ECLI:NL:RBNHO:2024:11975

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
11126119 \ CV EXPL 24-1541
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging in civiele procedure tussen deelgenoten van onroerende zaak en derden

In deze civiele procedure vordert eiser 1 voeging aan de zijde van Nebig c.s. op basis van artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat hij het niet eens is met de vordering die eiser 2 heeft ingesteld tegen Nebig c.s. De kantonrechter in Alkmaar heeft de incidentele vordering tot voeging afgewezen, omdat eiser 1 niet heeft aangetoond welke nadelige gevolgen hij zou ondervinden van een ongunstige uitkomst voor Nebig c.s. Eiser 1 en eiser 2 zijn deelgenoten van een onroerende zaak, maar de kantonrechter oordeelt dat eiser 1 onvoldoende heeft onderbouwd dat hij belang heeft bij de voeging. De procedure heeft geleid tot een beoordeling van de rechten en belangen van de deelgenoten in het licht van de vorderingen die tegen Nebig c.s. zijn ingesteld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser 1 niet heeft aangetoond dat hij nadeel ondervindt van de procedure die door eiser 2 is gestart. De vordering tot voeging wordt afgewezen en eiser 1 wordt veroordeeld in de proceskosten. De zaak wordt verder behandeld in de hoofdzaak, waarbij de rolzitting is vastgesteld op 11 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11126119 \ CV EXPL 24-1541
Vonnis van 14 augustus 2024
in het incident ex artikel 217 Rv
[eiser 1]
te [plaats 1]
eisende partij in het incident
hierna te noemen: [eiser 1]
gemachtigde: mr. C.H.J.M. Abeln,
in de zaak van
[eiser 2],
te [plaats 2] ,
eisende partij,
verwerende partij tegen de tegenvordering,
verwerende partij in het incident
hierna te noemen: [eiser 2] ,
gemachtigde: mr. E.A. de Waart,
tegen

1.de besloten vennootschap NEBIG VERPAKKINGEN B.V.,

te Opmeer,
2. de besloten vennootschap
NEBIG INTERNATIONAAL B.V.,
te Opmeer,
gedaagde partijen,
eisende partijen met een tegenvordering,
verwerende partij in het incident
hierna samen te noemen: Nebig c.s.
gemachtigde: mr. C.H.J.M. Abeln.
De zaak in het kort
[eiser 1] en [eiser 2] hebben een onroerende zaak in gemeenschappelijk eigendom, ieder voor de helft ( [naam] ). [eiser 1] en [eiser 2] zijn beiden deelgenoten van [naam] . [eiser 2] heeft in zijn hoedanigheid van deelgenoot en ten behoeve van [naam] een vordering ingesteld tegen Nebig Verpakkingen en Nebig International. [eiser 1] is grootaandeelhouder en indirect bestuurder van Nebig Verpakkingen en Nebig International. [eiser 1] vordert voeging aan de zijde van Nebig c.s. op grond van artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering omdat hij het niet eens is met de door [eiser 2] ingestelde vordering tegen Nebig c.s. De kantonrechter weigert de door [eiser 1] ingestelde incidentele vordering tot voeging omdat hij niet heeft gesteld welke nadelige gevolgen hij kan ondervinden van een uitkomst die ongunstig is voor Nebig c.s.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord met een tegenvordering
- de conclusie van repliek/antwoord
- de incidentele vordering tot voeging van [eiser 1]
- de incidentele conclusie van antwoord van [eiser 2] .

2.Het geschil in het incident

2.1.
[eiser 1] heeft gevorderd dat hem wordt toegestaan dat hij zich voegt in de procedure aan de zijde van Nebig c.s.
2.2.
[eiser 1] heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd. [eiser 1] en [eiser 2] hebben een onroerende zaak in gemeenschappelijk eigendom, ieder voor de helft (hierna: [naam] ). [eiser 1] en [eiser 2] zijn beiden deelgenoten van [naam] . [eiser 2] heeft in zijn hoedanigheid van deelgenoot en ten behoeve van [naam] een vordering ingesteld tegen Nebig Verpakkingen en Nebig International. [eiser 1] is grootaandeelhouder en indirect bestuurder van Nebig Verpakkingen en Nebig International. Hij heeft er als deelgenoot van [naam] recht op en belang bij om zich te voegen aan de zijde van Nebig c.s. omdat [eiser 1] zich niet kan verenigen met de door zijn deelgenoot in [naam] , [eiser 2] , namens [naam] tegen Nebig c.s. ingestelde vorderingen. In zijn hoedanigheid van deelgenoot van [naam] ontkent [eiser 1] namens [naam] dat er tussen Nebig c.s. enerzijds en [naam] anderzijds sedert 2008 althans 2014 althans een andere datum een huurovereenkomst zou bestaan en/of dat Nebig Verpakkingen en/of Nebig International toerekenbaar tekort zou zijn geschoten en/of dat zij zich ten koste van [naam] ongerechtvaardigd zou hebben verrijkt. Daarnaast is het [eiser 2] in zijn hoedanigheid als deelgenoot niet toegestaan om zonder gezamenlijk besluit van de deelgenoten hiertegen namens [naam] verweer te voeren. [eiser 1] ondervindt als deelgenoot van [naam] nadeel van de door [eiser 2] tegen Nebig c.s. gestarte procedure en hij wenst zich daarom als partij te voegen aan de zijde van Nebig c.s.
2.3.
[eiser 2] is van mening dat de voeging in deze procedure moet worden afgewezen om de volgende redenen. [eiser 1] heeft er geen recht op en evenmin belang bij om zich aan de zijde te voegen van Nebig c.s. [naam] stelt juist dat [eiser 1] geen recht heeft en onbevoegd is om tegen zijn mede deelgenoot in [naam] te procederen, welk procederen het gevolg zou zijn van toewijzing van de vorderingen van [eiser 1] in dit incident. [eiser 1] is op grond van artikel 3:171 BW niet bevoegd rechtsvorderingen van [naam] op [eiser 2] in te stellen omdat [eiser 2] eveneens deelgenoot is in diezelfde gemeenschap. [eiser 2] verwijst naar een uitspraak van de Hoge Raad (HR 8 september 2000, ECLI:HR:2000:AA7044 (Cento)). Verder betwist [eiser 2] de niet onderbouwde stelling van [eiser 1] dat hij nadeel zou vinden van de procedure tussen [eiser 2] en Nebig c.s. De procedure zou juist voordeel op kunnen leveren. Immers, [eiser 1] deelt als deelgenoot in [naam] voor een gelijk deel mee in de opbrengsten die [naam] genereert, ook die door Nebig c.s. als huur aan [naam] zou worden betaald.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
[eiser 2] heeft op het incident gereageerd en tot afwijzing ervan geconcludeerd. Nebig c.s. zijn door de kantonrechter niet in de gelegenheid gesteld om op het incident te reageren. Omdat [eiser 1] en Nebig c.s. dezelfde gemachtigde hebben, gaat de kantonrechter ervan uit dat Nebig c.s. zich conformeren aan het oordeel van de kantonrechter in het incident.
3.2.
Op grond van artikel 217 Rv kan ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen. Van voeging is sprake als een derde zich aan de zijde van één van beide partijen schaart en dus niet meer beoogt dan toe- of afwijzing van de vordering in de hoofdzaak.
3.3.
Op grond van vaste rechtspraak [1] kan een derde voeging in de zin van artikel 217 Rv vorderen, indien hij feitelijk belang heeft bij de voeging in verband met de juridische of feitelijke gevolgen die hij mogelijk van het vonnis in de procedure tussen partijen zal ondervinden. Voor dit feitelijk belang is voldoende dat een uitkomst van de procedure, die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de derde zich voegt, de rechtspositie voor die derde nadelig kan beïnvloeden.
3.4.
[eiser 1] wil zich voegen in deze procedure. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser 1] niet heeft gesteld welke nadelige gevolgen hij kan ondervinden van een uitkomst die ongunstig is voor Nebig c.s. [eiser 1] heeft enkel gesteld dat hij als deelgenoot van [naam] nadeel ondervindt van de door [eiser 2] tegen Nebig c.s. gestarte procedure en dat hij zich daarom wenst te voegen, maar laat na te onderbouwen wat de nadelige gevolgen voor hem zijn als hij zich niet bij Nebig c.s. als partij kan voegen in deze procedure. Aangezien [eiser 1] verder niet heeft toegelicht wat de nadelige gevolgen voor hem zijn, zal de vordering tot voeging worden afgewezen.
3.5.
[eiser 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser 2] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 1.356,--
- nakosten
€ 135,--
Totaal € 1.491,--
3.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
4.1.
wijst de incidentele vordering tot voeging af;
4.2.
veroordeelt [eiser 1] in de proceskosten van € 1.491,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.3
veroordeelt [eiser 1] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
in de hoofdzaak
4.4.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 11 september 2024 te 9.30 uur voor het nemen van een conclusie van antwoord in reconventie door [eiser 2] ;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.

Voetnoten

1.HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768.