ECLI:NL:RBNHO:2024:12147

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
11194336 BM VERZ 24-1758
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van bewind wegens onvoldoende zelfredzaamheid

Op 15 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de opheffing van een bewind. Verzoeker, die onder bewind staat sinds 2017 vanwege verkwisting en problematische schulden, heeft verzocht om het bewind op te heffen. De bewindvoerder, Kronenbrug B.V., heeft zich tegen dit verzoek gekeerd, stellende dat verzoeker niet in staat is haar financiële belangen zelf te behartigen. Verzoeker heeft aangevoerd dat haar schulden zijn afgelost en dat zij haar financiën zelf wil beheren. De kantonrechter heeft de procedure gestart op 3 juli 2024, met een mondelinge behandeling op 21 oktober 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat, gezien de financiële situatie van verzoeker en haar onvermogen om verantwoord met geld om te gaan. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat zij in staat is om haar financiën zelf te beheren, en heeft het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Haarlem
Zaaknummer: 11194336 BM VERZ 24-1758 sc
Uitspraakdatum: 15 november 2024
Beschikking van de kantonrechter
op verzoek van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
van wie het adres bekend is bij deze rechtbank,
hierna ook te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mr. J.I. Vervest,
van wie de bewindvoerder is:
Kronenbrug B.V.,
gevestigd te Castricum.

1.de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • het verzoek, ter griffie ingekomen op 3 juli 2024;
  • het verweer met bijlagen van de bewindvoerder, ter griffie ingekomen op
  • de reactie op het verweer, ter griffie ingekomen op 29 augustus 2024;
  • de mails van verzoeker van 5, 16 en 30 september 2024;
  • de mail met bijlage van mr. Vervest van 17 oktober 2024.
1.2.
Een mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op
21 oktober 2024.

2.beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 19 juni 2017 is een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van verzoeker op grond van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
2.2.
Bij beschikking van 4 september 2020 is de grond van het bewind gewijzigd in de geestelijke of lichamelijke toestand.
2.3.
Het verzoek strekt tot opheffing van het bewind. Verzoeker stelt dat haar schulden zijn afgelost, dat het al een hele tijd goed met haar gaat en dat zij haar geldzaken graag zelf wil beheren.
2.4.
De bewindvoerder staat niet achter het verzoek. De bewindvoerder voert aan dat de schulden van verzoeker in 2020 zijn afgelost in een gemeentelijk schuldhulpverleningstraject en dat het verzoeker niet lukt om adequaat met geld om te gaan. Zo zou verzoeker een onverantwoord grote uitgave hebben gedaan voor haar achtertuin als er geen bewind zou zijn geweest en ze geeft veel geld uit van de leefgeldrekening aan de Google Play store. Verzoeker is verslavingsgevoelig en is bekend met het gebruik van drugs. Daarnaast gebruikt ze verslavingsgevoelige medicatie (opiaten) die ze als gevolg van haar zwakke gezondheid ([syndroom]) gebruikt. Het standpunt van de bewindvoerder is dat bewind een passende maatregel is voor verzoeker.
2.5.
In de reactie op het verweer van de bewindvoerder stelt verzoeker dat de bewindvoerder haar goed heeft geholpen in de periode dat zij in de schuldsanering zat maar dat het bewind haar nu ruzie en stress oplevert. De verzoeker vindt het raar dat de bewindvoerder aanvoert dat zij een onverantwoorde uitgave gedaan zou hebben: haar tuin is inmiddels gratis opgeruimd en als er geen bewind was, had zij deze uitgave overlegd met haar vader. Verzoeker stelt dat zij ziek is en niet veel doet omdat zij per dag aan 140 mg. morfine zit. Zij ligt op de bank en speelt een spelletje, waarbij je soms iets sneller vooruit komt als je betaalt. Verzoeker vindt dat zij zelf moet kunnen beslissen waar zij haar leefgeld aan uitgeeft en vindt het frustrerend dat zij nu niet meer mag internetbankieren. Het vertrouwen in de bewindvoerder is weg door de aannames van de bewindvoerder dat verzoeker zou gokken, verslavingsgevoelig is, drugs en medicijnen zou gebruiken en omdat de bewindvoerder tweemaal met haar vader gebeld zou hebben terwijl verzoeker aan de bewindvoerder had aangegeven dat zij niet meer wil dat haar vader ergens bij betrokken wordt. Tot slot stelt verzoeker dat zij haar eigen financiën wil beheren zonder verantwoording te moeten afleggen. Zij ziet totaal geen reden om onder bewind te blijven en heeft genoeg mensen om haar heen die haar willen helpen.
2.6.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen.
2.7.
De kantonrechter zal eerst de vraag beantwoorden of aannemelijk is geworden dat de grondslag die destijds tot de onderbewindstelling aanleiding heeft gegeven, is komen te vervallen. Destijds is de grond van het bewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden gewijzigd in de geestelijke of lichamelijke toestand van betrokkene omdat betrokkene schuldenvrij was maar in een moeilijk traject zat met hoofd en lijf waardoor bewind van toegevoegde waarde bleef. Dat hiervan niet langer sprake is, is noch gesteld noch gebleken. Dat de grondslag aan het bewind is komen te ontvallen, is dan ook niet aannemelijk geworden.
Dat een bewind desondanks niet langer noodzakelijk is, is ook niet aannemelijk geworden.
De verstoorde verhouding tussen de verzoeker en de bewindvoerder is op zichzelf geen reden voor beëindiging van onderbewindstelling. Verzoeker heeft zeven jaar haar financiën niet zelf beheerd en heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij nu haar eigen financiën zelf kan beheren, want er wordt meer uitgegeven dan er binnenkomt en zaken als de offerte voor het tuinonderhoud van € 1.815,00 is voor de kantonrechter een aanwijzing dat verzoeker niet goed kan inschatten wat een verantwoorde uitgave is in verhouding tot haar inkomsten, te weten een uitkering via de Participatiewet. Verzoeker heeft niet aangetoond, bijvoorbeeld door middel van een zelfredzaamheidstraject bij de bewindvoerder, dat zij het zelf kan. Niet weersproken is dat verzoeker regelmatig om extra geld vraagt aan de bewindvoerder, waaruit de kantonrechter concludeert dat verzoeker niet kan rondkomen van haar beschikbare budget en waardoor het lastig wordt om te sparen voor onvoorziene uitgaven.
2.8.
Gelet op de stukken en de afgelegde verklaringen is de kantonrechter van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat verzoeker in staat is om haar financiële belangen zelf te behartigen en dat de noodzaak van het bewind nog altijd bestaat.
2.9.
Gelet op hetgeen hierboven is vermeld zal de kantonrechter het verzoek tot opheffing van het bewind afwijzen.

3.beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. de Valk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak (dit dient te geschieden door een advocaat). OBB43