ECLI:NL:RBNHO:2024:11945

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
C/15/348587 / HA ZA 24-52
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en vochtproblematiek bij aanbouw

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een aannemingsovereenkomst gesloten met [gedaagde] BOUWBEDRIJF B.V. voor de bouw van een aanbouw aan hun woning. De aanbouw, opgeleverd op 23 augustus 2019, vertoonde na anderhalf jaar vochtproblemen, wat leidde tot een rechtszaak. Eisers vorderden vervangende schadevergoeding voor de gebreken die de vochtproblematiek veroorzaakten. Gedaagde betwistte de vordering en stelde voor zelf de gebreken te herstellen. De rechtbank oordeelde dat gedaagde in verzuim was geraakt door niet tijdig te reageren op de ingebrekestelling van eisers. De rechtbank wees een deel van de vordering toe, waarbij het bedrag van € 5.195,74 werd toegewezen voor herstelkosten, naast deskundigenkosten en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank concludeerde dat gedaagde aansprakelijk was voor de gebreken en dat de door eisers gevorderde kosten redelijk waren, ondanks de betwisting door gedaagde. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van aannemers bij het opleveren van gebrekkige werken en de rechten van opdrachtgevers om schadevergoeding te vorderen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/348587 / HA ZA 24-52
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van

1.[eiser 1],2. [eiser 2],

beiden wonende te [plaats],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers]
advocaat: mr. B.M. Breedijk,
tegen
[gedaagde] BOUWBEDRIJF B.V.,
gevestigd te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. J.S.O. den Houting.
de zaak in het kort
Partijen hebben een aannemingsovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] een aanbouw heeft gebouwd aan de zijkant van de woning van [eisers] Ruim anderhalf jaar na oplevering ondervonden [eisers] vochtproblemen in de aanbouw. [eisers] vorderen in deze procedure vervangende schadevergoeding voor de gebreken die hebben geleid tot de vochtproblematiek. [gedaagde] is het hier niet mee eens en wil in de gelegenheid worden gesteld zelf de problemen te verhelpen, en vindt anders dat een lager bedrag aan herstelkosten moet worden toegewezen. De rechtbank wijst een deel van de vordering toe.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 mei 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties 16 tot en met 19 van de zijde van [eisers];
- de akte overlegging productie 6 van de zijde van [gedaagde];
- de mondelinge behandeling van 9 september 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt
- de spreekaantekeningen van mr. Breedijk namens [eisers]
- de spreekaantekeningen van mr. Den Houting namens [gedaagde]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] en [gedaagde] hebben op 8 mei 2018 een aannemingsovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten, inhoudende de realisatie van een aanbouw aan de woning van [eisers] Op grond van de overeenkomst heeft [gedaagde] een aanbouw aan de zijkant van de woning van [eisers] gerealiseerd met daarin een slaapkamer en een badkamer. De aanneemsom bedroeg € 85.000,00.
2.2.
De aanbouw is op 23 augustus 2019 opgeleverd aan [eisers] De aanneemsom is volledig betaald.
2.3.
Op 7 december 2021 hebben [eisers] voor het eerst melding gemaakt bij [gedaagde] van schimmelvorming in de slaapkamer in de aanbouw. [gedaagde] is daarop langsgekomen bij [eisers] en is tot de conclusie gekomen dat de schimmelvorming is ontstaan door het onvoldoende ventileren van de ruimtes door [eisers] [gedaagde] heeft [eisers] daarom geadviseerd om de ruimtes beter te ventileren.
2.4.
[eisers] hebben het advies van [gedaagde] opgevolgd, waarna de schimmel verdween in het voorjaar van 2022. In het najaar van 2022 keerde de schimmel terug. Sindsdien heeft [gedaagde] de woning herhaaldelijk bezocht om de oorzaak van de schimmelvorming te achterhalen, maar zij heeft geen andere oorzaak kunnen vaststellen.
2.5.
Op 14 maart 2023 heeft [gedaagde] per e-mail aan [eisers] voorgesteld om een afspraak te maken om de kruipruimte te inspecteren nadat zij van de keukenleverancier van [eisers] had vernomen dat er tijdens de bouw van de keuken een vochtige plek zichtbaar was in de kruipruimte. [eisers] hebben niet gereageerd op deze e-mail.
2.6.
[eisers] hebben een bouwkundig adviseur, [betrokkene 1] van [bedrijf 1] (hierna: [betrokkene 1]), ingeschakeld om de aanbouw te inspecteren. [betrokkene 1] heeft de woning van [eisers] op 31 maart en 2 mei 2023 bezocht. Naar aanleiding van deze bezoeken heeft hij een rapportage opgesteld, waarin hij tot de conclusie komt dat de aanbouw niet voldoet aan het bouwbesluit en aan de geldende uitvoeringsrichtlijnen. De door [betrokkene 1] geconstateerde gebreken die hebben geleid tot de vochtproblematiek noemt [betrokkene 1]. [betrokkene 1] heeft in zijn rapport onder het kopje ‘koudebruggen / bouwfysische gebreken’ geconstateerd dat een koudebrugonderbreking ontbreekt en dat sprake is van een isolatie-lek ter plaatse van de aanhechting van de aanbouw aan de woning. Verder reikt volgens [betrokkene 1] de aangebrachte dampremmende laag slechts tot het plafond (als gevolg waarvan vochttransport mogelijk is via de constructie) en is de betonvloer aan de buitenzijde niet geïsoleerd uitgevoerd.
2.7.
Op 30 mei 2023 heeft mr. Breedijk namens [eisers] een ingebrekestelling aan [gedaagde] gestuurd, waarin [gedaagde] in de gelegenheid is gesteld om binnen tien dagen haar bereidheid tot herstel van de gestelde gebreken te bevestigen. Op 9 juni 2023 heeft de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] per e-mail laten weten dat hij binnen zeven werkdagen inhoudelijk op de ingebrekestelling zou reageren en dat [gedaagde] zich het recht op herstel van de gestelde gebreken voorbehield. Bij e-mail van 23 juni 2023 is de inhoudelijke reactie van de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] gevolgd, die onder meer inhoudt dat zij gebruik wil maken van haar herstelrecht.
2.8.
Op 26 juli 2023 heeft ing. [betrokkene 2], ingenieur bij Top Expertise B.V. (hierna: [betrokkene 2]) een inspectie uitgevoerd aan de aanbouw, in aanwezigheid van [eisers], [betrokkene 1] en [gedaagde]. Naar aanleiding van de bevindingen van [betrokkene 2] heeft [gedaagde] op 25 september 2023 een voorstel tot beslechting van het geschil gedaan. [eisers] hebben geen rapport met bevindingen van [betrokkene 2] ontvangen en zijn niet akkoord gegaan met dit voorstel.
2.9.
Op 4 november 2023 hebben [eisers] een herstelkostenbegroting op laten stellen door [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2]). [bedrijf 2] heeft de kosten van herstel van de gebreken die hebben geleid tot de vochtproblematiek begroot op een bedrag van € 29.833,49 inclusief btw.
2.10.
Op 21 februari 2024 heeft [betrokkene 2] op verzoek van [gedaagde] een tegenrapport opgesteld, gebaseerd op zijn onderzoek van 26 juli 2023. In zijn rapport heeft [betrokkene 2] beschreven dat hij een koudebrug heeft geconstateerd bij de voor- en achtergevel bij de aansluiting op het oorspronkelijke buitenspouwblad van de kopgevel. Anders dan [betrokkene 1] stelt hij vast dat uit de foto’s blijkt dat de folie wel is doorgezet tot de strijkbalk; er zal volgens hem geen vochttransport door de balk plaatsvinden en hij verwijst voor de onderbouwing daarvan naar een bijgevoegde berekening van Adviesbureau [bedrijf 3]. Ook is hij het niet eens met [betrokkene 1] ten aanzien van de oplegging van de vloer van de aanbouw op de funderingsbalk van de woning; dat vormt geen gebrek omdat het voldoet aan de temperatuurfactor nu er geen sprake is van een aansluiting naar buiten. In zijn rapport heeft [betrokkene 2] geconcludeerd dat de wijze waarop de vochtproblematiek kan worden opgelost redelijk overeenkomt met de door [betrokkene 1] voorgestelde wijze, maar dat de werkzaamheden van buitenaf kunnen worden uitgevoerd in plaats van binnenuit, waardoor de kosten aanzienlijk kunnen worden gereduceerd. In zijn rapport heeft [betrokkene 2] de kosten voor de door hem voorgestelde methode van herstel van de gebreken begroot op een veel lager bedrag.
2.11.
[eisers] hebben een ander deel van hun geschilpunten – dat om die reden hier niet wordt behandeld – aan de Geschillencommissie Verbouwingen en Nieuwbouw voorgelegd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen - samengevat – om [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van een bedrag ter hoogte van € 29.833,49 voor de door [eisers] te maken kosten om de vochtproblematiek op te lossen, dan wel ter vergoeding van de schade die zij hebben geleden als gevolg van de wanprestatie van [gedaagde], te vermeerderen met een bedrag van € 906,86 voor de kosten ter vaststelling van de schade, en met een bedrag van € 1.082,40 voor de kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
3.2.
[eisers] leggen aan hun vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door een aanbouw met gebreken op te leveren. Ondanks verschillende aanmaningen hiertoe heeft [gedaagde] zich niet bereid verklaard om de gebreken te herstellen en ook geen afdoende aanbod tot herstel gedaan. [gedaagde] verkeert daarom in verzuim. [eisers] zijn gerechtigd om schadevergoeding in plaats van nakoming te vorderen van [gedaagde].
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers], met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal een deel van de vordering van [eisers] toewijzen en zal hierna toelichten waarom.
Geldige omzettingsverklaring
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van koudebruggen aan de voor- en achterzijde van de gevel, en dat met het bestaan van koudebruggen sprake is van een aanbouw die niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
4.3.
[gedaagde] voert aan dat zij haar recht op herstel op grond van artikel 7:759 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) niet heeft prijsgegeven. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] deze stelling aangevuld en gesteld dat zij de koudebruggen graag zelf wil herstellen en dat zij dit al meerdere keren heeft aangeboden. Volgens [gedaagde] moeten [eisers] haar hiertoe de gelegenheid geven, omdat [eisers] geen omzettingsverklaring in de zin van artikel 6:87 lid 1 BW hebben uitgebracht. Voor zover de rechtbank het daar niet mee eens is, stelt [gedaagde] dat de door [eisers] gevorderde herstelkosten veel te hoog zijn. Bovendien worden in de offerte van [bedrijf 2] werkzaamheden opgevoerd die niet samenhangen met het benodigde herstel. Daarnaast betwist [gedaagde] de door [eisers] gevorderde vergoeding voor de kosten van het laten opstellen van het rapport van [betrokkene 1] en de offerte van [bedrijf 2], omdat [gedaagde] hier niet bij betrokken is geweest. Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten stelt [gedaagde] dat de door mr. Breedijk verrichte werkzaamheden slechts zien op voorbereiding van de dagvaarding en instructie van de zaak, zoals bedoeld in artikel 241 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.4.
Mr. Breedijk heeft tijdens de zitting een beroep gedaan op het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2024 [1] . In dit arrest is geoordeeld dat een omzettingsverklaring ook besloten kan liggen in de dagvaarding. Op basis hiervan stelt hij dat [eisers] een omzettingsverklaring hebben uitgebracht door in de dagvaarding schadevergoeding te vorderen van [gedaagde].
4.5.
De rechtbank volgt dit betoog. [eisers] vorderen in het petitum van de dagvaarding geen herstel maar schadevergoeding. [gedaagde] is in verzuim geraakt toen zij de termijn genoemd in de brief van 30 mei 2023 (aangehaald in 2.7) ongebruikt heeft laten verstrijken. De dagvaarding kan daarom worden aangemerkt als een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat [eisers] schadevergoeding in plaats van nakoming wensen. Dit betekent dat [gedaagde] geen recht meer heeft de gebreken zelf te herstellen.
Herstelkosten
4.6.
Volgens [eisers] moet de door [bedrijf 2] opgestelde herstelkostenbegroting als uitgangspunt gelden voor de hoogte van de herstelkosten. Het rapport van [betrokkene 2] wekt bij [eisers] niet veel vertrouwen. Bovendien is de door [betrokkene 2] voorgestelde wijze van herstel ontoereikend en zal deze niet het vereiste resultaat hebben. In tegenstelling tot wat [betrokkene 2] in zijn rapport heeft geconcludeerd, is wel degelijk sprake van een onacceptabele koudebrug bij de oplegging van de vloer op de fundering van de woning.
Van het door [betrokkene 2] voorgestelde middel ‘Knauf Supafil’ is bovendien alleen bekend dat het in spouwmuren wordt gebruikt. Het is onduidelijk of dit ook voor vloerisolatie kan worden gebruikt. Voor zover dit al mogelijk is, geldt de beperking dat het niet in te kleine ruimtes kan worden aangebracht. Bovendien zouden op de door [betrokkene 2] voorgestelde wijze werkzaamheden van buitenaf moeten plaatsvinden; dat gaat volgens [eisers] problemen met de buren opleveren, omdat de relatie met de buren niet goed is.
4.7.
[gedaagde] stelt dat het rapport van [betrokkene 2] moet worden gevolgd voor de wijze van herstel van de gebreken. De wijze van herstel die door [betrokkene 2] wordt voorgesteld is afdoende en goedkoper. In zijn rapport heeft [betrokkene 2] zich op het standpunt gesteld dat de vloer voldoet aan de daaraan te stellen eisen, ondanks het feit dat de funderingsbalk niet is geïsoleerd; hij heeft daarbij verwezen naar het Kiwa-document “
Erkend BB-Aansluitdocument Combinatievloer met EPS vulelementen” en een e-mailbericht van Adviesbureau [bedrijf 3] in het verlengde daarvan.
Eventuele negatieve invloeden van het gebrek aan isolatie zouden volgens [betrokkene 2] kunnen worden weggenomen door het vullen van de spouw met ‘Knauf Supafil’. Voor zover [eisers] bezwaar hebben tegen gebruik van het middel ‘Knauf Supafil’ heeft [gedaagde] tijdens de zitting genoemd dat ook een ander goed product kan worden gebruikt. Omdat de koudebruggen zich niet bevinden aan de zijde van de buren maar tegen de woning van [eisers] aan, zullen de buren volgens [gedaagde] geen hinder ondervinden bij het van buitenaf verrichten van de herstelwerkzaamheden omdat betreding van hun erf niet noodzakelijk is.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eisers] tegenover die gemotiveerde betwisting door [gedaagde] onvoldoende gesteld dat de vloer van de aanbouw een tekortkoming oplevert. Bij de conclusie van antwoord was het rapport van [betrokkene 2] gevoegd als productie; [eisers] hebben daarop geen reactie van [betrokkene 1] in het geding gebracht en deze conclusie van [betrokkene 2] ook anderszins niet in twijfel kunnen trekken, bijvoorbeeld door [betrokkene 1] of een andere deskundige daarover ter zitting te laten verklaren. Ook is niet weersproken dat uit de foto’s blijkt dat de folie is doorgezet tot aan de strijkbalk en dat het aanwezige vochtscherm volgens de berekening van Van Halteren voldoet en geen vochttransport door de balk zal plaatsvinden. Evenmin hebben [eisers] onvoldoende gemotiveerd waarom de door [betrokkene 2] beschreven oplossingen niet zouden volstaan. Als onweersproken staat vast dat de koudebruggen zich niet aan de zijde van de buren bevinden, zodat ook dat bezwaar van [eisers] niet opgaat. De rechtbank zal daarom uitgaan van de door [betrokkene 2] voorgestelde oplossingen en de vordering in zoverre toewijzen.
4.9.
De rechtbank komt voor de gevorderde hoofdsom tot toewijzing van een bedrag van € 5.195,74. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
oplossen koudebrug gevel voor en achter
2.000,00
inbrengen foamglass
1.500,00
- uitvoering en begeleiding
300,00
- 8% AK en 5% winst
494,00
Subtotaal exclusief btw
4.294,00
21% btw
901,74
Totaal inclusief btw
5.195,74
Kosten van de deskundigen
4.10.
[eisers] vorderen daarnaast vergoeding van de kosten ter vaststelling van de schade ter hoogte van € 906,86. [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen toewijzing van vergoeding van deze kosten. [gedaagde] stelt dat de kosten niet redelijk zijn omdat hij niet betrokken is geweest bij het onderzoek van zowel [betrokkene 1] als van [bedrijf 2].
4.11.
Op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW komen als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Vereist is dat in de gegeven omstandigheden de kosten redelijk zijn en dat de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen. Naar het oordeel van de rechtbank komen de door [eisers] gevorderde expertisekosten voor vergoeding in aanmerking, omdat [eisers] terecht twijfelden over de oorzaak van de vochtproblematiek in de door [gedaagde] gerealiseerde aanbouw en wie daarvoor aansprakelijk is. Het enkele feit dat [gedaagde] niet betrokken is geweest bij de onderzoeken door de deskundigen, maakt de kosten niet onredelijk. De rechtbank zal deze kosten toewijzen.
Buitengerechtelijke kosten
4.12.
[eisers] vorderen ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Uit de door [eisers] overgelegde e-mails blijkt voldoende duidelijk dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden, zoals het voeren van overleg over een buitengerechtelijke oplossing en het sommeren van [gedaagde] om de gebreken alsnog te herstellen. Deze werkzaamheden vallen naar het oordeel van de rechtbank niet onder werkzaamheden zoals benoemd in artikel 241 Rv. [eisers] hebben naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en hebben daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten ziet op de gevorderde hoofdsom van € 29.833,49. De hoofdsom wordt echter toegewezen tot een bedrag van € 5.195,74. De rechtbank zal het bedrag aan buitengerechtelijke kosten dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief berekend over de toegewezen hoofdsom.
Conclusie
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
5.195,74
- expertisekosten
906,86
- buitengerechtelijke incassokosten
634,79
+
totaal
6.737,39
4.14.
[gedaagde] zal ook worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten), begroot aan de hand van het toegewezen bedrag, dat wil zeggen € 521 per punt.
De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
138,82
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.042,00
(2 punten × € 521,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.683,82

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 5.195,74,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van de deskundigenkosten ter hoogte van € 906,86,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 634,79,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure aan de zijde van [eisers] begroot op een bedrag van € 2.683,82, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.