ECLI:NL:RBNHO:2024:11868

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
C/15/349686 / FA RK 24-994
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en hoofdverblijfplaats van minderjarigen na internationale verhuizing

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 november 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem te bepalen. De vader en moeder, beiden van Poolse nationaliteit, hebben van 2013 tot januari 2024 een affectieve relatie gehad en hebben samen drie minderjarigen. De moeder is medio januari 2024 met de kinderen naar Polen vertrokken, wat leidde tot een geschil over de rechtsmacht en de zorg voor de kinderen. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de minderjarigen op het moment van indiening van het verzoekschrift hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen contra-indicaties zijn voor gezamenlijk gezag en dat het in het belang van de minderjarigen is dat de vader gelijkwaardig wordt belast met het gezag. De hoofdverblijfplaats van de minderjarigen is bij de vader bepaald, met als doel dat de kinderen vrij en onbelast contact met beide ouders kunnen hebben. De moeder is verplicht om de kinderen uiterlijk op 1 januari 2025 aan de vader over te dragen, met een dwangsom van € 500 per dag bij niet-naleving. De rechtbank heeft ook een certificaat afgegeven voor de tenuitvoerlegging van de beschikking in Polen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
gezag, hoofdverblijfplaats, omgang
zaak-/rekestnr.: C/15/349686 / FA RK 24-994
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 19 november 2024
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat voorheen mr. Kahya-Ekinci, kantoorhoudende te Delft,
thans mr. M.C.A. Geerts, kantoorhoudende te Oirschot,
tegen
[de moeder],
in de Basisregistratie Personen opgenomen als RNI (Registratie Niet Ingezetenen),
thans verblijvende in [land] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. van Espen, kantoorhoudende te Hoorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 28 februari 2024;
- de brief van de vader van 19 maart 2024, ingekomen op 19 maart 2024;
- de brief, met bijlage, van de vader van 26 maart 2024, ingekomen op 26 maart 2024;
- de brief, met bijlagen, van de vader van 2 april 2024, ingekomen op 2 april 2024;
- de brief, met bijlagen, van de vader van 4 april 2024, ingekomen op 4 april 2024;
- de brief, met bijlage, van de vader van 2 mei 2024, ingekomen op 2 mei 2024;
- de brief, met bijlagen, van de vader van 23 mei 2024, ingekomen op 23 mei 2024;
- de brief van de vader van 1 augustus 2024, ingekomen op 1 augustus 2024;
- de e-mails van de moeder van 5 augustus 2024 en 6 augustus 2024;
- de brief van de vader van 3 oktober 2024, ingekomen op 3 oktober 2024;
- het aanvullend verzoek, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 3 oktober 2024;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 11 oktober 2024.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 oktober 2024 in aanwezigheid van partijen en hun advocaten. De moeder was aanwezig via een beeldbelverbinding. Ten behoeve van de vader was aanwezig [tolk]
, tolk Pools, en ten behoeve van de moeder was aanwezig [tolk] , tolk Pools. Voorts waren als informanten aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en [vertegenwoordiger gemeente] en [vertegenwoordiger gemeente] namens de gemeente [gemeente] .

2.De feiten

2.1.
De vader verblijft sinds 2011 in Nederland. De moeder verbleef sinds 2012 in Nederland. Partijen hebben van 2013 tot januari 2024 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit deze relatie zijn geboren de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
- [de minderjarige 2] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
- [de minderjarige 3] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
De vader heeft de minderjarigen erkend.
2.3.
Partijen en de minderjarigen hebben de Poolse nationaliteit.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 19 april 2024 betreffende een provisionele vordering ex artikel 223 Rv is, tot nader wordt beslist:
- bepaald dat binnen één week na de beschikking (beeld)belcontact tussen de vader en de minderjarigen moet plaatsvinden daarna één keer in de tweede en één keer in de derde week na de beschikking. Binnen één maand moet onder begeleiding van hulpverlening van (of ingezet door) de gemeente [gemeente] fysiek contact in Nederland plaatsvinden tussen de vader en de minderjarigen. De moeder dient het (beeld)belcontact en de fysieke contacten tussen de vader en de minderjarigen te faciliteren;
- vervangende toestemming aan de vader verleend om te worden geïnformeerd, alsof hij een gezaghebbende ouder zou zijn, door het wijkteam van de gemeente [gemeente] over de minderjarigen.

3.Het verzoek

3.1.
De vader verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat hij samen met de moeder wordt belast met het gezag over de minderjarigen;
- te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de hem zal zijn;
- de moeder te veroordelen om binnen 24 uur na de door de rechtbank te wijzen beschikking de minderjarigen aan de vader af te geven, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat de moeder niet aan deze veroordeling voldoet en de vader toestemming te geven om, voor zover nodig, gebruik te maken van de sterke arm van politie en justitie en de Raad voor de Kinderbescherming om te zorgen dat de minderjarigen daadwerkelijk door de moeder aan de vader worden overhandigd, dan wel een andere door de rechtbank te bepalen voorziening welke ervoor zorgt dat de moeder verplicht wordt de minderjarigen aan de vader te overhandigen en de vader ook de mogelijkheid heeft om de minderjarigen daadwerkelijk van Polen naar Nederland over te brengen;
- te bepalen dat de moeder en de minderjarigen omgang met elkaar mogen hebben op een nader in overleg met de gemeente [gemeente] vastgestelde vorm waarbij de frequentie en duur in overleg met de gemeente [gemeente] bepaald zal worden, waarbij de omgang eerst begeleid plaatsvindt en er veiligheidsafspraken worden gemaakt over de omgang tussen de moeder en de minderjarigen voor het moment dat deze onbegeleid plaats zal vinden, waarbij afspraken worden gemaakt over de verblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen regeling ten aanzien van de omgang;
- te bepalen dat de moeder de paspoorten en/of identiteitsbewijzen van de minderjarigen binnen 24 uur na de door de rechtbank te wijzen beschikking aan de vader dient te overhandigen onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat zij niet overgaat tot afgifte van de paspoorten en/of identiteitsbewijzen;
- gelijktijdig met het wijzen van deze beschikking een certificaat af te geven zoals bedoeld in artikel 53 EEX Verordening 1215/2012, artikel 47 en 29 Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad, dan wel een ander certificaat af te geven waarmee de beschikking feitelijk ten uitvoer kan worden gelegd in Polen en daarmee de minderjarigen naar Nederland kunnen worden gehaald.
3.2.
De vader licht toe dat de moeder de woning op 18 januari 2024 met de minderjarigen heeft verlaten. Zij heeft daarbij verschillende valse beschuldigingen geuit richting de vader. De moeder heeft enige tijd met de minderjarigen bij een vriendin van haar gewoond. Er is hulpverlening ingeschakeld en de vader heeft daar zijn volledige medewerking aan verleend.
De moeder is in de voorjaarsvakantie met de minderjarigen naar Polen gegaan voor vakantie en nadien niet meer naar Nederland teruggekeerd. Sinds het vertrek van de moeder is het contact tussen de vader en de minderjarigen minimaal, terwijl hij tijdens de relatie een groot deel van de zorg van de minderjarigen op zich nam. De moeder houdt zich niet aan de beschikking van 19 april 2024. Er heeft geen fysiek contact tussen de vader en de minderjarigen in Nederland plaatsgevonden en de videobelcontacten verlopen niet soepel. Tijdens de videobelmomenten zijn de minderjarigen vaak niet in beeld of ze kijken regelmatig naar een andere persoon in de ruimte. Het is de vader duidelijk dat de minderjarigen niet het gevoel hebben dat zij vrij kunnen spreken. Volgens de vader handelt de moeder niet in het belang van de minderjarigen. De vader mist de minderjarigen en maakt zich zorgen over hen. De vader wil graag samen met de moeder worden belast met het gezag over de minderjarigen. Er zijn volgens de vader geen redenen aanwezig die eenhoofdig gezag door de moeder noodzakelijk maken. Om te realiseren dat er contact komt tussen de vader en de minderjarigen, acht de vader het noodzakelijk dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem wordt bepaald. Duidelijk is dat de moeder niet meewerkt aan contact tussen de vader en de minderjarigen terwijl de vader wel zal meewerken aan contact tussen de moeder en de minderjarigen. De vader acht het voor het welzijn van de minderjarigen van belang dat hij de zorg voor hen continueert. De vader beschikt over een woning waar de minderjarigen rust hebben en waar zij hun gewone leven kunnen voortzetten. In Polen slapen de moeder en de minderjarigen met elkaar op één slaapkamer in de woning van de ouders van de moeder. Ook maakt de vader zich zorgen over de geestelijke gezondheid van de moeder. De vader heeft geen zicht op de wijze waarop de moeder voor de minderjarigen zorgt en vraagt daarom om partijen door de gemeente [gemeente] te laten begeleiden bij het opbouwen van het contact tussen de moeder en de minderjarigen. De vader acht het opleggen van een dwangsom noodzakelijk omdat de moeder zelf aangeeft dat zij niet naar Nederland zal komen en de moeder de vorige beslissing van 19 april 2024 niet is nagekomen.

4.Verweer

4.1.
De moeder verzoekt primair de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. Subsidiair verzoekt de moeder de verzoeken van de vader af te wijzen en te bepalen dat er een contactregeling zal gelden waarbij de minderjarigen eenmaal per week een videobelmoment met de vader hebben onder begeleiding van de gemeente [gemeente] , zoals thans wordt uitgevoerd.
4.2.
De moeder stelt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van de verzoeken van de vader kennis te nemen. De moeder is medio januari 2024 met de minderjarigen naar Polen vertrokken en de vader heeft zijn verzoekschrift eind februari 2024 ingediend. Inmiddels wonen de minderjarigen al geruime tijd in Polen en de moeder is niet voornemens om met hen terug te keren naar Nederland. Nu de minderjarigen sinds medio januari 2024 hun gewone verblijfplaats in Polen hebben, is de Poolse rechter volgens de moeder de bevoegde rechter. Als de rechtbank zich toch bevoegd acht, stelt de moeder het volgende. De moeder geeft aan dat de vader haar ernstig heeft mishandeld en dat zij aangifte heeft gedaan van een incident op 4 januari 2024. Hoewel de vader niet wordt vervolgd voor dit incident betekent dit niet dat het niet is voorgevallen. Volgens de moeder zijn de minderjarigen getuige geweest van het huiselijk geweld en zijn zij angstig voor de vader. De vader heeft zijn agressie ook op de minderjarigen gericht, met name op [de minderjarige 2] . Omdat de moeder geen andere uitweg zag, is zij met de minderjarigen naar Polen gevlucht. Zij moest een veilige plek vinden voor haar en de minderjarigen. De moeder acht het niet in het belang van de minderjarigen dat partijen gezamenlijk het gezag gaan uitoefenen. Partijen kunnen op geen enkele wijze met elkaar communiceren en de minderjarigen zouden klem of verloren raken tussen partijen. De moeder acht de vader ook niet in staat om de juiste beslissingen te nemen voor de minderjarigen, omdat hij nimmer de verzorgende ouder is geweest, niet weet wat er speelt in het leven van de minderjarigen en hij zich daar in het verleden ook niet mee heeft bemoeid. Gezien het enorme wantrouwen en de angst van de moeder, acht zij het op dit moment niet wenselijk en praktisch niet uitvoerbaar om de vader mede met het gezag te belasten. De moeder erkent dat zij niet conform de beschikking van 19 april 2024 naar Nederland is gekomen met de minderjarigen voor fysieke omgang met de vader. Dit was voor de moeder niet mogelijk vanwege haar angst voor de vader en het gebrek aan financiële middelen. De moeder staat contact tussen de vader en de minderjarigen niet in de weg en stimuleert de videobelmomenten. Het zijn volgens de moeder juist de minderjarigen die er niet klaar voor zijn. De moeder verwacht grote problemen als de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vader zou worden bepaald. Het zal volgens de moeder zeer traumatisch voor de minderjarigen zijn als zij bij haar worden weggehaald. Op dit moment zijn de minderjarigen bang voor de vader en is de moeder hun veilige haven. Ook vraagt de moeder zich af of de vader wel in staat is om voor de minderjarigen te zorgen. De moeder twijfelt aan de opvoedvaardigheden van de vader en daarnaast maakt de vader lange dagen als vrachtwagenchauffeur. Volgens de moeder gaat het goed met de minderjarigen in Polen en is het absoluut niet in hun belang om van woonplaats te wisselen. De moeder beseft dat er op enig moment wel fysiek contact moet komen, maar dit kan pas als de minderjarigen hier klaar voor zijn. Voor nu dient het volgens de moeder bij de huidige videobelmomenten te blijven. De door de vader verzochte dwangsom doet volgens de moeder geen recht aan de situatie nu zij is gevlucht voor de vader vanwege huiselijk geweld en zij ook niet de financiële middelen heeft om deze te betalen.

5.De visie van de Raad en de gemeente [gemeente]

5.1.
De Raad heeft tijdens de zitting benadrukt dat sprake is van een zorgelijke situatie. De moeder heeft de minderjarigen onverwachts uit hun vertrouwde leefomgeving gehaald, is met hen vertrokken naar Polen en houdt de vader op afstand. De moeder stelt dat het goed gaat met de minderjarigen in Polen, maar de Raad heeft hier geen zicht op. Het is volgens de Raad voor de ontwikkeling van de minderjarigen van groot belang dat zij in staat worden gesteld om met beide ouders contact te onderhouden. Fysiek contact tussen de vader en de minderjarigen heeft de moeder echter niet mogelijk gemaakt en de videobelmomenten verlopen blijkens de verslagen van de gemeente [gemeente] gespannen. Het lijkt erop dat dat de minderjarigen in een loyaliteitsconflict verkeren waarbij zij zich niet vrij voelen om met de vader te praten. De Raad ziet geen contra-indicaties voor omgang tussen de vader en de minderjarigen. Het is volgens de Raad belangrijk dat er spoedig fysiek contact mogelijk wordt gemaakt, omdat de afstand tussen de vader en de minderjarigen anders alleen maar groter wordt. Evenmin ziet de rechtbank contra-indicaties voor gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarigen. De Raad acht het in het belang van de minderjarigen dat de moeder zo spoedig mogelijk met hen terugkeert naar Nederland. De Raad zal na afloop van de zitting een zorgmelding bij de Centrale Autoriteit doen vanwege de zorgelijke situatie.
5.2.
De gemeente heeft tijdens de zitting aangegeven dat het contact tussen de vader en de minderjarigen er begin 2024 liefdevol uitzag. Op dit moment nemen de minderjarigen steeds meer afstand van de vader. De gemeente begeleidt de videobelmomenten tussen de vader en de minderjarigen en deze verlopen volgens de gemeente niet ontspannen. Het lijkt erop dat de minderjarigen niet vrijuit met de vader kunnen praten en hier maakt de gemeente zich zorgen over. De gemeente heeft zich voorafgaand aan het vertrek van de moeder met de minderjarigen naar Polen erg heeft ingespannen om woonruimte voor de moeder te vinden. De moeder heeft echter geen gebruik willen maken van de mogelijkheden die er waren.

6.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
6.1.
Gelet op het feit dat partijen en de minderjarigen de Poolse nationaliteit bezitten en de moeder en de minderjarigen thans in Polen verblijven draagt deze zaak een internationaal karakter. Dit betekent dat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en zo ja, welk recht van toepassing is op de verzoeken van de vader.
6.2.
De verzoeken als zodanig vallen binnen het materiële toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (Brussel II ter).
Ingevolge artikel 7, eerste lid, Brussel II ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
6.3.
De rechtbank stelt voorop dat voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter bepalend is waar de minderjarigen op het moment van indiening van het verzoekschrift door de vader op 28 februari 2024 hun gewone verblijfplaats hadden. De rechtbank is van oordeel dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen op dat moment in Nederland was en overweegt daartoe als volgt. De moeder is medio januari 2024 plotseling zonder de vader daarin te kennen met de minderjarigen naar Polen vertrokken. Daarvoor woonden partijen met de minderjarigen in gezinsverband in Nederland. De minderjarigen zijn alle drie geboren in Nederland en hebben hun hele leven in Nederland gewoond. Het geringe tijdsverloop tussen de beslissing van de moeder om met de minderjarigen in Polen te verblijven en de indiening van het verzoekschrift maakt dat op 28 februari 2024 nog geen sprake was van een bestendig gewoon verblijf van de minderjarigen in Polen. De Nederlandse rechter is naar het oordeel van de rechtbank dan ook bevoegd kennis te nemen van het onderhavige geschil.
6.4.
Nu de minderjarigen ten tijde van de indiening van het verzoekschrift hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen. Ingevolge artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht toepasselijk.
Gezag
6.5.
De rechtbank stelt onder verwijzing naar overweging 6.10 van de beschikking van 19 april 2024 vast dat alleen de moeder is belast met het gezag over de minderjarigen.
6.6.
Uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kinderen uitoefenen, ook na verbreking van hun relatie. Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken om de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt het verzoek op grond van het tweede lid van artikel 1:253c van het BW slechts afgewezen indien:
a. a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
6.7.
De rechtbank stelt vast dat de vader tot het gezag bevoegd is en dat hij nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend.
6.8.
De rechtbank is uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarigen klem of verloren zouden raken tussen partij bij gezamenlijke gezagsuitoefening of dat dit anderszins niet in hun belang zou zijn. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat partijen sinds 2013 een relatie met elkaar hadden en dat deze relatie lang goed is geweest. De minderjarigen zijn met partijen in gezinsverband opgegroeid en de vader was hun tweede primaire verzorger. De moeder heeft blijkens het proces-verbaal aangifte van 29 januari 2024 bij haar aangifte verklaard dat de relatie van partijen pas sinds augustus 2023 verslechterde. Na een door de moeder gesteld en door de vader betwist incident op 4 januari 2024 heeft de moeder vervolgens in februari 2024 eenzijdig besloten om met de minderjarigen naar Polen te vertrekken zonder betekenisvol contact tussen de vader en de minderjarigen te faciliteren. Veilig Thuis en de gemeente [gemeente] hebben niet kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van huiselijk geweld van de vader richting de moeder. Het onverwachtse vertrek van de moeder met de minderjarigen naar Polen heeft logischerwijs geleid tot spanningen tussen partijen waardoor de onderlinge verstandhouding en communicatie is verslechterd. De huidige gebrekkige communicatie tussen partijen dient naar het oordeel van de rechtbank op dit moment niet te leiden tot de conclusie dat de vader het gezamenlijk gezag moet worden ontzegd. De rechtbank verwacht dat de verstandhouding en communicatie tussen partijen weer zal stabiliseren als de rust tussen partijen is teruggekeerd. De rechtbank is ook verder niet gebleken van contra-indicaties voor gezamenlijk gezag en zij acht het juist van groot belang om de positie van de vader onder de huidige omstandigheden gelijkwaardig te maken aan de positie van de moeder. Op deze manier blijft de vader zo veel als mogelijk betrokken bij het leven van de minderjarigen, hetgeen thans al bemoeilijkt wordt door hun verblijf in Polen.
6.9.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank partijen belasten met het gezamenlijk gezag over de minderjarigen.
6.10.
Bij het voorgaande merkt de rechtbank onder verwijzing naar overweging 6.13 van de beschikking van 19 april 2024 nog ten overvloede op dat de vader van rechtswege mede belast zou zijn met het gezag over de minderjarigen indien Pools recht van toepassing zou zijn op de gezagsverhouding.
Hoofdverblijfplaats en de daarmee samenhangende verzoeken
6.11.
Nu de rechtbank van oordeel is dat partijen gezamenlijk met het gezag moeten worden belast, zal zij zich buigen over het verzoek van de vader tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen.
6.12.
Ingevolge artikel 1:253a, eerste lid, BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Daartoe wordt, gelet op artikel 1:253a, tweede lid, aanhef en onder b, BW, de beslissing gerekend bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
6.13.
De rechtbank stelt voorop dat de minderjarigen in Nederland zijn geboren en dat zij hun hele leven in gezinsverband met partijen in Nederland hebben gewoond. Zoals reeds eerder vermeld is de moeder in februari 2024 onverwachts met de minderjarigen naar Polen vertrokken zonder de vader in deze beslissing te kennen en sindsdien is er geen betekenisvol contact tussen de vader en de minderjarigen mogelijk geweest. De moeder heeft fysiek contact tussen de vader en de minderjarigen in Nederland niet mogelijk gemaakt, terwijl zij hiertoe gehouden was conform de beschikking van 19 april 2024. De toezegging van de vader de reis- en verblijfskosten van de moeder en de kinderen te betalen heeft niet geleid tot de komst naar Nederland. Ook tijdens de zitting heeft de moeder geen enkele ruimte getoond om fysiek contact alsnog mogelijk te maken. De videobelcontacten tussen de vader en de minderjarigen vinden wel plaats, maar verlopen niet ontspannen. Uit de verslaglegging van deze contacten van de gemeente [gemeente] maakt de rechtbank op dat de vader zijn best doet, maar dat het erop lijkt dat de moeder de minderjarigen geen emotionele toestemming voor deze gesprekken geeft. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat contact met beide ouders in beginsel van belang is voor een kind om zich goed te kunnen ontwikkelen. De rechtbank heeft geen redenen om aan te nemen dat contact met de vader in dit geval niet in het belang is van de minderjarigen. Zoals eerder vermeld hebben Veilig Thuis en de gemeente [gemeente] niet kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van huiselijk geweld van de vader richting de moeder en de vader houdt zich aan de aanwijzingen van de hulpverlening. Hoewel de moeder ten tijde van haar vertrek met de minderjarigen naar Polen alleen met het gezag was belast en dus in beginsel (juridisch gezien) vrij was in de keuze van de woonplaats van haar en de minderjarigen, heeft zij wel de verplichting om het contact tussen de minderjarigen en de vader te bevorderen. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de moeder hierin ernstig is tekortgeschoten. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91) is de rechtbank in zodanig geval op grond van artikel 8 EVRM gehouden om alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om alsnog omgang te bewerkstellingen. Op dit moment lijkt dit enkel bewerkstelligd te kunnen worden door de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vader te bepalen. Temeer nu de moeder tijdens de zitting heeft verklaard dat zij met de minderjarigen naar Nederland zal komen als dat moet en op een veilige manier kan. De vader heeft meermaals toegezegd dat hij contact tussen de moeder en de minderjarigen zal toestaan met behulp van de gemeente. Duidelijk is dat dit andersom niet lukt en de verwachting is ook niet dat dit binnen afzienbare tijd wel zal lukken bij het in stand laten van de huidige situatie. De rechtbank heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de vader de minderjarigen geen veilige omgeving kan bieden. De vader heeft tijdens de zitting verklaard dat hij mogelijkheden heeft om zijn werktijden aan te passen, de vader woont nog in de echtelijke woning waar de minderjarigen ook altijd hebben gewoond en de hulpverlening heeft geen zorgen over de vader. Daarentegen is er geen zicht op de situatie van de minderjarigen in Polen. De moeder heeft tijdens de zitting verklaard dat zij in Polen bij haar ouders inwonen en dat zij met de minderjarigen de beschikking heeft over één slaapkamer. Alles afwegende acht de rechtbank het in het belang van de minderjarigen dat hun hoofdverblijfplaats bij de vader wordt bepaald. Met deze beslissing wenst de rechtbank te bereiken dat de minderjarigen vanuit Nederland met beide ouders een vrij en onbelast contact kunnen hebben. De rechtbank zal bepalen dat de moeder de minderjarigen uiterlijk op 1 januari 2025 aan de vader in Nederland dient over te dragen of zoveel eerder als partijen dat overeenkomen. Dit geeft de moeder de gelegenheid om in overleg te treden met de vader en de gemeente [gemeente] over een verblijfplaats voor haar in Nederland en over de manier waarop de overdracht van de minderjarigen het beste kan plaatsvinden.
6.14.
Het is naar het oordeel van de rechtbank aan partijen om in overleg met de gemeente [gemeente] een passende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen af te spreken voor de periode na 1 januari 2025 of zoveel eerder.
6.15.
In het verlengde van voormelde beslissing over de hoofdverblijfplaats zal de rechtbank bepalen dat de moeder uiterlijk op 1 januari 2025 de paspoorten en/of identiteitsbewijzen van de minderjarigen aan de vader dient af te geven. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat de vader deze documenten in beheer krijgt, omdat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem zal worden bepaald.
6.16.
De rechtbank ziet aanleiding om een dwangsom te verbinden aan de verplichtingen voor de vrouw om de minderjarigen uiterlijk op 1 januari 2025 aan de vader in Nederland over te dragen en om de paspoorten en/of identiteitsbewijzen van de minderjarigen uiterlijk op 1 januari 2025 aan de vader af te geven. De rechtbank heeft gezien het handelen van de moeder tot nu toe niet het vertrouwen dat zij zich vrijwillig aan deze beslissingen van de rechtbank zal houden. Wel zal de rechtbank de hoogte van de dwangsom beperken tot € 500,00 per dag dat de moeder zich niet aan voormelde verplichtingen houdt, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt. Om dezelfde reden zal de rechtbank bepalen dat voor de overdracht van de minderjarigen aan de vader de hulp van de sterke arm van justitie en politie kan worden ingeschakeld.
6.17.
De vader heeft verzocht om gelijktijdige met de beschikking een certificaat voor de tenuitvoerlegging van deze beschikking in Polen te vertrekken. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen en een certificaat op grond van artikel 36, eerste lid, sub b, Brussel II-ter bijvoegen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
bepaalt dat partijen gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , en
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
7.2.
bepaalt dat voornoemde minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben waarbij de moeder de minderjarigen uiterlijk op 1 januari 2025 aan de vader in Nederland dient over te dragen, welke verplichting met behulp van de sterke arm van politie en justitie tot uitvoer kan worden gelegd indien de moeder zich hieraan niet houdt;
7.3.
bepaalt dat de moeder uiterlijk op 1 januari 2025 de paspoorten en/of identiteitsbewijzen van voornoemde minderjarigen aan de vader dient af te geven;
7.4.
veroordeelt de moeder om aan de vader een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 7.2 en/of 7.3 genomen beslissingen voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt;
7.5.
bepaalt dat partijen in overleg met de gemeente [gemeente] een passende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor voornoemde minderjarigen dienen af te spreken voor de periode na 1 januari 2025 of zoveel eerder;
7.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. van Leeuwen, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Horio als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.