ECLI:NL:RBNHO:2024:12632

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
10939291 \ CV EXPL 24-1171
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van ticketprijzen door luchtvaartmaatschappij na annulering van vluchten

In deze zaak vorderen de passagiers terugbetaling van de ticketprijzen voor geannuleerde vluchten van en naar de Verenigde Staten, gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004 en het Verdrag van Montreal. De vervoerder, United Airlines, Inc., stelt dat hij niet verplicht is tot terugbetaling omdat hij al aan D-Reizen heeft terugbetaald. De kantonrechter oordeelt dat de Verordening niet van toepassing is op de terugvlucht, maar dat de passagiers wel recht hebben op terugbetaling van de heenvlucht. De vervoerder kan niet bevrijdend betalen aan D-Reizen, omdat er geen uitdrukkelijke machtiging van de passagiers is gegeven. De kantonrechter wijst de vordering van de passagiers voor de heenvlucht toe tot een bedrag van € 448,23, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 maart 2022. De vorderingen van de vervoerder in reconventie worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10939291 \ CV EXPL 24-1171
Uitspraakdatum: 4 december 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2. [eiser 2]beiden wonende te [plaats]
eisers in conventie
verweerders in reconventie
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: S. Nunnink (Stichting Claim Refund D-Reizen)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
United Airlines, Inc.
gevestigd te Wilmington, Verenigde Staten
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. R.L.S.M. Pessers en mr. A. Etienne (Van Traa Advocaten N.V.)
De zaak in het kort
De passagiers hebben van de vervoerder terugbetaling van de ticketprijzen gevorderd van een aantal geannuleerde vluchten van en naar de Verenigde Staten, op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004 dan wel het Verdrag van Montreal. De vervoerder stelt dat hij niet gehouden is om terug te betalen omdat hij al heeft terugbetaald aan D-Reizen. Het betoog van de vervoerder slaagt niet. De Verordening is echter niet van toepassing op de terugvlucht van de passagiers. Ook hebben zij de vordering op grond van het Verdrag van Montreal onvoldoende onderbouwd. Daarom wordt de vordering van de passagiers gedeeltelijk toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding:
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de mondelinge behandeling van 12 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moesten zij op 31 maart 2020 vervoerd worden van Amsterdam-Schiphol Airport, via Frankfurt Airport, Duitsland, naar Denver International Airport, Verenigde Staten, met de vluchtcombinatie LH0889 en UA8878 (hierna gezamenlijk: de heenvlucht).
2.2.
Op grond van de vervoersovereenkomst moest de vervoerder de passagiers op 14 april 2020 vervoeren van Denver International Airport, Verenigde Staten, via San Francisco International Airport, Verenigde Staten, naar Amsterdam-Schiphol Airport, met de vluchtcombinatie UA1683 en UA0968 (hierna gezamenlijk: de terugvlucht).
2.3.
De passagiers hadden de vluchten geboekt via reisbureau D-Reizen.
2.4.
De vervoerder heeft alle bovenstaande vluchten geannuleerd.
2.5.
De vervoerder heeft de ticketprijzen van de passagiers op 9 november 2020 terugbetaald aan Airtrade. Airtrade heeft de ticketprijzen terugbetaald aan D-Reizen. D-Reizen heeft niet terugbetaald aan de passagiers.
2.6.
D-Reizen is op 6 april 2021 failliet verklaard.
2.7.
De passagiers hebben terugbetaling van de ticketprijzen van de vervoerder gevorderd.
2.8.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

De vorderingen in conventie
3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 896,46, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zeven dagen na annulering tot aan de dag van de gehele voldoening;
- € 162,71 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) dan wel het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationaal luchtvervoer (Verdrag van Montreal). De passagiers stellen dat de vervoerder hen vanwege de annulering van de vluchten de ticketprijzen moet terugbetalen (artikel 8 van de Verordening).
3.3.
De vervoerder voert verweer. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.
De vorderingen in reconventie
3.4.
De vervoerder vordert in reconventie - samengevat - te verklaren voor recht dat hij door de restitutie van de ticketkosten bevrijdend heeft terugbetaald aan D-Reizen en daarmee heeft voldaan aan de verplichting tot terugbetaling in de zin van artikel 8 lid 1 van de Verordening, en dat hij niet gehouden is extra kosten bovenop de ticketkosten te vergoeden, zodat de passagiers geen recht hebben een bedrag van in totaal € 896,46.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft verzocht om aanhouding van de zaak omdat bij het gerechtshof Amsterdam nog een vergelijkbare zaak aanhangig is. Omdat op dit moment niet duidelijk is wanneer het arrest zal verschijnen en de kantonrechter ervoor moet waken dat geen onaanvaardbare vertraging in de procedure optreedt, zal hij het verzoek van de vervoerder niet inwilligen.
De vorderingen van de passagiers (de conventie)
4.3.
Vast staat dat de vluchten zijn geannuleerd. Op grond van de Verordening hebben passagiers bij annulering in beginsel recht op terugbetaling van de ongebruikte vliegtickets of een alternatieve vlucht naar de eindbestemming (artikel 8 van de Verordening). De vervoerder betwist ten eerste dat de Verordening van toepassing is op de terugvlucht. De kantonrechter oordeelt als volgt.
Is de Verordening van toepassing op de heen- en terugvlucht?
4.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat heen- en terugvluchten afzonderlijk van elkaar moeten worden gezien, ook als deze onderdeel zijn van één boeking. [1] Voor de heen- en terugvlucht moet dus afzonderlijk worden bepaald of de Verordening daarop van toepassing is. De Verordening is van toepassing op alle passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven gelegen in een lidstaat (artikel 3 lid 1 sub a van de Verordening). Dit geldt voor de heenvlucht omdat deze vanuit Amsterdam vertrok. De Verordening is dus in ieder geval van toepassing op de heenvlucht.
4.5.
De Verordening is alleen van toepassing op vluchten die vertrekken vanaf een luchthaven buiten de Europese Unie naar een luchthaven die is gelegen in een lidstaat, als de vervoerder een communautaire luchtvaartmaatschappij is (artikel 2 aanhef en sub c jo. artikel 3 lid 1 sub b van de Verordening). Weliswaar vertrok de terugvlucht van een luchthaven buiten de Europese Unie (in de Verenigde Staten) en ging deze naar een luchthaven in een lidstaat (Amsterdam-Schiphol Airport), maar de vervoerder is gevestigd in de Verenigde Staten en dus niet in een lidstaat. De vervoerder kan daarom niet over de vereiste exploitatievergunning beschikken (zie Verordening (EEG) nr. 2407/92) en is daarom geen communautaire luchtvaartmaatschappij. Dit betekent dat de Verordening niet van toepassing is op de terugvlucht.
4.6.
Met betrekking tot de heenvlucht betoogt de vervoerder dat hij op grond van de Verordening wel gehouden is tot terugbetaling van de ticketprijs, maar dat hij deze terugbetaling moet doen aan zijn contractuele wederpartij, Airtrade, en dat hij dat ook heeft gedaan. Tussen de vervoerder en de passagiers bestaat geen overeenkomst. Verder stelt hij dat hij bevrijdend heeft betaald aan D-Reizen (via Airtrade) omdat de passagiers zich hebben laten vertegenwoordigen door D-Reizen dan wel dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de ticketprijs aan D-Reizen moest worden terugbetaald. Ten slotte heeft de vervoerder aangevoerd waarom het arrest van het gerechtshof Den Haag, waarin deze lijn niet wordt gevolgd, niet correct is. [2] De passagiers hebben het voorgaande gemotiveerd weersproken. De kantonrechter oordeelt als volgt.
De vervoerder is op grond van de Verordening verplicht om terug te betalen aan de passagiers
4.7.
De vordering van de passagiers is gebaseerd op de Verordening. Deze maakt deel uit van het recht van de Europese Unie (Unierecht). Het Unierecht heeft in beginsel voorrang op nationaal recht en kan rechtstreekse werking hebben. Bij de uitleg van een bepaling van Unierecht moet niet alleen rekening gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstelling van de regeling waarvan zij deel uitmaakt. De Verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks van toepassing. Daar waar een rechtstreeks werkende regel van Unierecht onverenigbaar is met een regel van nationaal recht, moet de regel van nationaal recht terzijde worden geschoven.
4.8.
Op grond van artikel 5 van de Verordening moet de luchtvaartmaatschappij bij annulering de passagier de bijstand bieden, als bedoeld in artikel 8 van de Verordening. In dat laatste artikel wordt aan de passagier de keuze voor volledige terugbetaling van de ticketprijs geboden. Met de Verordening wordt blijkens de considerans een hoog niveau van bescherming van de passagiers beoogd. Ook in de rechtspraak van het Hof staat een hoog niveau van bescherming van passagiers voorop. Daaruit volgt dat alle verplichtingen uit de Verordening op de uitvoerende luchtvaartmaatschappij rusten. [3]
De vervoerder kan worden aangesproken voor de ticketkosten van de gehele heenreis
4.9.
De vervoerder betwist dat hij de uitvoerende luchtvaartmaatschappij van de gehele heenvlucht was. Vlucht LH0889 van Amsterdam naar Frankfurt zou namelijk uitgevoerd worden door Lufthansa. Daarom is hij niet gehouden om de ticketprijs van deze vlucht terug te betalen aan de passagiers, aldus de vervoerder.
4.10.
Het betoog van de vervoerder slaagt niet. Het Hof heeft immers geoordeeld dat rechtstreeks aansluitende vluchten die aangekocht zijn in één boeking, moeten worden gezien als één geheel. [4] Het Hof heeft ook geoordeeld dat bij vertraging van één van deze vluchten, ook de uitvoerende luchtvaartmaatschappij van de vlucht die geen vertraging had, kan worden aangesproken voor compensatie. [5] Naar het oordeel van de kantonrechter geldt hetzelfde voor annulering en voor terugbetaling. Vast staat immers dat als alleen de aansluitende vlucht UA1683 van de vervoerder van Frankfurt naar Denver zou zijn geannuleerd, de passagiers ook niet op de eindbestemming zouden zijn aangekomen. Daarom kan hij worden aangemerkt als de uitvoerende luchtvaartmaatschappij van de gehele heenvlucht. Het staat de vervoerder overigens vrij om deze kosten te verhalen op Lufthansa.
4.11.
De artikelen 5 en 8 van de Verordening moeten zo worden begrepen dat de verplichting om de ticketprijs bij annulering terug te betalen, rust op de luchtvaartmaatschappij. Het is daarmee ook de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij om te bewerkstelligen dat de restitutie bij de passagier terecht komt. De luchtvaartmaatschappij moet op grond van artikel 5 van de Verordening immers bijstand aan de passagier verlenen (en niet aan enig ander). Dat betekent dat wanneer de passagier op grond van artikel 8 van de Verordening kiest voor terugbetaling van de ticketprijs, die terugbetaling moet plaatsvinden aan de passagier in kwestie. Dat dit anders zou (kunnen) zijn als een passagier zijn ticket heeft geboekt via een reisbureau zoals D-Reizen, volgt niet uit de Verordening of de jurisprudentie daarover. Ook de stelling dat de vervoerder geen inzicht heeft in de achterliggende boeking en of er sprake is van een pakketreis of niet, maakt dit niet anders, nog daargelaten dat niet is gesteld dat er in dit geval sprake was van een pakketreis.
4.12.
Daarom kunnen de passagiers op grond van de Verordening van de vervoerder verlangen dat deze aan hen de ticketprijs terugbetaalt, ook als zij de tickets via D-Reizen hebben geboekt. De vervoerder heeft dan ook niet aan zijn verplichtingen tegenover de passagiers voldaan in de situatie waarin hij via Airtrade de ticketprijs heeft terugbetaald aan D-Reizen en D-Reizen die ticketprijzen vervolgens niet heeft doorbetaald aan de passagiers.
De vervoerder heeft niet bevrijdend betaald aan D-Reizen
4.13.
Het verweer van de vervoerder dat hij bevrijdend heeft betaald omdat de passagiers door D-Reizen vertegenwoordigd werden, slaagt evenmin. De vervoerder kan in het licht van de Verordening slechts bevrijdend betalen aan een derde, zoals een reisagent, als de passagier heeft beoogd deze derde als vertegenwoordiger aan te wijzen en sprake is van een uitdrukkelijke machtiging om de terugbetaling namens de passagier te innen. Daarbij moet voor de luchtvaartmaatschappij ook kenbaar zijn dat de passagier een derde heeft gemachtigd om de terugbetaling te innen. [6]
4.14.
De vervoerder stelt in dit kader dat D-Reizen aan de passagiers heeft laten weten de terugbetaling te hebben ontvangen, min een zogenaamde ‘ticket fee’. Volgens de vervoerder blijkt hieruit dat de passagiers D-Reizen expliciet hebben gemachtigd om de terugbetaling voor hen aan te vragen bij de vervoerder. De passagiers hebben hier tegenin gebracht dat D-Reizen uit eigen beweging de ticketprijzen bij de vervoerder heeft teruggevorderd en op eigen initiatief een ‘ticket fee’ daarop in mindering gebracht. De passagiers hebben deze ‘ticket fee’ ook niet betaald aan D-Reizen, aldus de passagiers.
4.15.
Nu de vervoerder dit niet heeft weersproken, is niet komen vast te staan dat de passagiers D-Reizen uitdrukkelijk hebben gemachtigd om voor de terugbetaling zorg te dragen.
4.16.
Verder stelt de vervoerder dat hij bevrijdend heeft betaald op basis van een gerechtvaardigd vertrouwen (artikel 6:34 BW). Daartoe stelt hij dat hij uit de omstandigheid dat de passagiers de vliegtickets via D-Reizen hebben geboekt en via D-Reizen om terugbetaling van de ticketprijs hebben verzocht, mocht afleiden dat hij bevrijdend aan D-Reizen kon betalen.
4.17.
Dit betoog slaagt evenmin. De vervoerder heeft op grond van deze bepaling alleen bevrijdend betaald aan de onbevoegde ontvanger als hij meende dat hij betaalde aan de schuldeiser dan wel aan iemand aan wie
moestworden betaald. Onvoldoende is dat hij meende dat hij aan D-Reizen te mogen betalen, bijvoorbeeld omdat hij dacht dat D-Reizen vertegenwoordigingsbevoegd was. Voor zijn veronderstelling dat hij aan D-Reizen moest betalen, moet de vervoerder bovendien redelijke gronden hebben gehad. Aan deze vereisten is niet voldaan. De vervoerder heeft niet toegelicht dat en waarom hij meende aan D-Reizen te moeten betalen, anders dan dat terugbetaling altijd plaatsvindt via ‘the original form of payment’ en hij door de inschakeling van D-Reizen door de passagiers meende dat D-Reizen vertegenwoordigingsbevoegd was. Dat is niet voldoende voor een geslaagd beroep op artikel 6:34 BW, nog daargelaten dat de vervoerder - gelet op de Verordening - niet kon menen dat hij aan D-Reizen
moestbetalen.
Er is onvoldoende gebleken dat het door de passagiers gevorderde bedrag te hoog is
4.18.
Ten slotte betwist de vervoerder de hoogte van de ticketkosten van de passagiers. Hij voert aan dat de passagiers (in totaal) € 896,46 vorderen, terwijl de kosten die de vervoerder D-Reizen in rekening heeft gebracht € 870,46 bedragen. Hij betwist dat hij gehouden zou zijn om het verschil hiertussen te voldoen.
4.19.
De passagiers hebben hier tegenin gebracht dat zij een bedrag van € 896,46 hebben betaald voor de vliegtickets. Dit blijkt uit de door hen overgelegde boekingsbevestiging. Daarom stellen zij dat de vervoerder het door hen betaalde bedrag moet terugbetalen. De vervoerder heeft hier tegenin gebracht dat hij niet betrokken was bij dit prijsverschil en er ook niet mee bekend was.
4.20.
Het betoog van de vervoerder slaagt niet. De passagiers hebben met de door hen overgelegde boekingsbevestiging voldoende onderbouwd dat zij een prijs van
€ 896,46 hebben betaald voor de vliegtickets. Uit de boekingsbevestiging blijkt dat dit bedrag exclusief bemiddelingskosten van D-Reizen is. Op grond van artikel 8 van de Verordening hebben de passagiers recht op volledige terugbetaling van de prijs van het ticket. Daarom is de vordering voor zover deze ziet op de heenvlucht in zoverre toewijsbaar (zie hierna).
De vordering is voor wat de heenvlucht betreft toewijsbaar
4.21.
Voor zover de passagiers de vordering tot terugbetaling van de ticketprijzen van terugvlucht ook baseren op het Verdrag van Montreal, hebben ze deze vordering onvoldoende onderbouwd. Het Verdrag van Montreal geeft een grondslag voor schadevergoeding bij letselschade, schade aan bagage of goederen (artikel 17) of schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer (artikel 19). De passagiers hebben niet gesteld dat van een van deze gevallen sprake was, zodat de vordering tot terugbetaling van de terugvlucht – ook voor zover gebaseerd op het Verdrag van Montreal – moet worden afgewezen.
4.22.
Gelet op het voorgaande is de vordering ten aanzien van de heenvlucht toewijsbaar. Uit de stukken kan niet worden afgeleid welke bedragen de passagiers afzonderlijk voor de heen- en terugvlucht hebben betaald. Daarom gaat de kantonrechter er vanuit dat de passagiers een gelijk deel voor de heen- en terugvlucht hebben betaald. Dit betekent dat de vordering van de passagiers tot een bedrag van € 448,23 zal worden toegewezen (896,46 : 2).
Rente
4.23.
De passagiers hebben wettelijke rente over de hoofdsom gevorderd vanaf zeven dagen na de annulering van de vluchten. De vervoerder betwist de ingangsdatum van de wettelijke rente. Hij voert aan dat hij op dat moment nog niet in verzuim was. Daarom zou de wettelijke rente niet eerder in moeten gaan dan de dag waarop de in de eerste sommatiebrief van de passagiers gestelde termijn is verlopen.
4.24.
Het verweer van de vervoerder slaagt. Bij annulering van een vlucht krijgen de passagiers keuze tussen terugbetaling van de vliegtickets binnen zeven dagen of een nieuwe vlucht (artikel 8 van de Verordening). Uit het artikel volgt niet op welk moment de termijn van zeven dagen begint te lopen. Omdat de passagiers een keuze krijgen zal deze termijn niet eerder kunnen aanvangen dan wanneer de passagiers hun keuze kenbaar hebben gemaakt bij de vervoerder. De wettelijke rente is daarom niet toewijsbaar vanaf zeven dagen na annulering van de vlucht.
4.25.
Uit de door de gemachtigde van de passagiers verzonden sommatiebrief van 22 maart 2022 blijkt dat zij om terugbetaling van de ticketprijzen verzochten, zodat in ieder geval vanaf dat moment voor de vervoerder duidelijk moest zijn dat de passagiers terugbetaling daarvan wensten. De wettelijke rente over de hoofdsom zal daarom worden toegewezen vanaf 28 maart 2022 (de dag nadat de termijn van vijf dagen in de sommatiebrief is verstreken).
De vorderingen van de vervoerder (de reconventie)
4.26.
Gelet op het voorgaande is de door de vervoerder gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar.
In conventie en in reconventie
4.27.
Nu beide partijen op een aantal punten in het ongelijk worden gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 448,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2022;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
5.4.
wijst de vorderingen van de vervoerder af;
In conventie en in reconventie
5.5.
compenseert de proceskosten, in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Koenis, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HvJEU 10 juli 2008, C-173/07, ECLI:EU:C:2008:400.
2.Hof Den Haag 19 december 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2464.
3.Zie HvJEU 11 mei 2017, C-302/16, ECLI:EU:C:2017:359 en HvJEU 10 juli 2019, C-163/19, ECLI:EU:C:2019:585.
4.HvJEU 31 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:361.
5.HvJEU 11 juli 2019, ECLI:EU:C:2019:604.
6.HvJEU 11 mei 2017, C-302/16, ECLI:EU:C:2017:359 en Hof Den Haag 19 december 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2464.