ECLI:NL:RBNHO:2024:12669

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
15/039918-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad, vrijspraak poging moord/doodslag

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die haar ex-partner met een koevoet op het hoofd heeft geslagen. De verdachte is beschuldigd van poging tot moord/doodslag, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte heeft verklaard dat zij het slachtoffer pijn wilde doen, maar niet wilde doden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het letsel van het slachtoffer, een huidbeschadiging van ongeveer twee centimeter, niet duidt op een krachtige slag die levensbedreigend letsel kan veroorzaken. Daarom is de verdachte vrijgesproken van poging moord/doodslag.

De rechtbank heeft echter wel de poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad bewezen verklaard. De verdachte heeft planmatig gehandeld door zich voor te bereiden op de aanval, waaronder het verbergen van haar identiteit en het kiezen van een geschikt moment om het slachtoffer aan te vallen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte zich bewust was van de kans op zwaar lichamelijk letsel en deze kans heeft aanvaard. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, maar de rechtbank heeft haar toch een gevangenisstraf van 400 dagen opgelegd, waarvan 85 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contact- en locatieverbod voor vijf jaar.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een recidiverende depressieve stoornis en een neurocognitieve stoornis. De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte erkend, maar heeft het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan haar toegerekend. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te laten behandelen door een forensisch team en heeft de voorwaarden voor haar vrijlating dadelijk uitvoerbaar verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/039918-24 (P)
Uitspraakdatum: 3 december 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 november 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Giuseppini en van wat de verdachte en haar raadsvrouw mr. S.W. Kuijpers, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 3 februari 2024 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
met een koevoet, althans een hard en/of scherp voorwerp, (met kracht) in/op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 3 februari 2024 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een koevoet, althans een hard en/of scherp voorwerp, (met kracht) in/op/tegen het hoofd,
althans het lichaam van die [slachtoffer] te slaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 3 februari 2024 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een koevoet,
althans een hard en/of scherp voorwerp, (met kracht) in/op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] te slaan.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, te weten poging zware mishandeling met voorbedachte raad. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het standpunt van de raadsvrouw zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak primair (poging moord/doodslag)
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het primair tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De verdachte heeft één keer met een koevoet tegen het achterhoofd van het slachtoffer geslagen. Het letsel van het slachtoffer bestond uit een huidbeschadiging op het achterhoofd van ongeveer twee centimeter zonder letsel aan of in de schedel.
De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft verklaard dat zij het slachtoffer pijn wilde laten voelen, maar hem niet wilde doden. Weliswaar kan naar algemene ervaringsregels het uitoefenen van geweld tegen het hoofd, zoals het daarop slaan met een voorwerp, leiden tot de dood van een slachtoffer, maar niet ieder geweld tegen het hoofd levert levensbedreigend letsel op. Of in een concreet geval sprake is van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zodanig letsel, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, daarbij spelen de kracht waarmee en de wijze waarop geweld is uitgeoefend een belangrijke rol.
In het rapport forensisch geneeskundig onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) staat dat het hard slaan met een koevoet op een achterhoofd kan leiden tot levensbedreigend letsel. Gezien het ontbreken van letsel aan en in de schedel past het letsel van het slachtoffer volgens het NFI echter niet bij een krachtige slag met een koevoet. Op grond van de overige stukken van het dossier kan ook niet worden vastgesteld met welke kracht de verdachte heeft geslagen. Daarom kan niet worden bewezen dat de verdachte opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. De verdachte moet dan ook van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3
Bewijsoverweging subsidiair (poging zware mishandeling met voorbedachte raad)
Verweer raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte ook van de poging tot zware mishandeling moet worden vrijgesproken. Er kan niet worden vastgesteld met welke kracht de verdachte heeft geslagen. Daarnaast is niet duidelijk geworden met welke kant van de koevoet het slachtoffer tegen het hoofd is geslagen. Dit is wel van belang omdat de verdachte aan één kant van de koevoet een doekje had gewikkeld waardoor de impact van het slaan met die kant minder groot is. Gelet op deze omstandigheden en het ontbreken van ernstig letsel bij het slachtoffer, is volgens de verdediging geen sprake geweest van een aanvaarding van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
Oordeel rechtbank
De verdachte heeft het slachtoffer onverhoeds met een koevoet tegen het achterhoofd geslagen. De verdachte heeft verklaard dat zij het slachtoffer pijn wilde laten voelen, maar hem niet ernstig wilde verwonden of doden. Daarom heeft zij een doekje om de koevoet gedaan. Het letsel van het slachtoffer bestond uit een huidbeschadiging op het achterhoofd van ongeveer twee centimeter met kneuzing zonder letsel aan of in de schedel.
Door het slaan met een koevoet op het hoofd van het slachtoffer bestond de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is, waarin zich vitale organen (hersenen) bevinden en dat het slaan met een voorwerp tegen het hoofd ernstig letsel kan veroorzaken. Een koevoet is een zwaar metalen voorwerp. Een slag met een koevoet kan al gauw leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Dit geldt ook in het geval dat er zou zijn geslagen met de kant waar een doekje omheen zat gewikkeld. Hoewel niet kan worden vastgesteld met welke kracht de verdachte heeft geslagen, kan uit het letsel van het slachtoffer worden afgeleid dat wel met enige kracht is geslagen. De verdachte had zich er ook bewust van moeten zijn dat een slag met een koevoet tegen het hoofd kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Door het slachtoffer toch te slaan, heeft de verdachte de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust aanvaard. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van het slachtoffer.
Voorbedachte raad
Voor bewezenverklaring van voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door haar genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van het besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte planmatig te werk is gegaan. Zij heeft van tevoren bedacht dat zij haar ex-partner, het slachtoffer, pijn wilde doen, zodat hij antwoord zou geven op de vragen die zij voor hem had als gevolg van hun relatiebreuk. Deze gedachten werden steeds sterker en in de avond van 3 februari 2024 heeft de verdachte een koevoet uit de schuur gepakt, met de bedoeling om het slachtoffer daarmee op zijn hoofd te slaan. Die avond speelde Ajax een thuiswedstrijd. De verdachte wist dat het slachtoffer een seizoenskaart voor Ajax had en dat hij na een wedstrijd altijd met de bus naar huis ging. De verdachte heeft tegen haar zoon gezegd dat zij bij een vriendin langs zou gaan die nachtdienst had, om geen argwaan te wekken. Zij is met haar auto naar Nieuw-Vennep gereden en heeft haar auto uit de looproute van het slachtoffer geparkeerd. De verdachte heeft vervolgens een pruik opgezet met rode krulletjes, zodat het slachtoffer haar niet direct aan haar witte haar zou herkennen. Vervolgens heeft zij het slachtoffer opgewacht. Toen het slachtoffer samen met andere passagiers uit de bus stapte, is zij het slachtoffer gevolgd en heeft zij gewacht tot deze getuigen weg waren. Daarna heeft zij het slachtoffer onverhoeds van achteren met de koevoet tegen zijn hoofd geslagen.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte het vooropgezette plan had om het slachtoffer zwaar te mishandelen. De verdachte heeft vóór de uitvoering van haar daad nagedacht over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en heeft zich daarvan rekenschap gegeven. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden blijkt niet van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de verdachte zou hebben gehandeld. Er zijn ook geen andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
subsidiair:
zij op 3 februari 2024 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een koevoet tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging opgenomen taalfouten zijn verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
Wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Subsidiair:
Poging tot zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is onderzoek verricht naar de geestvermogens van de verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychiatrisch rapport van 1 oktober 2024, opgemaakt door psychiater A. Banaei Kashani en van het psychologisch rapport van 18 september 2024 opgemaakt door GZ-psycholoog F.S. van Huis. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van 4 september 2024, opgemaakt door klinisch neuropsycholoog F. Jonker en neuroloog E. Strijks.
De psychiater heeft geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een recidiverende depressieve stoornis en een uitgebreide neurocognitieve stoornis door multipele oorzaken, zonder gedragsstoornissen. De depressieve stoornis was tijdens het ten laste gelegde onder controle, maar er was wel sprake van de neurocognitieve stoornis. De verdachte heeft doordat zij op sociaal gebied tekortschiet, moeite met het overzien van gebeurtenissen en zij heeft veel moeite gehad met het accepteren en het verwerken van de relatiebreuk. Door haar sociaal emotionele beperkingen is de verdachte niet in staat om gevoelens te kanaliseren, analyseren en onder controle te houden. Zij kon het geheel van de gebeurtenissen niet overzien en heeft zich, door de beperkingen van haar flexibiliteit van geest (rigide denkpatroon) gefixeerd op het willen hebben van antwoorden en heeft onvoldoende de mogelijkheid gehad om haar gedachten daarover te corrigeren. Het is volgens de psychiater aannemelijk dat de neurocognitieve stoornis van invloed is geweest op haar gedachten en gedrag ten tijde van het tenlastegelegde maar het is niet precies te zeggen in welke mate. In ieder geval is het niet zo dat haar gedrag en gedachten volledig hierdoor werden bepaald, omdat de verdachte niet volledig disfunctioneerde in die periode.
De psycholoog heeft eveneens geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een uitgebreide neurocognitieve stoornis (met functiestoornissen op het gebied van executieve functies en sociale cognitie) en van een recidiverende depressieve stoornis (nu in remissie). Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De depressieve
stoornis was toen gedeeltelijk in remissie. Deze stoornissen beïnvloedden gedeeltelijk de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte. De psycholoog heeft geadviseerd om het bewezenverklaarde feit in verminderde mate toe te rekenen.
Uit het onderzoek van de klinisch neuropsycholoog en neuroloog volgt dat bij de verdachte sprake is van cognitieve functiestoornissen, die ook aanwezig waren ten tijde van het bewezenverklaarde feit en die daarbij ook mogelijk een rol hebben gespeeld.
De rechtbank volgt de conclusies en overwegingen van de deskundigen over de toerekeningsvatbaarheid. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat bij de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was van een uitgebreide neurocognitieve stoornis en dat deze stoornis van invloed is geweest op haar handelen ten tijde van het bewezenverklaarde. Op grond hiervan rekent de rechtbank het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan de verdachte toe.
De verdachte is echter wel een strafbare dader. Ook anderszins is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Zij is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een contact- en locatieverbod met elektronisch toezicht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om een contact- en locatieverbod ex artikel 38v Sr op te leggen voor de duur van 5 jaar, waarbij elke overtreding een hechtenis van twee weken oplevert, met een maximale duur van zes maanden.
Ten slotte heeft de officier van justitie verzocht om te bepalen dat de voorwaarden en de maatregelen ex artikel 38v Sr direct uitvoerbaar zijn.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen die van kortere duur is dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en waarbij aan het voorwaardelijk deel de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad op haar ex-partner. Zij is daarbij zeer planmatig te werk gegaan. Zo heeft ze tegen haar zoon gezegd dat ze bij een vriendin op bezoek ging, om geen argwaan te wekken dat ze zo laat in de avond nog wegging. De verdachte heeft in de schuur naar een stuk gereedschap gezocht waarmee ze het slachtoffer kon slaan en heeft hiervoor een koevoet uitgekozen. De verdachte is vervolgens naar Nieuw-Vennep gereden en heeft daar haar auto een eindje van de bushalte geparkeerd zodat de auto niet in het zicht stond. Ze heeft een pruik opgezet om haar identiteit te verhullen en heeft het slachtoffer opgewacht. Toen het slachtoffer uit de bus was gestapt en op de openbare weg liep, heeft de verdachte het slachtoffer onverhoeds met een koevoet op zijn hoofd geslagen. Het slachtoffer heeft hierdoor letsel aan zijn hoofd opgelopen.
De verdachte heeft met haar gedrag een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat het feit voor het slachtoffer een schokkende gebeurtenis is geweest die gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt. Daarnaast leiden dit soort feiten ook tot onrust in de samenleving.
De rechtbank tilt zwaar aan het planmatige karakter waarmee dit misdrijf is begaan en aan de vanzelfsprekendheid waarmee de verdachte haar plan heeft uitgevoerd. Daar komt nog bij dat er geen enkele directe aanleiding was voor deze poging tot zware mishandeling. De verdachte en het slachtoffer hadden al enkele maanden geen contact meer met elkaar gehad. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het Uittreksel Justitiële Documentatie van de verdachte van 2 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat nadat de verdachte het slachtoffer had geslagen, een worsteling is gevolgd waarbij zij ten val is gekomen en haar heup heeft gebroken. Zij heeft een nieuwe heup gekregen en zij is tot op heden nog steeds niet volledig hersteld.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 4 november 2024 van Reclassering Nederland. De reclassering is het eens met de conclusies van de psycholoog, psychiater en neuro(psycho)loog, onder meer ten aanzien van de noodzaak voor behandeling en begeleiding. De reclassering adviseert, om het risico om gewelddadig gedrag in de toekomst te verkleinen, een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod met elektronisch toezicht.
Straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 400 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van 85 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarbij zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen. Ten aanzien van het locatieverbod (met elektronische monitoring) zal de rechtbank bepalen, gelet op de omvang en impact van de voorgestelde maatregel, dat de elektronische monitoring voor maximaal zes maanden geldt.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vrijheidsbeperkende maatregelen

De rechtbank is van oordeel dat, ter voorkoming van strafbare feiten, de maatregel moet worden opgelegd dat de verdachte zich voor de duur van vijf jaren niet zal ophouden in Nieuw-Vennep, zijnde de woonplaats van het slachtoffer. Daarnaast zal de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer opleggen voor de duur van vijf jaren. Hierbij zal de rechtbank bevelen dat iedere keer dat de verdachte één van deze verboden overtreedt vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken, met een maximum van zes maanden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, zal de rechtbank bepalen dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 45 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
400 (vierhonderd) DAGEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
85 (vijfentachtig) dagen, nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het [adres] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met
de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • de veroordeelde zich laat behandelen door het FACT team van een forensisch polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, stabilisatie of observatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
  • contactverbod; de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] . zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • locatieverbod; de veroordeelde zich gedurende de gehele proeftijd niet in Nieuw-Vennep bevindt. De veroordeelde werkt gedurende maximaal zes maanden mee aan elektronische monitoring op dit locatieverbod. Deze elektronische monitoring vindt plaats zolang de reclassering dit nodig vindt met een maximum van zes maanden. De veroordeelde gaat zolang de elektronische monitoring van kracht is, niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat de veroordeelde in Nederland blijft. De aansluiting van het elektronische monitoringmiddel kan plaatsvinden vanaf de derde werkdag nadat de reclassering is geïnformeerd over de ingangsdatum. De aansluiting zal plaatsvinden op het opgegeven verblijfadres.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Locatieverbod ex artikel 38v Sr
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van vijf jaren zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: Nieuw-Vennep.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt twee weken, met een maximum van zes maanden, voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Contactverbod ex artikel 38v Sr
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt twee weken, met een maximum van zes maanden, voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Lintjer, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. P.A. Hesselink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 december 2024.