al erg hoog, deze neemt des te meer toe als er twee bestaande parkeerplaatsen worden vrijgehouden voor elektrische motorvoertuigen. De aanvraag is gedaan door de eigenaar van een bedrijfswagen. Het is niet de bedoeling, maar vooral niet noodzakelijk, een bedrijfswagen te parkeren in een woonwijk. Zeker nu op bedrijventerreinen ruimschoots plek is voor het parkeren van bedrijfswagens.
Toetsingskader
4. Het bestreden besluit is een verkeersbesluit. Uit vaste jurisprudentie volgt dat een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [1]
Wat is het belang van het verkeersbesluit
5.1
Uit het bestreden besluit volgt dat het verkeersbesluit is genomen met het oog op het beperken van de gevolgen voor het milieu, zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, sub a, van de WVW 1994. Elektrische auto’s dragen bij aan het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer. Dit is de basis voor het plaatsen van laadpalen en het aanwijzen van parkeerplaatsen voor elektrische auto’s. Het is duidelijk dat de behoefte aan elektrische laadpalen steeds groter wordt dus in zijn algemeenheid kan gesteld worden dat het college voldoende aanleiding heeft om laadpalen te plaatsen en daarvoor parkeervakken aan te wijzen.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende overtuigend uitgelegd dat met het verkeersbesluit deze doelen worden gediend. De rechtbank kan volgen dat elektrische auto’s bijdragen aan minder overlast, hinder of schade voor het milieu. Het faciliteren van parkeerplaatsen waar elektrische auto’s kunnen opladen, faciliteert elektrisch rijden en kan elektrisch rijden bevorderen.
Plaatsbepaling
6.1
Verweerder stelt dat hij bij de beoordeling van een aanvraag om een oplaadpunt voor elektrisch vervoer de criteria en eisen locatiebepaling laadpalen hanteert van MRA-e; zij zijn ook verantwoordelijk voor het plaatsen van de laadpalen. Op basis van die criteria en eisen is de plaats van de laadpaal bepaald. Verweerder heeft verder gesteld dat, op basis van deze criteria, andere (door eiseres genoemde) locaties niet of minder geschikt zijn dan de locatie aan de [straat] .
6.2
De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat deze criteria niet zijn opgenomen in een beleidsregel.
De rechtbank volgt eiseres alleen niet in haar stelling dat het college niet consequent handelt. Het college heeft op 3 september 2019 een overeenkomst ‘Deelname gezamenlijke inkoop van openbare laadvoorzieningen’ bevestigd aan de Provincie Noord-Holland. Uit die overeenkomst blijkt dat het college volgens de richtlijnen en voorwaarden van MRA-e handelt. De MRA-e heeft criteria opgesteld voor de afweging voor de juiste locatie. Ook zijn er eisen waaraan de locaties moeten voldoen. Dit wijst erop dat het college objectieve uitgangspunten hanteert voor het aanwijzen van parkeervakken waar een laadpaal geplaatst kan worden en iedere aanvraag toetst aan dezelfde voorwaarden.
6.3
In dit geval is niet gebleken dat gehandeld is in strijd met de criteria en eisen locatiebepaling publieke laadpalen. Uit de criteria volgt dat oplaadpalen aan hoofdverkeerwegen en in gebieden met een afwijkend parkeerregime (het liefst) worden voorkomen, dat dwars parkeren de voorkeur heeft boven langsparkeren en dat beschadiging van boomwortels moet worden voorkomen. De laadpaal mag bovendien niet tussen het struikgewas, of (boom)wortels of onder de kruin van een boom geplaatst worden.
Gelet op deze criteria kan de rechtbank het college volgen in de rededering waarom de locaties aan de Johannes Poststraat, de Hannie Schaftstraat en de IJzerdraadweg niet of minder geschikt zijn en waarom de voorkeur uitgaat naar de [straat] .
6.4
De omstandigheid dat er mogelijk ook andere geschikte plaatsen zijn, is voor de beoordeling overigens niet van belang. Dit hoeft immers niet tot de conclusie te leiden dat de gekozen locatie ongeschikt is en dat het college daarom niet tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. Gelet hierop is het niet relevant of er wel of niet meer bomen en struiken staan aan de IJzerdraadweg. Ook als de situatie aan de IJzerdraadweg gelijk zou zijn als die aan de [straat] , dan mocht het college de [straat] aanwijzen.
Belangenafweging
7. Het college moet de verkeersbelangen afwegen tegen de belangen van eiseres. De rechter toetst vervolgens of de voor eiseres nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
7.1
Het college stelt in het bestreden besluit dat de belangen die gediend zijn bij het plaatsen van een laadpaal op deze locatie zwaarder mogen wegen dan de door eiseres genoemde nadelige gevolgen, namelijk de parkeerdruk en hinder die eiseres zal ondervinden. Het college overweegt daarbij dat uit vaste jurisprudentie volgt dat parkeerdruk geen reden vormt om geen laadpaal te plaatsen. Verweerder realiseert zich dat de aangewezen plek bij eiseres voor de deur is en dat dat vervelend voor haar is.
7.2
Naar het oordeel van de rechtbank is het college op goede gronden tot de conclusie gekomen dat de voor eiseres nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zwaar zijn ten opzichte van de met het besluit te dienen (algemene, milieu- en) verkeersdoelen. In het bestreden besluit heeft het college aan de hand van objectieve criteria toegelicht waarom voor deze locatie is gekozen. Voor de rechtbank is verder niet gebleken dat de parkeerdruk in de wijk als gevolg van het verkeersbesluit ontoelaatbaar hoog is geworden. Bovendien heeft het college ter zitting toegelicht dat de parkeerdruk niet per straat, maar per wijk wordt bekeken. Dit acht de rechtbank niet onredelijk. Dat eiseres mogelijk iets verder moet lopen om haar (niet elektrische) auto te bereiken leidt ook niet tot een onevenredig nadelig gevolg.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid twee parkeerplaatsen op de [straat] aan kunnen wijzen die uitsluitend mogen worden gebruikt voor het opladen van elektrische voertuigen. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Dit leidt ertoe dat het verkeersbesluit in stand blijft en het college niet wordt veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4, eerste lid, van de Awb luidt:
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 2, eerste, tweede en derde lid, sub a, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) luidt:
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
3. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voort strekken tot:
a. het bevorderen van een doelmatig of zuinig energiegebruik.
Artikel 15, lid 1, van de WVW 1994 luidt:
De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW)
Ingevolge artikel 8, tweede lid, onder d, van het BABW kunnen onder het verkeersbord E8 onderborden worden geplaatst die onder meer zien op de voertuigcategorie waarvoor de parkeergelegenheid is bestemd en de wijze waarop of het doel waarmee parkeren dient te geschieden.
Ingevolge artikel 12, aanhef en onder a, van het BABW dient plaatsing of verwijdering van het bord E8, die nu is opgenomen in bijlage 1, behorende bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekend 1990, te geschieden bij verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 21 van het BABW dient de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval te vermelden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRS van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:121.