ECLI:NL:RBNHO:2024:12289

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
345968
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders voor boedeltekort in faillissementen van BMF Install. 1 B.V. en BMF Man. B.V.

In deze zaak vordert de curator van de failliete vennootschappen BMF Install. 1 B.V. en BMF Man. B.V. een verklaring voor recht dat [gedaagde] zijn taak als middellijk bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld, waardoor hij aansprakelijk is voor de boedeltekorten. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] zijn taken als bestuurder ernstig heeft veronachtzaamd, wat heeft geleid tot aanzienlijke schulden bij de gefailleerde vennootschappen. De curator stelt dat de gefailleerden geen loonheffingen, pensioenpremies en huurtermijnen hebben betaald, wat heeft geleid tot een tekort van meer dan € 700.000. [gedaagde] voert aan dat andere belangrijke oorzaken, zoals de coronacrisis en de oorlog in Oekraïne, hebben bijgedragen aan de faillissementen. De rechtbank oordeelt echter dat [gedaagde] zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd en dat het vermoeden van onbehoorlijk bestuur niet kan worden ontzenuwd. De rechtbank verklaart [gedaagde] aansprakelijk voor de boedeltekorten en wijst de vorderingen van de curator toe, inclusief voorschotten van € 500.000. Daarnaast worden de gedaagden veroordeeld tot betaling van beslag- en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/345968 / HA ZA 23-629
Vonnis van 27 november 2024
in de zaak van
[eiser]in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van BMF Install. 1 B.V. en BMF Man. B.V.,
kantoorhoudende te [plaats 1], gemeente [gemeente],
eisende partij,
hierna te noemen: de curator,
advocaten: mr. M.W. Schüller en mr. M.C. van Genugten,
tegen

1.[gedaagde],

wonende te [plaats 2],
2.
B.V. BAUPORTE DESIGN ENTRANCES,
statutair gevestigd te Haarlemmermeer, kantoorhoudende te Amsterdam,
3.
BAUPORTE MAINTENANCE B.V.,
statutair gevestigd te Haarlemmermeer, kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden]., en afzonderlijk te noemen: [gedaagde], Design Entrances en Maintenance,
advocaten: mr. K.J. Willemse en mr. R.J. Hoff.

1.De zaak in het kort

1.1.
De curator vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat [gedaagde] zijn taak als middellijk bestuurder van twee gefailleerde vennootschappen uit het Bauporte concern onbehoorlijk heeft vervuld en op grond daarvan aansprakelijk is voor (primair) het boedeltekort, nader op te maken bij staat. Daarbij vordert de curator voorschotten van in totaal € 500.000,-. Ook vindt de curator dat gedaagden Design Entrances en Maintenance nog bedragen verschuldigd zijn aan gefailleerden voor (vooral) de inzet van personeel van gefailleerden. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat andere belangrijke oorzaken ten grondslag lagen aan de faillissementen en dat daardoor niet gezegd kan worden dat hij zijn taken als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld. [gedaagden]. vinden ook dat Design Entrances en Maintenance niets verschuldigd zijn aan gefailleerden. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] wegens onbehoorlijke taakvervulling aansprakelijk is voor de boedeltekorten in de faillissementen van de gefailleerde B.V.’s Man en Install. De verklaring voor recht wordt daarom toegewezen. Ook de voorschotten wijst de rechtbank toe. Verder moeten Design Entrances en Maintenance nog bedragen betalen aan gefailleerden. Daardoor nemen de boedeltekorten af. Die bedragen trekt de rechtbank dan ook af van de te betalen voorschotten.
1.2.
De procedure
1.3.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 april 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de akte vermeerdering van eis tevens akte overlegging producties 39A tot en met 44 van de zijde van de curator,
- de brief van mr. Hoff van 6 september 2024 met aanvullende producties 9 tot en met 18 van de zijde van [gedaagden].,
- de mondelinge behandeling van 17 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Bij deze mondelinge behandeling heeft [gedaagde] een verklaring voorgedragen die aan het dossier is toegevoegd,
- de spreekaantekeningen van de zijde van de curator
- de spreekaantekeningen van de zijde van [gedaagden].
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnissen van 14 maart 2023 respectievelijk 28 maart 2023 heeft deze rechtbank BMF Install. 1 B.V. (hierna: Install) en BMF Man. B.V. (hierna: Man) in staat van faillissement verklaard. Daarbij is mr. M.P. de Valk tot rechter-commissaris benoemd en mr. M.W. Schüller aangesteld als curator. Install en Man worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘de gefailleerden’.
2.2.
Gefailleerden zijn beiden opgericht op 11 februari 2021. Enig bestuurder van gefailleerden is Mandell Holding B.V. (hierna: Mandell). [gedaagde] is enig bestuurder van Mandell en daarmee enig indirect bestuurder van gefailleerden.
2.3.
Gefailleerden maken deel uit van een groep van vennootschappen (hierna: de Bauporte groep). De Bauporte groep houdt zich bezig met het ontwerp, de vervaardiging op maat, de verkoop en het onderhoud van tourniquet-, schuif-, en taatsdeuren.
2.4.
Van alle rechtspersonen waaruit de Bauporte groep bestaat, is [gedaagde] de enige uiteindelijke bestuurder. In onderstaande organogrammen is de situatie weergegeven: de aanduiding ‘B’ staat voor bestuurder en de lijnen geven een 100% aandelenbelang weer.
2.5.
[gedaagde] heeft of had ook belangen in diverse buitenlandse vennootschappen, waaronder het Duitse ST Edelstahl GmbH (hierna: Edelstahl) en het Engelse Marschall United Ltd (hierna: Marschall).
2.6.
Eind 2018 is de tot de Bauporte groep behorende vennootschap BFM B.V. (hierna: BFM) in staat van faillissement verklaard. Deze vennootschap fungeerde sinds begin 2017 als personeelsvennootschap voor de Bauporte groep en leende werknemers uit aan andere groepsvennootschappen. BFM heeft fiscale vorderingen (met name loonheffingen) ter hoogte van circa € 1 miljoen onbetaald gelaten. [gedaagde] is door de curator van BFM aansprakelijk gesteld. In 2022 hebben partijen een schikking getroffen ter hoogte van € 300.000,-. [gedaagde] is zijn betalingsverplichtingen uit deze schikking tot op heden niet (volledig) nagekomen.
2.7.
Vlak voor het faillissement van BFM zijn alle werknemers overgedragen aan een andere groepsvennootschap, BMF Industries B.V. (hierna: Industries). Ook Industries is haar fiscale verplichtingen niet nagekomen. De openstaande belastingschuld van Industries bedraagt circa € 1 miljoen en bestaat voornamelijk uit niet betaalde loonheffing.
2.8.
In 2021 hebben Install en Man de werknemers van Industries overgenomen, Install nam het technisch personeel over en Man het kantoorpersoneel.
2.9.
Op 28 september 2021 heeft Install met de heer [betrokkene 1] een huurovereenkomst gesloten voor een bedrijfsruimte in [plaats 3]. De huur werd aangegaan voor vijf jaar en ging in op 1 december 2021.
Install heeft enkel de huur van december 2021 betaald. Vanaf 1 januari 2022 heeft zij geen huur meer betaald. Bij exploot van 12 september 2022 heeft [betrokkene 1] Install tevergeefs gesommeerd tot betaling van € 88.584,02 inclusief rente en incassokosten. Bij exploot van 24 oktober 2022 heeft [betrokkene 1] Install gedagvaard, waarbij onder meer ontbinding van de huurovereenkomst is gevorderd en betaling van achterstallige huur. Bij verstekvonnis van 19 december 2022 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden en Install onder meer veroordeeld tot ontruiming en tot betaling van € 98.736,49. Dit bedrag is onbetaald gebleven.
2.10.
In 2021 verwierf [gedaagde] een grote opdracht in Dubai en Qatar. Om uitvoering aan de opdracht te kunnen geven werd Bauporte Gulf LLC opgericht. [gedaagde] was voor 50% aandeelhouder van deze vennootschap. De andere 50% was in handen van een zakenpartner. De opdrachtgever heeft de opdracht op enig moment ingetrokken en er is een breuk ontstaan tussen [gedaagde] en zijn zakenpartner. Begin oktober 2022 is [gedaagde] op het vliegveld van Dubai gearresteerd en op grond van een verdenking van oplichting en corruptie in administratieve hechtenis genomen. Dit ging gepaard met een zogenaamde ‘travel ban’ als gevolg waarvan [gedaagde] Dubai niet kon verlaten. Deze travel ban heeft tot medio februari 2023 geduurd.
2.11.
Begin 2023 is Marschall in staat van faillissement komen te verkeren. Edelstahl wordt geliquideerd.
2.12.
De werknemers van gefailleerden zijn kort voor de faillissementen van gefailleerden overgegaan naar de op 6 februari 2023 opgerichte vennootschappen BG Staff B.V. (hierna: Staff) en BG Facility B.V. (hierna: Facility). Ook van deze vennootschappen is [gedaagde] de enig bestuurder. Staff en Facility hebben vanaf hun oprichting geen loonbelasting afgedragen. Per september 2023 hadden zij belastingschulden voor de loonheffing van € 61.200 en € 98.270.
2.13.
Op 1 juli 2023 heeft op het kantoor van de curator naar aanleiding van de faillissementen van Install en Man een bespreking plaatsgevonden met [gedaagde], zijn advocaat mr. K.J. Willemse en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2], boekhoudkundig adviseur van gefailleerden). Van dit gesprek is een gespreksverslag opgemaakt. In dit verslag staat onder meer het volgende.
2.14.
[gedaagde] heeft gezegd dat gefailleerden in 2021 de activiteiten en het personeel van Industries hebben overgenomen en dat daarbij het montagepersoneel door Install is overgenomen en het kantoorpersoneel door Man. In wezen waren gefailleerden personeelsvennootschappen die alleen werknemers uithuurden. Install had een huurovereenkomst afgesloten met [betrokkene 1].
In het gesprek is verder meegedeeld dat gefailleerden dit personeel beschikbaar stelden aan de gelieerde vennootschappen Maintenance en Design Entrances en aan de buitenlandse vennootschappen Edelstahl en Marschall. [gedaagde] heeft bevestigd dat gefailleerden geen loonheffingen en geen pensioenpremies betaalden. [gedaagde] heeft verder gezegd dat het personeel te weinig werd ingezet, zodat de kosten niet volledig konden worden doorbelast.
2.15.
In het gespreksverslag is ook opgenomen:
“De heer [betrokkene 2] bevestigt desgevraagd dat er bedragen openstaan richting Bauporte c.s. Dit zou uit de boekhouding blijken. Deze boekhouding werd gevoerd in Twinfield. Afgesproken wordt dat de curator hier toegang toe zal krijgen. Dit zal lopen via enerzijds de heer [betrokkene 3] en anderzijds de financieel medewerker van de curator de heer [betrokkene 4]. Er is verder geen schriftelijke overeenkomst tussen in- en uitlenende vennootschappen. Er zijn wel calculaties en die zal de heer [betrokkene 2] toesturen.”
2.16.
Om de nettolonen te kunnen voldoen, werd telkens kort voorafgaand aan de loonbetaling een bedrag met de aanduiding ‘voorschot’ ontvangen van Maintenance dan wel van Design Entrances. De ontvangen bedragen werden vervolgens direct als nettoloon aan de werknemers uitbetaald. De van Maintenance en Design Entrances afkomstige betalingen in verband met de uit te betalen netto lonen waren nagenoeg de enige inkomsten van gefailleerden.
2.17.
Bij e-mailbericht van 14 juni 2023 berichtte mr. Van Genugten namens de curator als volgt aan [gedaagde] en [betrokkene 2]:
“De heer [betrokkene 4] heeft nu er geen toegang is gegeven tot Twinfield de door u aangeleverde gegevens, waaronder de auditfiles, verder inmiddels geanalyseerd en in bijgaand overzicht vastgelegd welke gegevens zijn aangeleverd of konden worden gegenereerd uit de auditfiles en welke gegevens nog niet beschikbaar zijn. De gegevens die nog moeten worden aangeleverd zijn in de lijst rood gemarkeerd met de opmerking N/A (Not Available). Ik verzoek u deze ontbrekende gegevens zo spoedig mogelijk aan te leveren. Een concept-jaarrekening 2022 hoeft overigens niet te worden opgesteld, indien deze niet beschikbaar is.In de bijlage zend ik u voorts proef- en saldibalansen van de beide vennootschappen per 31-12-2022 zoals die volgen uit de auditfiles. Op die datum bestonden er aanzienlijke vorderingen op derden, te weten:
BMF Install. 1 B.V.
Lening Bauporte Maintenance B.V. 15.070,00
Lening Loonkosten BMF Install BV / BM BV 73.491,50
Lening Loonkosten BMF Install BV / Marshall United Ltd. 258.197,10
Lening B.V. Bauporte Design Entrances 23.900,00
B.V. Bauporte Design Entrances Fakt. 2.515,66
Lening St Edelstahl Blech GmbH 236.500,08
Totaal 609.674,34
BMF Man B.V.
Lening Loonkosten BMF Man BV / BM BV 60.686,59
Lening Loonkosten BMF Man BV / BV BDE 132.946,90
Lening Loonkosten BMF Man BV / Marshall United Ltd. 108.942,00
Lening St Edelstahl Blech GmbH 123.030,00
Totaal 425.605,49(…)”
2.18.
Op 5 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij beschikking in beide faillissementen verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag op het onverdeelde aandeel van [gedaagde] in de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te ([postcode]) [plaats 2] en tot het leggen van conservatoire derdenbeslagen op vorderingen die Maintenance en Design Entrances op de Rabobank, de ING bank, de Triodos bank en De Volksbank hebben. De deurwaarder heeft de beslagen op 16 oktober 2023 gelegd, waarbij de derdenbeslagen als volgt zijn gelegd: voor de vordering van Install op Maintenance is beslag gelegd onder de Rabobank, de ING bank en Triodos bank en voor de vordering van Install op Design Entrances onder de ING bank. Bij exploten van 19 oktober 2023 heeft de deurwaarder zowel de grosse van voormelde beschikking als de op 16 oktober 2023 door hem opgemaakte processen-verbaal van inbeslagneming aan (respectievelijk) [gedaagde], Maintenance, en Design Entrances betekend.
2.19.
Op 3 november 2023 heeft de Raad van Arbitrage in bouwgeschillen (hierna: de Raad van Arbitrage) uitspraak gedaan in een geschil dat een hoofdaanneemster aanhangig had gemaakt tegen Design Entrances (onderaanneemster). In die uitspraak is Design Entrances, die geen verweer had gevoerd, onder meer veroordeeld om aan hoofdaanneemster € 304.098,30 te betalen. De Raad van Arbitrage overwoog daarbij onder meer:
“Uit de feiten blijkt genoegzaam dat hoofdaanneemster zich coulant heeft opgesteld. Onderaanneemster is voor zowel het maken van de tekeningen als de levering en montage van de pui uitstel verleend. Omdat hoofdaanneemster zelf gebonden was aan de overeenkomst met haar opdrachtgever, is het begrijpelijk dat zij controle wilde uitoefenen op de door onderaanneemster aan te houden leverings- en montagetijden. Zij heeft echter nimmer een concrete totaalplanning ontvangen. Zo Covid al een excuus was – daartoe moet op zijn minst concreet gesteld en aangetoond worden welke vertraging er exact is opgetreden – zijn arbiters met hoofdaanneemster van oordeel dat het begin december 2021 verleende uitstel tot week 11 van 2022 (in plaats van week 42 van 2021) voor de plaatsing van de pui in beginsel genoeg zou moeten zijn om de eventuele vertraging ten gevolge van Covid op te heffen. De ingebrekestelling van 1 december 2021 treft daarmee doel.”
2.20.
Eind januari 2024 hebben partijen nog per e-mail gecorrespondeerd over (nadere) financiële gegevens. Daarbij heeft de curator [gedaagden]. verzocht nadere informatie te verstrekken:
e-mail 23 januari 2024 van mr. Willemse namens [gedaagden]. aan de curator:“(…) Bij de voorbereiding voor de conclusie van antwoord heb ik van accountant [betrokkene 2] de jaarrekening 2022 van BMF Install. 1 BV en BMF Man BV gekregen. U treft deze bijgaand aan.Uit deze jaarrekeningen blijkt dat de vennootschappen geen vorderingen hebben op Bauporte Maintenance en Design Entrances. (…)
E-mail van 24 januari 2024 van de curator aan mr. Willemse:“(…) Blijkens de jaarrekeningen hebben BMF Install. 1 B.V. en BMF Man B.V. hoge vorderingen op St. Edelstahl GmbH en Marshall United Ltd. Graag ontvang ik van de heer [gedaagde] een toelichting hierop in de vorm van beantwoording van de volgende vragen:1. Wat zijn de adresgegevens en KvK nummers van deze vennootschappen?
2. Wanneer zijn deze vennootschappen opgericht, wie zijn de aandeelhouders en bestuurders en wat zijn de activiteiten?
3. Kunt u mij een kopie sturen van de overeenkomsten die zijn gesloten tussen deze vennootschappen en BMF Install. 1 B.V. en BF Man B.V.?
4. Kunt u mij een kopie sturen van alle correspondentie tussen deze vennootschappen en BMF Install. 1 B.V. en BMF Man B.V.?5. Kunt u mij een kopie sturen van alle facturen gericht aan deze vennootschappen en BMF Install. 1 B.V. en BMF Man B.V.?
6. Waarom hebben de vennootschappen nooit voldaan aan hun verplichtingen jegens BMF Install. 1 B.V. en BMF Man B.V. en waarom zijn desondanks zulke hoge vorderingen ontstaan?7. Welke pogingen zijn gedaan om tot inning van de vorderingen van BMF Install. 1 B.V. en BMF Man B.V. op deze vennootschappen te komen?
Graag ontvang ik deze informatie binnen 7 dagen na heden.”
De curator heeft [gedaagden]. via hun advocaat de volgende maanden diverse malen herinnerd aan bovenstaand verzoek. De verzochte informatie is niet verstrekt.
2.21.
Bij beschikkingen van 8 februari 2024 heeft de belastingdienst [gedaagde] als bestuurder aansprakelijk gesteld voor de belastingschulden van Facility en Staff, voor respectievelijk € 120.459,- en € 234.714,-. In beide beschikkingen is de volgende tekst opgenomen:
“Als de vennootschap onvoldoende liquide middelen tot haar beschikking heeft om aan haar verplichtingen te voldoen en als gevolg daarvan de belasting niet afdraagt of voldoet, moet zij betalingsonmacht melden bij de ontvanger van de Belastingdienst.De melding van betalingsonmacht moet een deugdelijke en op de situatie toegespitste onderbouwing bevatten van de omstandigheden die aan een (tijdige) betaling in de weg staan. Er moet met andere woorden inzicht worden gegeven in de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de belasting niet kan worden betaald. Niet kan worden volstaan met het enkel vermelden van het feit dat niet betaald kan worden, of met het in algemene bewoordingen melden dat er sprake is van liquiditeitsproblemen. Het gaat erom dat omstandigheden worden gemeld die ontvanger in staat stellen om zich een redelijk oordeel te vormen over de oorzaken van de betalingsonmacht, zodat de ontvanger adequaat kan reageren op een melding.
BG Facility B.V. (toevoeging Rechtbank: in de andere beschikking BG Staff B.V.) heeft vanaf de oprichting ter zake de loonheffing de betalingsonmacht bij de ontvanger gemeld. Echter, zonder enige onderbouwing van de omstandigheden die aan een (tijdige) betaling in de weg staan. De meldingen over de tijdvakken maart 2023 en april 2023 zijn bovendien te laat bij de ontvanger binnengekomen. Op schriftelijke verzoeken van de ontvanger om in verband met de melding betalingsonmacht informatie te verstrekken heeft BG Facility B.V. (toevoeging rechtbank: in de andere beschikking BG Staff B.V.) geen enkele keer gereageerd.
Het te laat melden van de betalingsonmacht alsmede het niet verstrekken van de keer op keer gevraagde informatie heeft ertoe geleid dat de ontvanger alle tot op heden gedane meldingen niet rechtsgeldig heeft verklaard. Omdat de vennootschap de betalingsonmacht niet rechtsgeldig heeft gemeld bestaat een wettelijke vermoeden van onbehoorlijk bestuur en bent u aansprakelijk voor de belastingschuld van de vennootschap.”
2.22.
Bij e-mail van 20 augustus 2024 berichtte de belastingdienst als volgt aan de curator:
“(…) Ik heb vernomen dat de heer [gedaagde] in zijn verweer, in de door u opgestarte procedure stelt, dat ervoor “gekozen (is) om gebruik te maken van uitstel van betaling van belastingschulden tijdens de Corona periode… (en) dat belastingschulden (zijn) ontstaan in BMF Install. B.V. en BMF Man B.V.”.Navraag heeft echter geleerd dat voor beide vennootschappen geen corona uitstel is aangevraagd – en omdat geen uitstel van betaling voor Corona aanslagen is aangevraagd, is om deze reden dan ook geen Corona uitstel gegeven, dit geldt voor de beide genoemde vennootschappen. Vanwege het ontbreken van Corona uitstel is de invordering opgestart vanaf dag 1.”
3. Het geschil
3.1.
De curator vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Ten aanzien van de vorderingen uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid:
Primair:
Voor recht verklaart dat [gedaagde] zijn taak als middellijk bestuurder van BMF Install. 1
B.V. en van BMF Man. B.V. onbehoorlijk heeft vervuld in de zin van artikel 2:248 BW en
aansprakelijk is voor de tekorten in de faillissementen van deze vennootschappen, nader op te maken bij staat, welke tekorten gelijk zijn aan het bedrag van de schulden van deze vennootschappen voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, een en ander zoals weergegeven onder randnummers 20 tot en met 27 van de dagvaarding;
Subsidiair:
Voor recht verklaart dat [gedaagde] als middellijk bestuurder van BMF lnstall. 1 B.V. en van BMF Man. B.V. op grond van artikel 2:9 BW aansprakelijk is voor de schade die deze
vennootschappen hebben geleden, nader op te maken bij staat, als bedoeld onder randnummers 28 tot en met 33 van de dagvaarding;
Meer subsidiair:
Voor recht verklaart dat [gedaagde] als middellijk bestuurder van BMF lnstall. 1 B.V. en
van BMF Man. B.V. onrechtmatig heeft gehandeld en op grond van artikel 6:162 BW
aansprakelijk is voor de schade, nader op te maken bij staat, als bedoeld onder randnummers 34 tot en met 39 van de dagvaarding;
Zo wel primair, subsidiair als meer subsidiair:
[gedaagde] veroordeelt om bij wijze van voorschot aan de curator in zijn hoedanigheid
van curator in het faillissement van BMF Install. 1. B.V. een bedrag van € 250.000,- te
betalen;
en
[gedaagde] veroordeelt om bij wijze van voorschot aan de curator in zijn hoedanigheid
van curator in het faillissement van BMF Man. B.V. een bedrag van € 250.000,- te betalen;
en derhalve [gedaagde] veroordeelt in totaal een voorschotbedrag van € 500.000,- te betalen.
II.
Ten aanzien van de vorderingen van BMF Install. 1 B.V. op Bauporte Maintenance
B.V.:
Bauporte Maintenance B.V. veroordeelt tot betaling aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van BMF Install. 1. B.V. van een bedrag van € 88.561,50 als bedoeld onder randnummers 42 en 43 van de dagvaarding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
III.
Ten aanzien van de vorderingen van BMF Install. 1 B.V. op B.V. Bauporte Design Entrances:
B.V. Bauporte Design Entrances veroordeelt tot betaling aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van BMF Install. 1. B.V. van een bedrag van € 23.900,- als bedoeld onder randnummers 42 en 43 van de dagvaarding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
IV.
Ten aanzien van de vorderingen van BMF Man. B.V. op Bauporte Maintenance B.V.:
Bauporte Maintenance B.V. veroordeelt tot betaling aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van BMF Man. B.V. van een bedrag van € 60.686,95 als bedoeld onder randnummers 42 en 43 van de dagvaarding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
V.
Ten aanzien van de vorderingen van BMF Man B.V. op B.V. Bauporte Design Entrances:
B.V. Bauporte Design Entrances veroordeelt tot betaling aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van BMF Man. B.V. van een bedrag van € 132.946,90 als bedoeld onder randnummers 42 en 43 van de dagvaarding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
VI.
Ten aanzien van de vorderingen van BMF Install. 1. B.V. op B.V. Bauporte Design Entrances en Bauporte Maintenance B.V.:
B.V. Bauporte Design Entrances en Bauporte Maintenance B.V. hoofdelijk veroordeelt, zodanig dat de betaling van de een de ander zal bevrijden, tot betaling aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van BMF lnstall. 1. B.V. van een bedrag van € 582.425,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
VII.
Ten aanzien van de vorderingen van BMF Man B.V. op B.V. Bauporte Design Entrances en Bauporte Maintenance B.V.:
B.V. Bauporte Design Entrances en Bauporte Maintenance B.V. hoofdelijk veroordeelt, zodanig dat de betaling van de een de ander zal bevrijden, tot betaling aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van BMF Man. B.V. van een bedrag van € 231.972,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
VIII.
Ten aanzien van alle vorderingen:
gedaagden veroordeelt tot betaling van de kosten van dit geding, waaronder de kosten van de door de curator gelegde conservatoire beslagen, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
De curator legt samengevat het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. Gefailleerden hebben vanaf hun oprichting geen loonheffingen en andere fiscale verplichtingen betaald. Ook hebben zij pensioenpremies en huurtermijnen onbetaald gelaten. In totaal is op deze wijze ongeveer een bedrag ter hoogte van € 600.000,- aan schulden ontstaan. [gedaagde] heeft zijn taken als (middellijk) bestuurder van gefailleerden op ernstige wijze veronachtzaamd. Door de schulden van gefailleerden te laten oplopen is ernstige schade toegebracht aan gefailleerden en hun schuldeisers. Het tekort in beide faillissementen gezamenlijk bedraagt meer dan € 700.000. [gedaagde] is volgens de curator aansprakelijk, primair op grond van artikel 2:248 Burgerlijk Wetboek (BW), subsidiair op grond van artikel 2:9 BW en meer subsidiair op grond van artikel 6:162 BW.
Uit de bij de curator in bezit zijnde financiële gegevens blijkt verder dat Design Entrances en Maintenance nog bedragen moeten betalen aan Install en Man, onder meer ter zake van door Install en Man uitgeleend personeel.
3.3.
[gedaagden]. voeren verweer. [gedaagde] voert onder meer aan dat er andere belangrijke oorzaken van de faillissementen zijn dan onbehoorlijk bestuur.
Design Entrances en Maintenance betwisten dat Install en Man vorderingen op hen hebben. Uit de jaarrekeningen 2022 blijkt dat Design Entrances en Maintenance juist vorderingen op Install en Man hebben.
3.4.
Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna, voor zover nodig, nader in.
Tekst

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank moet in deze zaak onder meer beslissen of [gedaagde] als (middellijk) bestuurder aansprakelijk is voor de boedeltekorten van gefailleerden dan wel of hij anderszins aansprakelijk is voor schade die gefailleerden hebben geleden. De curator beroept zich primair op artikel 2:248 BW. Volgens de curator hebben gefailleerden geen jaarrekening over het boekjaar 2021 gedeponeerd en staat daarmee op grond van 2:248 lid 2 BW vast dat sprake is van onbehoorlijk bestuur en wordt vermoed dat dit onbehoorlijke bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement is.
Het toetsingskader
4.2.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Artikel 2:248 lid 1 BW bepaalt dat als een vennootschap failliet verklaard wordt, iedere bestuurder tegenover de boedel hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, als het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder, zoals in dit geval de persoonlijke holding Mandell, rust op grond van artikel 2:11 BW ook op de bestuurder van die persoonlijke holding, in dit geval [gedaagde].
4.3.
Artikel 2:248 lid 2 BW bepaalt dat als het bestuur niet heeft voldaan aan de deponeringsplicht uit artikel 2:394 BW, het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en dat wordt vermoed dat die onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. [gedaagde] heeft erkend dat zowel Install als Man niet hebben voldaan aan de deponeringsplicht; de jaarrekeningen 2021 van Install en Man zijn niet (tijdig) openbaar gemaakt. Op grond van de wet staat dan ook vast dat het bestuur zijn taken onbehoorlijk heeft vervuld. Vermoed wordt dat de schending van deze verplichting een belangrijke oorzaak is geweest van de faillissementen. Dit vermoeden kan echter ontzenuwd worden.
Andere belangrijke oorzaak van het faillissement?
4.4.
Daarvoor moet de rechtbank de volgende vraag beantwoorden: heeft [gedaagde] aannemelijk gemaakt dat andere feiten of omstandigheden dan de onbehoorlijke taakvervulling, die volgt uit het niet (tijdig) deponeren van de jaarrekeningen, een belangrijke oorzaak van het faillissement van de vennootschappen zijn geweest? Als [gedaagde] daarin is geslaagd, dan zal de curator op de voet van artikel 2:248 lid 1 BW aannemelijk moeten maken dat de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling mede een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. [1] Naast van buiten komende oorzaken, kan ook handelen of nalaten van een bestuurder dat weliswaar een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest, maar dat op zichzelf beschouwd geen onbehoorlijke taakvervulling oplevert, en waarvan dus niet gezegd kan worden dat geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden aldus zou hebben gehandeld, voldoende zijn voor ontzenuwing van het in art. 2:248 lid 2 BW bedoelde vermoeden. [2]
4.5.
[gedaagde] betoogt dat diverse (andere) omstandigheden hebben geleid tot de faillissementen van Man en Install. Allereerst was er de coronacrisis als gevolg waarvan fabrieken stil kwamen te liggen en het personeel niet mocht werken. Ook de oorlog in Oekraïne zorgde volgens [gedaagde] voor problemen. Als gevolg daarvan waren diverse bouwmaterialen niet leverbaar. Hierdoor liepen projecten uit en dat leidde weer tot een daling van de cashflow van gefailleerden. Klanten annuleerden orders waarvoor door andere ondernemingen binnen het concern van [gedaagde] reeds kosten waren gemaakt. Ook hebben de gebeurtenissen in Dubai, zoals de arrestatie van [gedaagde] op het vliegveld aldaar, hun weerslag gehad op de ondernemingen van [gedaagde]. [gedaagde] was gedurende vijf maanden niet in staat om zijn functie uit te oefenen. Bovendien was er een aanzienlijk bedrag verduisterd door de toenmalige zakenpartner van [gedaagde] en werd de aan een groepsmaatschappij verstrekte opdracht in Dubai en Qatar ingetrokken, terwijl er al kosten waren gemaakt. Ook dit heeft volgens [gedaagde] negatieve gevolgen had voor de cashflow van gefailleerden.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] zijn stellingen ten aanzien van voornoemde omstandigheden zonder concrete onderbouwing heeft gelaten. Het is namelijk onduidelijk gebleven op welke wijze die omstandigheden (mede) zouden hebben geleid tot de faillissementen van Man en Install. [gedaagde] heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom de coronacrisis, de oorlog in Oekraïne en de gebeurtenissen in Dubai mede belangrijke oorzaken waren voor de faillissementen. Hij had dit cijfermatig en aan de hand van concrete gegevens moeten onderbouwen (‘dit gebeurde er en dit was het gevolg’), en dat heeft hij nagelaten. Sterker, [gedaagde] heeft in het geheel nagelaten om inzicht te verschaffen in de effecten van de door hem genoemde omstandigheden op de financiën van (ondernemingen binnen) de Bauporte groep en op de financiën van de gefailleerden. De door [gedaagde] ten behoeve van de mondelinge behandeling op 17 september 2024 overgelegde jaarrekeningen van Design Entrances en Maintenance zijn – nu een koppeling met de genoemde omstandigheden en een toelichting met betrekking tot de effecten daarvan op gefailleerden ontbreken – niet toereikend. De rechtbank gaat hieronder nader in op de verschillende door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden.
Corona
4.7.
[gedaagde] betoogt dat de curator ook op concernniveau had moeten kijken en dus ook had moeten kijken naar de andere ondernemingen binnen de Bauporte groep. Dan had de curator volgens [gedaagde] kunnen constateren dat de hele Bauporte groep – net als veel andere Nederlandse ondernemingen –te lijden heeft gehad van de coronacrisis en dat [gedaagde] met het niet afdragen van belasting om zo de onderneming en het personeel te behouden heeft gehandeld zoals veel ondernemers in Nederland. De rechtbank is echter van oordeel dat dit [gedaagde] niet ontslaat van zijn bewijs- en motiveringsplicht. [gedaagde] kon niet volstaan met deze algemene stelling en had moeten onderbouwen wat de financiële effecten waren van corona op gefailleerden (al dan niet door omstandigheden bij andere rechtspersonen binnen de groep). De door [gedaagde] in dit kader overgelegde stukken, zoals de brief van Design Entrances aan een opdrachtgever van 14 september 2021 met de uitleg dat termijnen niet zullen worden gehaald als gevolg van de coronamaatregelen, de uitspraak van de Raad voor Arbitrage van 3 november 2023 en de algemene informatie over de sluiting van bedrijven in Duitsland tijdens de coronaperiode, zijn naar het oordeel van de rechtbank in dat kader onvoldoende. De brief en de uitspraak zien op activiteiten van Design Entrances. De relatie tussen deze omstandigheden en de financiële gevolgen daarvan voor gefailleerden heeft [gedaagde] onvoldoende (onderbouwd) gelegd.
Daarbij komt dat de curator een e-mail van de belastingdienst heeft overgelegd waaruit blijkt dat namens gefailleerden tijdens de coronaperiode geen uitstel van belastingplicht is aangevraagd. [gedaagde] heeft dit niet betwist. Van een besluit vanwege corona geen belasting meer te betalen blijkt dan ook niet.
De oorlog in Oekraïne
4.8.
Volgens de advocaat van [gedaagden]. is het een feit van algemene bekendheid dat de oorlog in Oekraïne voor problemen met leveranties en dergelijke heeft gezorgd. [gedaagde] heeft ter zitting toegelicht dat het – bij het uitbreken van de oorlog in Oekraïne – erg lastig was om aan beton en staal te komen.
De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij. De stellingen van [gedaagde] over de effecten van de oorlog in Oekraïne zijn te algemeen en onvoldoende concreet onderbouwd. Wederom wordt geen koppeling gemaakt tussen deze gebeurtenis en de specifieke gevolgen daarvan voor de financiële positie van gefailleerden (al dan niet door de gevolgen voor andere ondernemingen binnen de groep).
Zakelijke tegenslag in Dubai
4.9.
Volgens [gedaagde] hebben de gebeurtenissen in het najaar van 2022 in Dubai waarbij een lucratief project op een fiasco is uitgelopen en [gedaagde] zelfs enige tijd in administratieve hechtenis heeft doorgebracht negatieve gevolgen gehad voor de cashflow binnen het concern. Deze negatieve gevolgen hebben mede bijgedragen aan de faillissementen van Man en Install, aldus [gedaagde]. Ook hier ontbreekt een cijfermatige onderbouwing waaruit volgt wat de financiële effecten waren van deze zakelijke tegenslag op gefailleerden (al dan niet door de gevolgen voor andere ondernemingen binnen de groep).
Aan een dergelijke onderbouwing was temeer behoefte omdat [gedaagde] ter zitting heeft gezegd dat hij vanuit Dubai zijn werkzaamheden voor zijn bedrijven gedurende één dag per week mocht voortzetten. Hij was dus niet helemaal afgesloten van de bedrijfsvoering van zijn ondernemingen. Overigens lag het – zoals door de curator terecht is opgemerkt – op de weg van [gedaagde] als bestuurder om, ook in het geval van onverwachte omstandigheden zoals de gebeurtenissen in Dubai, tijdens zijn afwezigheid voor passende vervanging zorg te dragen. De rechtbank constateert overigens dat Man en Install vanaf het moment van oprichting hebben nagelaten werkgeverslasten en pensioenpremies af te dragen. Die gang van zaken was dus al geruime tijd aan de orde voordat [gedaagde] in Dubai werd gearresteerd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de zakelijke tegenslag in Dubai mede een belangrijke oorzaak is van de faillissementen van Man en Install.
Patroon in de werkwijze waarop [gedaagde] zakelijk opereert
4.10.
De rechtbank heeft hiervoor besproken waarom de verweren van [gedaagde] niet kunnen leiden tot ontzenuwing van het vermoeden dat het kennelijk onbehoorlijke bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Los daarvan benoemt de rechtbank ook het feit dat [gedaagde] zijn werkwijze – het laten oplopen van schulden aan de belastingdienst en het pensioenfonds in een aparte personeelsvennootschap – bij gefailleerden niet voor het eerst toepaste. [gedaagde] is door de curator in het faillissement van de personeelsvennootschap BFM eveneens aansprakelijk gesteld voor onbetaalde loonheffingen en pensioenpremies (zie 2.6). BFM had destijds fiscale vorderingen (met name loonheffingen) ter hoogte van circa € 1 miljoen onbetaald gelaten. Nadat [gedaagde] het personeel vlak voor het faillissement van BFM had overgeheveld naar Industries, heeft ook die vennootschap geen loonheffingen en pensioenpremies betaald. De openstaande belastingschuld van Industries bedraagt circa € 1 miljoen en bestaat eveneens voornamelijk uit niet betaalde loonheffing (zie 2.7). De curator heeft dan ook terecht opgemerkt dat [gedaagde] via de vennootschappen in zijn concern al ruimschoots vόόr de coronacrisis, de oorlog in Oekraïne en het zakelijke fiasco in Dubai geen belastingen en pensioenpremies betaalden. En ook nu zet [gedaagde] deze werkwijze voort: Staff en Facility, de nieuw opgerichte personeelsvennootschappen die het personeel van Man en Install hebben overgenomen, betalen wederom geen loonheffingen. De belastingschulden van deze vennootschappen waren in februari 2024 opgelopen tot respectievelijk € 120.459,- en € 234.714,- (zie 2.21).
4.11.
De rechtbank constateert dan ook dat sprake is van een patroon in de wijze waarop [gedaagde] zakelijk opereert en dat niet is gebleken dat sprake is van een eenmalige actie om de door hem genoemde tegenslagen het hoofd te bieden. De inhurende vennootschappen betaalden (en betalen) al jaren alleen een vergoeding van het nettoloon voor de inzet van het personeel, in plaats van de volledige kosten die een werkgever normaal gesproken zou betalen om personeel in te kunnen zetten en in dienst te kunnen houden. Dat de belastingdienst volgens [gedaagde] ten onrechte zou weigeren om bij beschikking vastgestelde BTW teruggaven van meer dan € 200.000,- uit te betalen aan een andere vennootschap uit de Bauporte groep en dat [gedaagde] bij de belastingdienst een verzoek heeft ingediend tot verrekening van dat bedrag met de achterstanden voor loonheffingen van Staff en Facility, maakt dit niet anders.
Conclusie artikel 2:248 lid 1 BW
4.12.
Hetgeen [gedaagde] heeft aangedragen is onvoldoende om het vermoeden te ontzenuwen dat de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur een belangrijke oorzaak is van de faillissementen. Daaruit volgt dat is komen vast te staan dat [gedaagde] op grond van artikel 2:248 lid 1 BW jo. 2:11 BW in beginsel aansprakelijk is voor de boedeltekorten in de faillissementen van Man en Install.
Matigingsverweer gaat niet op
4.13.
[gedaagde] heeft nog een matigingsverweer gevoerd. Hij betoogt dat er – gelet op de door hem aangevoerde andere oorzaken van het faillissement – alle reden is het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is te matigen. De rechtbank kan dit op grond van artikel 2:248 lid 4 BW doen als het bedrag waarvoor het bestuur aansprakelijk is haar bovenmatig voorkomt, gelet op de aard en der ernst van de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur, de andere oorzaken van het faillissement en de wijze waarop dit is afgewikkeld. De rechtbank zal van haar bevoegdheid de aansprakelijkheid te matigen geen gebruik maken. Andere oorzaken van het faillissement, anders dan het onbehoorlijk bestuur en het niet betalen van belastingen en pensioenpremies, zijn – zoals uit het bovenstaande blijkt – niet komen vast te staan. Mede gelet op het onder 4.10 benoemde patroon komt aansprakelijkheid voor het volledige tekort (dat voornamelijk bestaat uit belastingschulden en pensioenpremieschulden) de rechtbank niet bovenmatig voor.
4.14.
Omdat [gedaagde] aansprakelijk is voor de boedeltekorten in de faillissementen van Man en Install, behoeven de overige door de curator genoemde rechtsgronden voor aansprakelijkheid van [gedaagde] en de daartegen door [gedaagde] gevoerde verweren geen verdere bespreking meer.
4.15.
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld en beslist, is een voorschot op de nog vast te stellen exacte hoogte van het faillissementstekort naar het oordeel van de rechtbank op zijn plaats. De rechtbank zal de omvang van het te betalen voorschot later bespreken omdat die omvang samenhangt met de overige nog te bespreken vorderingen.
Vorderingen op Maintenance en Design Entrances (vorderingen II tot en met V)
4.16.
De curator stelt dat hij kort na de faillissementen van Install en Man onderzoek heeft gedaan naar de boekhouding. Hiervoor zijn bankafschriften, grootboeken uit het boekhoudprogramma Twinfield en auditfiles beschikbaar gesteld. Uit dit onderzoek is volgens de curator gebleken dat de inhurende vennootschappen Maintenance en Design Entrances vergoedingen aan gefailleerden verschuldigd zijn voor de inzet van het personeel van gefailleerden. Daarbij brengt de curator naar voren dat uit de bankafschriften van gefailleerden blijkt dat Maintenance en Design Entrances maandelijks onder de vermelding van “voorschot salaris” enkel de bedragen overmaakten die correspondeerden met de netto-loonbetalingen aan gefailleerden. Ook wijst hij erop dat [gedaagde], bij monde van zijn boekenhouder [betrokkene 2], in de bespreking van 1 juli 2023 heeft bevestigd dat gefailleerden ter zake nog vorderingen hebben op de groepsvennootschappen, en dat de hoogte daarvan voortvloeit uit de boekhouding in Twinfield. Uit de boekhouding is volgens de curator gebleken dat per 31 december 2022 de in de e-mail van 14 juni 2023 (zie 2.17) genoemde posten openstaan (waarbij BM BV staat voor Maintenance en BV BDE voor Design Entrances):
BMF Install. 1 B.V.
Lening Bauporte Maintenance B.V. 15.070,00
Lening Loonkosten BMF Install BV / BM BV 73.491,50
Lening Loonkosten BMF Install BV / Marshall United Ltd. 258.197,10
Lening B.V. Bauporte Design Entrances 23.900,00
B.V. Bauporte Design Entrances Fakt. 2.515,66
Lening St Edelstahl Blech GmbH 236.500,08
Totaal 609.674,34
BMF Man B.V.
Lening Loonkosten BMF Man BV / BM BV 60.686,59
Lening Loonkosten BMF Man BV / BV BDE 132.946,90
Lening Loonkosten BMF Man BV / Marshall United Ltd. 108.942,00
Lening St Edelstahl Blech GmbH 123.030,00
Totaal 425.605,49
De curator stelt dat hij [gedaagde] herhaaldelijk om een toelichting heeft gevraagd op de opstelling, maar dat een reactie is uitgebleven. Uit de opstelling volgt volgens de curator in ieder geval dat:
  • Install op Maintenance een vordering heeft van € 88.561,50 (€ 15.070,- + € 73.491,50) en op Design Entrances een vordering van € 23.900,-;
  • Man op Maintenance een vordering heeft van € 60.686,95 en op Design Entrances een vordering van € 132.946,90.
4.17.
Volgens [gedaagden]. is van vorderingen van de boedels van Man en Install op Maintenance en Design Entrances geen sprake. Integendeel, deze vennootschappen hebben juist vorderingen op de boedels, aldus [gedaagden]. Dit volgt uit de jaarrekeningen over 2022 van deze vennootschappen en die van Man en Install. Daaruit blijkt dat Design Entrances ultimo 2022 een vordering van € 229.357,- op Install heeft en een vordering van € 13.756,- op Man en dat Maintenance ultimo 2022 een vordering van € 1.913,- heeft op Man en een vordering van € 16.387,- op Install.
[gedaagde] heeft in dat kader een e-mailbericht van zijn boekhouder [betrokkene 2] van 6 september 2024 overgelegd. In die e-mail schrijft [betrokkene 2] – samengevat – het volgende. In de auditfiles die naar de curator zijn gezonden zitten nog niet de door [betrokkene 2] gemaakte accountantscorrecties. In de jaarrekening 2022 van Install en Man zijn de vorderingen op en schulden aan Maintenance en Design Entrances wel verwerkt. De curator heeft in zijn opstelling geen rekening gehouden met betalingen die Maintenance en Design Entrances voor Install hebben gedaan. Ook heeft de curator in zijn opstelling geen rekening gehouden met door Design Entrances en Maintenance betaalde kostenfacturen ten behoeve van Install en Man. Daarbij verwijst [betrokkene 2] naar door hem bijgevoegde kolommenbalansen (uit Twinfield, gelijk aan de auditfiles), gemerkte grootboekrekeningen en nadere specificaties van de schulden aan Design Entrances en Maintenance.
4.18.
De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagden]. hebben niet betwist dat de opstelling van de curator uit zijn e-mail van 14 juni 2023 (zie 2.17) strookt met de auditfiles die namens [gedaagde] door zijn boekhouder [betrokkene 2] aan de curator zijn verstuurd. [betrokkene 2] bevestigt dit ook indirect in zijn e-mailbericht van 6 september 2024 aan [gedaagde]. Daar staat immers “
Overigens zijn de auditfiles die naar de curator zijn gestuurd een op een gebaseerd op de administraties in Twinfield, ontvangen van de controller. Het enige dat er nog in zit zijn de door mij gemaakte accountantscorrecties. Deze dienen normaliter door de controller te worden verwerkt in de Twinfield administraties, waarna de jaarafsluiting plaatsvindt en de juiste beginbalans wordt overgezet naar het volgende boekjaar.
4.19.
Bij conclusie van antwoord (en bij akte overlegging aanvullende producties) zijn jaarrekeningen over 2022 overgelegd die zijn opgesteld nadat de dagvaarding was uitgebracht. Die jaarrekeningen geven een ander beeld dan uit de aan de curator ter beschikking gestelde boekhouding blijkt. [betrokkene 2] schrijft in zijn e-mailbericht van 6 september 2024 dat hij op een later moment aanpassingen (“accountantscorrecties”) heeft uitgevoerd. Hij stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat er na de accountantscorrecties rekening-courantschulden van gefailleerden aan Design Entrances en Maintenance zijn, in verband met betalingen die Design Entrances en Maintenance ten behoeve van Install en Man hebben gedaan.
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [betrokkene 2] onvoldoende concrete aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat er nog correcties moesten worden doorgevoerd op de – voor het overige inhoudelijk niet betwiste – overzichten die de curator op basis van de door [gedaagde] aan hem verstrekte gegevens heeft gemaakt. Er wordt slechts in algemene termen gesproken over betalingen die door Design Entrances en Maintenance aan Install en Man zijn gedaan. Onduidelijk blijft om welke kosten het gaat. Ook de kolommenbalansen bij de e-mail van [betrokkene 2] bieden daarin geen inzicht, omdat deze slechts totalen weergeven. [betrokkene 2] heeft bovendien niet toegelicht waar de door hem uitgevoerde aanpassingen uit bestaan. Ook ontbreken bewijsstukken voor de noodzaak van deze aanpassingen. De rechtbank stelt vast dat de curator [gedaagde] in de periode januari 2024 - juni 2024 (zie 2.20) diverse malen heeft verzocht om een toelichting te geven op de hoge vorderingen zoals die blijken uit de opstelling. Die toelichting is er echter – ook in rechte – niet gekomen. De rechtbank concludeert daarom dat het verweer van [gedaagden]. ten aanzien van de vorderingen II tot en met V onvoldoende is onderbouwd en moet worden verworpen. De rechtbank zal deze vorderingen II tot en met V daarom toewijzen.
Vorderingen op Bauporte Maintenance en Design Entrances (vermeerdering eis: vorderingen VI en VII)
4.21.
De curator stelt zich op het standpunt dat in de boekhouding (loon- en huur)kosten aan de geliquideerde rechtspersonen Edelstahl en Marschall zijn doorbelast om ervoor te zorgen dat de nog actieve vennootschappen Design Entrances en Maintenance daarvoor niet aangesproken zouden worden. Design Entrances en Maintenance moeten volgens de curator veroordeeld worden ook deze kosten te betalen. De curator voert daartoe het volgende aan. De activiteiten van Man en Install bestonden uit het ter beschikking stellen van zowel personeel als een door Install gehuurde bedrijfsruimte aan groepsvennootschappen. Het is niet aannemelijk dat Edelstahl en Marschall werknemers van Install en Man hebben ingeleend. Uit de bankafschriften van Man en Install volgt dat uitsluitend Design Entrances en Maintenance betalingen hebben verricht ter hoogte van de nettolonen. Edelstahl en Marschall hebben zulke betalingen niet gedaan. Daarbij zijn alle personeelsleden Nederlandse werknemers. Het is niet aannemelijk dat zij in overwegende mate ter beschikking zijn gesteld aan Edelstahl en Marschall. Edelstahl is in oktober 2022 uitgeschreven. Daarom is het ongeloofwaardig dat deze vennootschap in 2022 voor meer dan € 350.000,- aan personeel heeft ingehuurd van Man en Install, zoals volgt uit de bij conclusie van antwoord overgelegde boekhouding en jaarrekeningen.
Het is verder aannemelijk dat Design Entrances en Maintenance de door Install gehuurde bedrijfsruimte in gebruik hadden. De enige feitelijke activiteiten (productie en onderhoudswerkzaamheden in Nederland) van het Bauporte concern werden namelijk door Design Entrances en Maintenance uitgevoerd. De in de verhuurde bedrijfsruimte aanwezige zaken waarop door de verhuurder executoriaal beslag is gelegd, waren ook eigendom van Design Entrances en Maintenance. Install heeft echter nooit een vergoeding voor de door haar gehuurde bedrijfsruimte ontvangen, terwijl zij die ruimte als personeelsvennootschap niet nodig had. Design Entrances en Maintenance zijn daarvoor een vergoeding verschuldigd. Omdat onduidelijk is hoe deze kosten tussen Design Entrances en Maintenance verdeeld moeten worden, moeten Design Entrances en Maintenance hoofdelijk worden veroordeeld de bedragen die als schuld van Edelstahl en Marschall in de boekhouding waren opgenomen te betalen.
4.22.
[gedaagden]. betwisten deze vorderingen. Ze zijn volgens hen gekunsteld en gebaseerd op blote en niet onderbouwde stellingen. De curator heeft de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het bestaan van deze vorderingen, en niet andersom. De curator had verifieerbare bescheiden in het geding moeten brengen die zijn stellingen ondersteunen. Dat heeft hij niet gedaan en daarom moeten deze vorderingen worden afgewezen, aldus [gedaagden].
4.23.
De rechtbank overweegt als volgt. Als de curator al voldoende zou hebben onderbouwd dat de werknemers van Install en Man niet voor Edelstahl en Marschall hebben gewerkt (de rechtbank acht het overigens op grond van de beschikbare informatie niet uit te sluiten dat werknemers van Install en Man langere tijd in het buitenland zijn ingezet), dan is daarmee niet zonder meer gegeven dat die werknemers voor de aan de geliquideerde rechtspersonen Edelstahl en Marschall doorbelaste kosten zijn ingezet voor Design Entrances en Maintenance en dat de uit de opstelling gebleken vorderingen op Edelstahl en Marschall voor rekening van Design Entrances en Maintenance moeten komen. Daarbij betrekt de rechtbank dat niet duidelijk is wanneer de uit de auditfiles naar voren komende vorderingen op Edelstahl en Marschall zijn ontstaan. De conclusie van de curator dat het niet anders kan dan dat deze kosten als ze niet voor rekening moeten komen van Edelstahl en Marschall dus voor rekening moeten komen van Design Entrances en Maintenance, is daarmee te kort door de bocht.
4.24.
De curator heeft voorgesteld om de voormalige werknemers van gefailleerde te horen en hen te vragen of ze al dan niet in het buitenland hebben gewerkt. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de curator daarmee onvoldoende concrete stellingen te bewijzen heeft aangeboden die, indien juist, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Immers, zelfs wanneer vast komt te staan dat de betreffende werknemers niet voor Edelstahl en Marschall hebben gewerkt, staat daarmee nog niet vast dat ze voor de aan de geliquideerde rechtspersonen Edelstahl en Marschall doorbelaste kosten wel voor Maintenance en Design Entrances hebben gewerkt en evenmin dat de uit de auditfiles naar voren komende vorderingen op Edelstahl en Marschall feitelijk vorderingen op Design Entrances en Maintenance zijn. Het bewijsaanbod wordt daarom als onvoldoende gespecificeerd en niet ter zake dienend van de hand gewezen. De rechtbank zal de vorderingen VI en VII van de curator (de vermeerdering van eis) vanwege het ontbreken van een toereikende onderbouwing afwijzen.
Voorschot
4.25.
De curator vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] voor de schade in de vorm van de tekorten in de faillissementen, nader op te maken bij staat, aansprakelijk is en vordert een voorschot van € 500.000,- (€ 250.000,- per faillissement).
4.26.
De vordering op grond van artikel 2:248 BW beloopt volgens de curator het bedrag van de schulden van gefailleerden te vermeerderen met de boedelkosten in beide faillissementen (de ‘tekorten’). Behoudens de onderhavige vordering op de bestuurder zijn er geen andere baten om te vereffenen. De tekorten laten zich volgens de curator als volgt berekenen:
BMF Install. 1 B.V.
Boedelkosten : PM
Preferente crediteuren : € 240.698,00
Concurrente crediteuren : € 62.645,21
Tekort : € 303.343,21 + PM
BMF Man. B.V.
Boedelkosten : PM
Preferente crediteuren : € 380.878,00
Concurrente crediteuren : € 33.160,78
Tekort : € 414.038,78 + PM
Totaal tekorten : € 717.381,99 + PM
4.27.
[gedaagden]. hebben verzocht de gevorderde betaling van de voorschotten af te wijzen.
4.28.
De rechtbank overweegt dat van de zijde van [gedaagde] geen concrete betwisting op de onderbouwing van het door de curator gevorderde voorschot is gekomen. Namens [gedaagden]. is wel aangevoerd dat het boedeltekort kleiner zal worden indien de vorderingen op Maintenance en Design Entrances worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat door [gedaagde] terecht is aangevoerd dat daarmee rekening moet worden gehouden bij de vaststelling van het toe te wijzen voorschot.
4.29.
De curator heeft de tekorten verder voldoende onderbouwd. De rechtbank neemt het door de curator verstrekte overzicht tot uitgangspunt. Op basis daarvan kan in beginsel een voorschot ter hoogte van € 250.000,- per boedel worden toegewezen. De rechtbank zal daar echter de toegewezen vorderingen op Maintenance en Design Entrances vanaf halen. De bedragen die overblijven moet [gedaagde] als voorschotten betalen.
Gevorderde voorschot
Install€ 250.000,00
Toegewezen vordering van Install op Maintenance € 88.561,50
Toegewezen vordering van Install op Design Entrances
€ 23.900,00
Te betalen voorschot € 137.538,50
Gevorderde voorschot
Man€ 250.000,00
Toegewezen vordering van Man op Maintenance € 60.686,95
Toegewezen vordering van Man op Design Entrances
€ 132.946,90 -
Te betalen voorschot € 56.366,15
Beslag- en proceskosten
4.30.
De curator vordert [gedaagden]. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Op grond van het bepaalde in artikel 706 Rv kunnen de beslagkosten van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Aangezien de vorderingen van de curator jegens [gedaagden]. grotendeels zullen worden toegewezen en niet gebleken is dat de beslagen nietig, onnodig of onrechtmatig zijn, zal deze vordering worden toegewezen.
4.31.
Met betrekking tot het salaris advocaat voor de indiening van het verzoek tot het leggen van conservatoir beslag en het daarvoor betaalde griffierecht geldt een hoofdelijke veroordeling in de beslagkosten. Het salaris advocaat bedraagt € 3.502,-. Het griffierecht voor het beslagrekest is verrekend met het griffierecht dat in deze zaak verschuldigd is (zie 4.33).
4.32.
De overige beslagkosten, meer specifiek de verschotten, zijn gelieerd aan de ten laste van [gedaagde], Design Entrances en Maintenance afzonderlijk gelegde beslagen. De curator heeft beslagstukken in het geding gebracht ter staving van zijn vordering op dit punt. Gedaagden hebben daartegen geen afzonderlijk verweer gevoerd. Aan de hand van deze beslagstukken begroot de rechtbank de beslagkosten die ten laste van [gedaagde] komen op € 1.017,25 voor verschotten, de kosten die ten laste van Design Entrances komen op € 479,17 voor verschotten en de kosten die ten laste van Maintenance komen op € 1.019,00 voor verschotten.
4.33.
[gedaagden]. zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de curator worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
106,73
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
8.755,00
(2,5 punten × € 3.502,-)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
11.316,73
4.34.
De gevorderde wettelijke rente over de beslag- en proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.35.
[gedaagden]. hebben bezwaar gemaakt tegen de door de curator gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring. Die dient volgens [gedaagden]. te worden afgewezen vanwege het incassorisico dat zij zouden lopen na een eventueel geslaagd hoger beroep. Verhaal op de boedel zal dan niet of slechts beperkt mogelijk zijn. Dit belang dient zwaarder te wegen dan het belang van de curator bij directe verkrijging van het toegewezen bedrag, aldus [gedaagden]. Ook zullen de executiemaatregelen direct ingrijpende negatieve gevolgen hebben voor het gezin van [gedaagde].
4.36.
Wanneer onderbouwd verweer gevoerd wordt tegen een gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad, geldt dat de rechtbank een belangenafweging moet maken. De rechtbank overweegt in dit geval dat het algemene crediteurenbelang dat door de curator wordt gediend zwaarder moet wegen dan de persoonlijke belangen van [gedaagde]. De rechtbank hecht daarbij onder verwijzing naar randnummer 4.10 van dit vonnis in het bijzonder belang aan het feit dat de curator heeft aangetoond dat al jarenlang sprake is van een patroon in de wijze waarop [gedaagde] zakelijk opereert. Schuldeisers zoals de belastingdienst zijn daarvan keer op keer de dupe geweest. Dat eventuele executiemaatregelen direct ingrijpende negatieve gevolgen zullen hebben voor het gezin van [gedaagde] en wat die zullen zijn, is door [gedaagde] overigens niet onderbouwd. Aan de bezwaren van [gedaagden]. tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring gaat de rechtbank daarom voorbij.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] zijn taak als middellijk bestuurder van BMF Install. 1 B.V. en van BMF Man. B.V. onbehoorlijk heeft vervuld in de zin van artikel 2:248 BW en aansprakelijk is voor de tekorten in de faillissementen van deze vennootschappen, nader op te maken bij staat, welke tekorten gelijk zijn aan het bedrag van de schulden van deze vennootschappen voorzover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om bij wijze van voorschot aan de curator in zijn hoedanigheid
van curator in de faillissement van BMF Install. 1. B.V. een bedrag van € 137.538,50 te betalen en bij wijze van voorschot aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van BMF Man. B.V. een bedrag van € 56.366,15 te betalen,
5.3.
veroordeelt Bauporte Maintenance B.V. tot betaling aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van BMF Install. 1. B.V. van een bedrag van € 88.561,50, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt B.V. Bauporte Design Entrances tot betaling aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van BMF Install. 1. B.V. van een bedrag van € 23.900,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt Bauporte Maintenance B.V. tot betaling aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van BMF Man. B.V. van een bedrag van € 60.686,95, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
5.6.
veroordeelt B.V. Bauporte Design Entrances tot betaling aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van BMF Man. B.V. van een bedrag van € 132.946,90, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
5.7.
veroordeelt [gedaagden]. in de beslagkosten van € 3.502,- als bedoeld in 4.31, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis,
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten van € 1.017,25 als bedoeld in 4.32, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis,
5.9.
veroordeelt Design Entrances in de beslagkosten van € 479,17 als bedoeld in 4.32, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis,
5.10.
veroordeelt Maintenance in de beslagkosten van € 1.019,- als bedoeld in 4.32, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis,
5.11.
veroordeelt [gedaagden]. in de proceskosten ter hoogte van € 11.316,73, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden]. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.12.
veroordeelt [gedaagden]. tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de beslag- en proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zijn betaald,
5.13.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. tot en met 5.12. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.14.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker, mr. M.A. Hoogkamer en mr. drs. P.R. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024
Bij afwezigheid van de voorzitter is dit vonnis ondertekend door mr. Hoogkamer voornoemd.
1422

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7916
2.Vgl. Hoge Raad 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1099