ECLI:NL:RBNHO:2024:12387

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
15/024630-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van amfetamineproductie en wapenbezit met strafoplegging

Op 25 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de productie van amfetamine en het voorhanden hebben van een revolver en munitie. De feiten vonden plaats in de periode van 22 september 2022 tot en met 28 oktober 2022 in Zaandam, waar de verdachte samen met anderen betrokken was bij de productie van amfetamine. Daarnaast werd de verdachte verweten op 8 mei 2023 in Utrecht een revolver en munitie voorhanden te hebben gehad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Tevens is er een kostenverhaal opgelegd van € 4.000,00 voor de vernietiging van gevaarlijke stoffen die in het drugslab aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vrijwillig heeft meegewerkt aan procesafspraken met het Openbaar Ministerie en dat hij zich bewust was van de rechtsgevolgen van deze afspraken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de maatschappelijke impact van de drugshandel in haar overwegingen meegenomen. De verdachte heeft een strafblad, maar de eerdere veroordeling is van langere tijd geleden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder schuldenproblematiek en de wens om een delictvrij leven op te bouwen. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat deze niet opportuun werden geacht in het licht van de gemaakte procesafspraken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/024630-23, 20/000183-22 (tul) en 21/003631-20 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 25 november 2024
Tegenspraak
Dit verkort vonnis (art. 138b van het Wetboek van Strafvordering (Sv)) is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 november 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kubbinga en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht en waarnemend voor mr. W. Hendrickx, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan kort samengevat de volgende feiten:
feit 1:
medeplegen van het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of aanwezig hebben van amfetamine en/of metamfetamine in de periode van 22 september 2022 tot en met 28 oktober 2022 in Zaandam.
feit 2:
medeplegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen om amfetamine en/of metamfetamine en/of mefedron te bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen in de periode van 22 september 2022 tot en met 28 oktober 2022 in Zaandam.
feit 3:
medeplegen van het voorhanden hebben van een revolver en munitie op 8 mei 2023 in Utrecht.
De volledige tekst van deze tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

2.Procesafspraken

De rechtbank heeft een door de officier van justitie, de verdachte en de raadsman ondertekende raamovereenkomst ontvangen. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt tussen de verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie, over het verloop en de afdoening van de strafzaak tegen de verdachte.
De procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging komen er in de kern op neer dat de officier van justitie zal rekwireren tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten (waarbij de periode van feiten 1 en 2 is verkort van 22 september tot en met 2 oktober 2022), tot een deels voorwaardelijke strafoplegging en de oplegging van een kostenmaatregel zoals hierna onder 8.1 weergegeven en tot afwijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging, dat de verdediging geen bewijsverweren zal voeren en dat de partijen geen hoger beroep zullen instellen als de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen hen gemaakte afspraken.
Op de zitting van 11 november 2024 heeft de rechtbank de procesafspraken en het afdoeningsvoorstel, zoals deze zijn weergegeven in de raamovereenkomst, met de partijen besproken. Op enkele punten heeft de rechtbank een nadere toelichting gevraagd en gekregen. De rechtbank heeft de gevolgen van de procesafspraken besproken en de rechtspositie van de verdachte aan de orde gesteld. De verdachte heeft te kennen gegeven goed te hebben begrepen wat de gemaakte procesafspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan zijn. Ook heeft hij kenbaar gemaakt volledig achter die afspraken te staan en de overeenkomst vrijwillig te zijn aangegaan. De rechtbank heeft begrepen dat de verdachte zich vrij voelde om zelf te beslissen en zich niet onder druk gezet heeft gevoeld om de procesafspraken met het Openbaar Ministerie te maken. Verder is duidelijk geworden dat de verdachte bij het hele proces om tot procesafspraken te komen rechtskundige bijstand van zijn raadsman heeft gehad.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de verdachte vrijwillig en op basis van voor hem voldoende en duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan wat in het afdoeningsvoorstel is overeengekomen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de verdachte zich bewust is van de rechtsgevolgen van de in die overeenkomst neergelegde procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) stelt. In het licht van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat zij bij de beoordeling van de strafzaak tegen de verdachte acht kan slaan op de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken.

3.Beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv

De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze strafzaak voorop, ook gelet op het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252), dat de rechtbank geen partij is bij de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken en daaraan dus ook niet is gebonden. De rechtbank heeft, los van wat tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging is overeengekomen, een eigen verantwoordelijkheid om te waarborgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling, in het bijzonder de artikelen 348 en 350 Sv, en de eisen van een eerlijk proces. Dat betekent dat de rechtbank de vragen zoals beschreven in de artikelen 348 en 350 Sv in dit vonnis zelfstandig zal beantwoorden.

4.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Beoordeling van het bewijs

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de gemaakte procesafspraken en het op voorhand toegezonden requisitoir, gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
5.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, geen bewijsverweren gevoerd en verzocht de zaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3 op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn weergegeven. Deze bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet een aanvulling van dit verkort vonnis vereist. De bewijsmiddelen zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
5.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 1, 2 en 3 heeft begaan, met dien verstande dat hij:
Feit 1:hij op meer tijdstippen in de periode van 22 september 2022 tot en met 2 oktober 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt en opzettelijk heeft vervaardigd hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine(base).
Feit 2:hij op tijdstippen in de periode van 22 september 2022 tot en met 2 oktober 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, en het opzettelijk vervaardigen, van een hoeveelheid van materiaal bevattende amfetamine,
-voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- onderdelen van een in werking zijnde laboratorium/productieplaats (aan de [adres 2] ) en (laboratorium)benodigdheden waaronder een refluxopstelling met een [reactie]ketel, koeler, brander en gaswasser, een [stoom]destillatieopstelling met een ketel en een bierfust, meerdere metalen vaten en jerrycans voorhanden te hebben en aan de [adres 2] hoeveelheden chemicaliën/grondstoffen voorhanden te hebben.
Feit 3:hij op 8 mei 2023 in de gemeente Utrecht, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (van origine gasrevolver omgebouwd naar scherp schietend) revolver, van het merk BBM (Bruni), type Olympic 38, kaliber .22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en
- (voor dat vuurwapen geschikte/bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 7 scherpe patronen van het kaliber .22lr, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van de feiten 1 en 2:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en D van de Opiumwet gegeven verbod.
  • medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Strafmotivering

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de gemaakte procesafspraken, gevorderd de verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twintig maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering te worden verbonden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte de maatregel kostenverhaal op te leggen voor een bedrag van € 4.000,00.
8.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, verzocht de zaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (voorbereidingshandelingen voor) de productie van amfetamine. De verdachte heeft met zijn handelen drugsproducenten gefaciliteerd en daarmee de productie van synthetische drugs in stand gehouden. De (chemische processen bij de) productie van synthetische drugs, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën voor deze productie, maar ook de dumpingen van drugsafval brengen grote veiligheids- en gezondheidsrisico’s met zich. Deze risico’s blijken niet slechts fictief en hebben zich in deze zaak helaas ook verwezenlijkt, waardoor er in het laboratorium een dodelijk slachtoffer is gevallen.
Verder bevatten de harddrugs voor de gezondheid van de gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen. De verspreiding ervan en de handel in harddrugs zijn bezwarend en ontwrichtend voor de samenleving en hebben bovendien veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan drugs. Daarnaast is de productie van en handel in harddrugs veelal in handen van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging met geweld. De productie van harddrugs wordt daarom krachtig bestreden. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen met bijbehorende munitie. Het bezit van een wapen en munitie levert een onaanvaardbaar risico op voor de veiligheid en gezondheid van personen.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich heeft ingelaten met deze strafbare feiten en heeft bijgedragen aan een keten van criminele activiteiten. De verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het (inter)nationale harddrugscircuit. Daarbij heeft hij zich kennelijk laten leiden door geldelijk gewin en zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 7 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het overtreden van de Opiumwet, maar deze veroordeling is al van langere tijd geleden. De rechtbank zal het strafblad van de verdachte daarom niet in zijn nadeel laten meewegen.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten van 9 mei 2023, 12 oktober 2023 en 15 november 2023. Uit deze rapporten blijkt dat de verdachte kampt met forse schulden en dat hierin het motief voor het begaan van de opiumwetfeiten is gelegen. Het vuurwapen en de munitie zou hij hebben aangeschaft na bedreigingen uit het criminele circuit. Naast de schuldenproblematiek bestaan er bij de reclassering ook zorgen met betrekking tot het middelengebruik van de verdachte, een negatief sociaal netwerk en het gebrek aan dagbesteding. Ten tijde van de schorsing heeft de verdachte gewerkt aan een zinvolle dagbesteding en heeft hij werkzaamheden verricht in de bouw. De verdachte lijkt gemotiveerd te zijn om een delict vrij leven op te bouwen en heeft zelfstandig hulp gezocht voor zijn schuldenproblematiek. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog en vindt het noodzakelijk dat de verdachte wordt ondersteund bij het opbouwen van een delict vrij leven.
Conclusies van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten maken dat de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur een passende straf vindt. Daarbij heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. Aan de andere kant houdt de rechtbank ten voordele van de verdachte rekening met het meewerken aan de totstandkoming van de procesafspraken. Door deze procesafspraken kan de behandeling van de strafzaak sneller op zitting worden gepland, omdat er geen onderzoekswensen worden ingediend door de verdediging. Daarnaast neemt de behandeling op de zitting minder tijd in beslag en zal een behandeling in hoger beroep hoogstwaarschijnlijk uit blijven. Het voorstel dient dan ook niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling bij de rechtbank, maar ook een effectieve afdoening van de zaak, omdat de zaak sneller onherroepelijk wordt en de straf sneller wordt geëxecuteerd. Dat de verdachte heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de procesafspraken weegt de rechtbank daarom mee in zijn voordeel. De officier van justitie heeft betoogd dat een strafkorting van één derde op zijn plaats is. De rechtbank zal een dergelijke berekening niet maken, omdat de rechtbank slechts toetst of de overeengekomen straf in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak.
Alles afwegende komt de rechtbank tot een strafoplegging die in overeenstemming is met de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken. De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van twintig maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, waarvan een deel van zes maanden voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren met de bedoeling de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit. Daarnaast zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering verbinden aan de proeftijd, zodat de verdachte zijn leven met behulp van de reclassering een positieve wending kan geven.
Maatregel kostenverhaal
De maatregel in artikel 13d van de Opiumwet maakt het mogelijk dat de kosten die ten laste van de Staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of volksgezondheid, worden verhaald op degene die wordt veroordeeld ter zake van een strafbaar feit dat in verband staat met het voorwerp.
De rechtbank stelt vast dat aan voornoemde vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. In de loods in Zaandam waren namelijk stoffen (chemicaliën) aanwezig die een ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid en de Staat heeft kosten gemaakt voor vernietiging daarvan.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten die zijn opgenomen in het kostenoverzicht en de factuur van [bedrijfsnaam], totaal € 17.130,01, voldoende zijn onderbouwd en zijn aan te merken als kosten in de zin van artikel 13d van de Opiumwet. Uit het dossier blijkt tevens dat de factuur van dit bedrijf door de Staat is betaald.
Gelet op het feit dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat in ieder geval vier personen, waaronder de verdachte, betrokken zijn geweest bij het drugslab, vindt de rechtbank het redelijk om aan de verdachte een vierde deel van het totaalbedrag toe te rekenen. De rechtbank zal daarom aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling van een bedrag, te weten € 4.000,00, aan de Staat ter vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 13d van de Opiumwet. Indien dit bedrag niet wordt voldaan, kunnen 50 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de gemaakte procesafspraken, gevorderd dat de rechtbank de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen opgelegd in de zaken met de parketnummers 20/000183-22 en 21/003631-20 zal afwijzen.
9.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, verzocht de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen, opgelegd in de strafzaken onder parketnummers 20/000183-22 en 21/003631-20, afwijzen omdat de rechtbank de tenuitvoerlegging met inachtneming van de gemaakte procesafspraken niet opportuun vindt.

10.Voorlopige hechtenis

De raadsman heeft verzocht het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen. De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen een opheffing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank acht termen aanwezig voor de opheffing van het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 47, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
2 , 10, 10 a en 13d van de Opiumwet.
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 5.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 6. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
zes maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de verdachte:
  • Meldplicht bij reclassering;
  • Ambulante behandeling;
  • Dagbesteding;
  • Meewerken aan schuldhulpverlening;
  • Meewerken aan middelencontrole;
Geeft voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Daarbij zijn voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, waaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering, zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Legt op de
Maatregel Kostenverhaalvoor een bedrag van €
4.000,00.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden
gevorderd op 50 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet
op.
Wijst afde vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer
20/000183-22opgelegde voorwaardelijke straf.
Wijst afde vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer
21/003631-20opgelegde voorwaardelijke straf.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Bakker, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. A.K. Korteweg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 november 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Feit 1hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 september 2022 tot en met 28 oktober 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of opzettelijk heeft vervaardigd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine(base) en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende metamfetamine(base), zijnde amfetamine en/of metamfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
Feit 2hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 september 2022 tot en met 28 oktober 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of het opzettelijk vervaardigen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine(base) en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende metamfetamine(base), en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende mefedron, (4-MMC, 4-methylmethcathinon), in elk geval een hoeveelheid van materiaal bevattende amfetamine en/of
metamfetamine en/of mefedron (4-MMC, 4-methylmethcathinon, zijnde amfetamine en/of metamfetamine en/of mefedron (4-MMC, 4-methylmethcathinon) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
-voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- (onderde(e)l(en) van) een (deels) in werking zijnde laboratorium/productieplaats (op/aan de [adres 2] ) en (daarbij horende) (laboratorium)benodigdheden (waaronder een refluxopstelling met een [reactie]ketel, koeler, brander en gaswasser, een [stoom]destillatieopstelling met een ketel en een bierfust, twee [reactie]ketel[s] [rvs], [een] centrifuge[s], een weegschaal, pannen, maatbekers, klemdekselvaten, een of meer trechters, meerdere gasbranders, twee koelbuizen, roeras, betonmixer, elektromotor, meerdere metalen vaten en/of jerrycans) voorhanden te hebben en/of - (op/aan de [adres 2] ) (een) grote hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/(grond)stoffen (waaronder BMK-glycidezuur en/of fosforzuur en/of BMK en/of formamide en/of MAPA en/of mierenzuur en/of wijnsteenzuur en/of
2-broom-4- methylpropiofenon en/of zoutzuur en/of caustic soda en/of aceton) voorhanden te hebben;
Feit 3hij op of omstreeks 08 mei 2023 in de gemeente Utrecht, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (van origine gasrevolver omgebouwd naar scherpschietend) revolver, van het merk BBM (Bruni), type Olympic 38, kaliber .22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en
- (voor dat vuurwapen geschikte/bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 7 scherpe patronen van het kaliber .22lr, voorhanden heeft gehad.