In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is een geschil ontstaan tussen de Stichting Pré Wonen en een huurder over een betalingsachterstand in de huur. Pré Wonen verhuurde vanaf 14 juli 2022 een woning aan de gedaagde, die de huur op 1 mei 2023 heeft opgezegd. De huurpenningen werden via automatische incasso betaald. Na de opzegging heeft Pré Wonen een opleverrapport opgesteld waarin herstelkosten voor schade aan de woning zijn vermeld. Pré Wonen vorderde in totaal € 3.016,33 aan achterstallige huur en € 160,00 aan herstelkosten. De gedaagde betwistte de verschuldigdheid van deze bedragen en voerde aan dat hij de huur had voldaan.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd dat de huur was betaald, aangezien de bewijslast voor het niet storneren van de automatische incasso op hem rustte. De rechter verklaarde de tegenvordering van de gedaagde niet-ontvankelijk, omdat deze te laat was ingediend. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van Pré Wonen voor het achterstallige huurbedrag werd toegewezen, maar dat de herstelkosten niet konden worden toegewezen omdat Pré Wonen niet had aangetoond dat de huurovereenkomst dit vereiste. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die op € 1.229,73 werden vastgesteld. Het vonnis werd uitgesproken op 4 december 2024.