ECLI:NL:RBNHO:2024:11719

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
15/342961-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de (verlengde) invoer van hennep en opzetheling van gestolen goederen op luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij de (verlengde) invoer van ruim zeventien kilogram hennep in Nederland. De verdachte, werkzaam op luchthaven Schiphol, opende samen met twee collega’s een achtergebleven koffer, waarin zij een grote hoeveelheid hennep aantroffen. In plaats van melding te maken bij de autoriteiten, maakten zij een plan om de hennep te verdelen en ongezien naar buiten te brengen. De verdachte werd echter staande gehouden door de Douane terwijl hij op weg was om zijn deel van de hennep door te voeren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de invoer van hennep en opzetheling van gestolen goederen, aangezien hij ook sieraden en een horloge in zijn bezit had die afkomstig waren uit reizigersbagage. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn jonge leeftijd en blanco strafblad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/342961-23 (P)
Uitspraakdatum: 18 oktober 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
3 en 4 oktober 2024 (sluiting onderzoek ter terechtzitting) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kubbinga en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. C. Peters, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 29 december 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 17,74 kilogram hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2
Primair
hij op of omstreeks 29 december 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, sieraden en/of horloges, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 29 september 2023 tot en met 29 december 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer sieraden en/of horloges, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan onbekend gebleven personen, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat ten aanzien van feit 1 sprake is van het medeplegen van de (verlengde) invoer van hennep.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van (het medeplegen van) de invoer van hennep. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Ook kan volgens de raadsman niet worden gesproken van een voltooide invoer. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het aanwezig hebben van hennep kan worden bewezen, voor zover dit ziet op de hoeveelheid die de verdachte ten tijde van de staande houding bij zich had.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat het primair aan de verdachte ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering ten aanzien van feit 1
Staande houding van de verdachte
Op 29 december 2023 omstreeks 22:24 uur hielden verbalisanten van de Douane de verdachte staande op de luchthaven Schiphol, terwijl hij in de aankomsthal vanuit een personeelsgebied naar het groene kanaal liep. De verdachte duwde een trolley (bagagekar) voort met daarop – afgedekt onder een zwarte hoes – een bigshopper tas van de [supermarkt] met daarin elf gesealde pakketten. Onderzoek wees uit dat de pakketten waren gevuld met in totaal 5.581,4 gram hennep.
Eerste verklaring van de verdachte
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 30 december 2023 (pagina’s 31 t/m 33 van het dossier) blijkt dat de verdachte direct, nadat hem de cautie was gegeven, tegen de ter plaatse gekomen verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee (verder: Kmar) heeft gezegd dat hij samen met twee collega’s in de opslagruimte van [naam bedrijf] koffers aan het openen was toen zij een koffer tegenkwamen die volledig gevuld was met wiet. De koffer was afkomstig uit Zürich. De verdachte heeft toen ook verklaard dat zij vervolgens de inhoud van de koffer hebben verdeeld en dat hij met een deel daarvan naar buiten is gelopen. De verdachte had al aan de medewerkers van de Douane verteld dat er nog meer soortgelijke tassen in het kantoor van [naam bedrijf] stonden. De verdachte heeft een omschrijving gegeven van (het uiterlijk van) de twee collega’s die samen met hem betrokken waren bij het uitpakken van de koffer en het verdelen van de wiet.
De rechtbank overweegt dat de verdachte later tijdens het verhoor door de Kmar op
30 december 2023 en ter zitting enigszins afwijkend, maar grotendeels overeenkomstig deze eerste verklaring heeft verklaard. De medeverdachten [naam 1] en [naam 2] hebben afwijkend verklaard.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het bewijs evenwel uit van (de juistheid van) voornoemde eerste verklaring van de verdachte (hierna: de eerste verklaring van de verdachte), omdat de verklaring op diverse onderdelen en in relevante mate steun vindt in andere (objectieve) bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Steunbewijs
Zoals de verdachte had verklaard, troffen de verbalisanten van de Douane in het kantoor tegenover de opslagruimte van [naam bedrijf] nog vier bigshopper tassen aan, waarvan drie van de [supermarkt], met daarin – telkens afgedekt onder kledingstukken – in totaal 24 gesealde pakketten. Onderzoek wees uit dat de pakketten waren gevuld met in totaal 11.893,8 gram hennep.
Op de gang nabij voornoemd kantoor stond een zwarte zachtschalige koffer zonder bagagelabel eraan. De koffer was leeg en de binnenkant daarvan rook sterk naar hennep. In het verhoor van 30 december 2023 bij de Kmar heeft de verdachte verklaard dat de medeverdachten [naam 1] en [naam 2] de tags van de koffer hadden gehaald en dat de koffer op naam stond van een persoon genaamd [naam 3] ‘en dan nog iets’. Op de prullenbak in de opslagruimte troffen de verbalisanten van de Douane twee afgescheurde claimtags aan met daarop een vluchtnummer voor een vlucht van Zürich naar Amsterdam en de naam “[naam 3]”. Uit het procesdossier blijkt dat de claimtags toebehoorden aan een persoon genaamd [naam 3]. Deze claimtag had het nummer 2724570188.
In de nabijheid van voornoemd kantoor troffen de verbalisanten van de Douane twee personen aan. Dit waren de medeverdachten [naam 1] en [naam 2], die – net als de verdachte – werkzaam waren bij [naam bedrijf]. De signalementen die de verdachte aan de verbalisanten van de Kmar had gegeven van de twee collega’s met wie hij de hennep had gevonden, kwamen overeen met het uiterlijk van de medeverdachten [naam 1] en [naam 2]. Ter plaatse heeft een medewerker van [naam bedrijf] aan de Kmar verteld dat de drie aangehouden personen (de verdachte en de medeverdachten [naam 1] en [naam 2]) de late dienst in de kantoren hebben gewerkt om de achtergebleven bagagestukken in het systeem te zetten en op te slaan.
Bij onderzoek aan de telefoon van de verdachte is een video aangetroffen, die is opgenomen op 29 december 2023 om 20:06 uur. De verdachte heeft in het verhoor van
30 december 2023 verklaard dat hij deze video heeft gemaakt. Op de video is te zien dat een zwarte zachtschalige koffer wordt geopend. De koffer is voorzien van een bagagelabel met het nummer 2724570188 en lijkt te zijn gevuld met gesealde pakketten hennep. Meerdere mannelijke stemmen zijn te horen die (onder meer) zeggen “we hebben kilo’s nu” en “ey we zijn kanker rijk boys”.
Beoordeling van de verklaring van de verdachte
In voornoemde bewijsmiddelen vindt de rechtbank steun voor de eerste verklaring van de verdachte dat hij op 29 december 2023 met twee collega’s in de opslagruimte van [naam bedrijf] op Schiphol een koffer met hennep afkomstig van een vlucht uit Zürich heeft aangetroffen, dat zij die hennep hebben verdeeld en dat hij met een deel daarvan probeerde door de Douane te gaan. De rechtbank overweegt daarbij dat in totaal ruim zeventien kilogram hennep is aangetroffen. Dit betekent dat de verdachte ten tijde van de staande houding ongeveer één derde deel van de aangetroffen pakketten hennep bij zich had, te weten ruim 5,5 kilogram, wat past bij zijn verklaring dat de inhoud van de koffer over drie personen is verdeeld. De rechtbank gaat daarom uit van de eerste verklaring van de verdachte.
In het verhoor van 30 december 2023 bij de Kmar heeft de verdachte verklaard dat deze twee collega’s [naam 4] en [naam 5] heetten. De rechtbank overweegt dat dit de voornamen zijn van de medeverdachten en dat de signalementen van de medeverdachten blijkens voornoemde bewijsmiddelen overeenkomen met de signalementen die de verdachte in de eerste verklaring van deze twee collega’s had gegeven. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de medeverdachten [naam 1] en [naam 2] in de nabijheid van het kantoor en de opslagruimte zijn aangetroffen door de verbalisanten van de Douane en dat een medewerker van [naam bedrijf] ter plaatse heeft verklaard dat de drie aangehouden personen die avond in het kantoor en de opslagruimte hadden gewerkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de twee collega’s over wie de verdachte in de eerste verklaring spreekt, de medeverdachten [naam 1] en [naam 2] betreffen. De rechtbank merkt daarbij op dat uit het dossier niet blijkt dat – tijdens noch na de komst van de verbalisanten van de Douane – andere personen dan de medeverdachten [naam 1] en [naam 2] zich ophielden in de nabijheid van het kantoor en de opslagruimte van [naam bedrijf].
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk dat de verdachte en de medeverdachten allen aanwezig waren in de opslagruimte toen een grote hoeveelheid hennep in een koffer werd gevonden. De verdachte heeft daarvan een filmpje gemaakt waarop te horen is dat er gezegd wordt dat ze rijk gaan worden. Vervolgens hebben de verdachte en de medeverdachten een plan gemaakt om de hennep over hen drieën te verdelen en ongezien door de Douane in Nederland in te voeren. De medeverdachten [naam 1] en [naam 2] hebben de claimtags van de koffer gehaald. De verdachte heeft samen met de medeverdachte [naam 1] de bigshopper tassen gekocht bij de [supermarkt] om de hennep in te kunnen vervoeren. De verdachte is toen met een bigshopper tas gevuld met een derde deel van de hennep op weg gegaan om deze ongezien langs de Douane te brengen. De overige hennep stond verpakt in bigshopper tassen in het kantoor. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de bijdrage van de verdachte aan het ten laste gelegde feit van dusdanig gewicht was dat deze moet worden aangemerkt als medeplegen.
Verlengde invoer van hennep
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van de (verlengde) invoer van hennep in Nederland en overweegt daartoe als volgt.
In artikel 1, vierde lid van de Opiumwet is bepaald dat onder binnen het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet, onder meer is begrepen: elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Uit de wettekst en de daarop gebaseerde jurisprudentie blijkt dat het begrip binnen het grondgebied brengen extensief moeten worden geïnterpreteerd.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachten de hennep in een personeelsgebied van de aankomsthal voor de Douane uit de koffer hebben gehaald en in tassen hebben gedaan. De verdachte en zijn medeverdachten hebben de tassen afgedekt met kledingstukken en veiliggesteld in het kantoor met de bedoeling om deze op een later moment ongezien door de Douane Nederland binnen te brengen. De verdachte was al met een deel van de hennep op weg om door de Douane Nederland binnen te gaan, toen hij door de Douane werd staande gehouden. Gelet op de extensieve uitleg die de wet geeft aan het begrip ‘invoer’ komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het bestanddeel “binnen het grondgebied van Nederland brengen” als bedoeld in artikel 1, vierde lid van de Opiumwet en zoals ten laste gelegd onder feit 1. De stelling van de raadsman dat de verdachte met het materiaal de grens had moeten passeren voor een bewezenverklaring van “binnen het grondgebied van Nederland brengen”, berust op een onjuiste rechtsopvatting.
Conclusie
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het medeplegen van de (verlengde) invoer van 17,47 kilogram hennep.
3.3.3
Bewijsmotivering ten aanzien van feit 2
Ten tijde van de staande houding droeg de verdachte een schoudertas bij zich, waarin een gouden armband en een smartwatch zijn aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat de goederen afkomstig waren van diefstal uit reizigersbagage en dat hij hiervan wist ten tijde van het voorhanden krijgen van de goederen. De rechtbank acht daarmee het onder 2 primair ten laste gelegde feit bewezen en komt hierdoor – anders dan de officier van justitie voor ogen staat – niet toe aan een beoordeling van hetgeen subsidiair aan de verdachte ten laste is gelegd.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 29 december 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 17,47 kilogram hennep;
Feit 2
Primair
hij op 29 december 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een sieraad en een horloge voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
Feit 2, primair:opzetheling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht. In de strafeis heeft de officier van justitie in strafmatigende zin betrokken dat in dit geval geen sprake was van een vooropgezet plan om hennep in te voeren en dat de verdachte (als enige) openheid van zaken heeft gegeven. De officier van justitie houdt er in strafverzwarende zin rekening mee dat de verdachte zijn (bijzondere) positie als werknemer op de luchthaven heeft misbruikt voor eigen financieel gewin.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de straftoemeting in het voordeel van de verdachte rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte direct openheid van zaken heeft gegeven. De raadsman heeft voorts gewezen op de jonge leeftijd van de verdachte, zijn blanco strafblad en de negatieve gevolgen die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal hebben voor zijn baan en opleiding. De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een taakstraf, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf, op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van ruim zeventien kilogram hennep in Nederland. De verdachte was werkzaam op de luchthaven Schiphol en behoorde in dat verband zorg te dragen voor een correcte afhandeling van vermiste of achtergebleven reizigersbagage. De verdachte heeft echter samen met twee collega’s – in strijd met de voorschriften – een achtergebleven koffer geopend, waarin zij een grote hoeveelheid hennep vonden. In plaats van hiervan melding te maken bij de autoriteiten, hebben de verdachten samen het plan gemaakt om de hennep over hen drieën te verdelen en Nederland binnen te brengen. De verdachten hebben bigshoppers aangeschaft, de hennep in de tassen gedaan, afgedekt met kledingstukken en in het kantoor veiliggesteld met de bedoeling om de hennep op een later moment ongezien naar buiten te brengen. De verdachte was al op weg om zijn deel van de buit langs de Douane te brengen toen hij werd staande gehouden.
Dit is een ernstig strafbaar feit. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. De hennep was vanwege de hoeveelheid duidelijk bestemd voor de handel. De handel in drugs brengt onder meer mee dat er een zwartgeldcircuit ontstaat. Dit is, evenals de vaak met drugshandel gepaard gaande criminaliteit, zoals vermogensdelicten, hinderlijk en schadelijk voor de samenleving. Om deze redenen is de verstrekking van softdrugs aan banden gelegd. Met zijn handelen heeft de verdachte dit restrictieve beleid doorkruist. Bovendien rekent de rechtbank het de verdachte bijzonder zwaar aan dat hij het vertrouwen dat zijn werkgever en de reizigers op de luchthaven in hem behoorden te kunnen stellen, op ernstige wijze heeft beschaamd. De verdachte heeft zich van de negatieve effecten niets aangetrokken en zich enkel laten leiden door financieel gewin. Dit geldt ook ten aanzien van de waardevolle goederen die de verdachte voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze goederen waren ontvreemd uit reizigersbagage.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte, gedateerd 1 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de toelichting die de verdachte op de zitting heeft gegeven en de stukken die door de verdediging zijn overgelegd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat de verdachte zijn leven – na de aanhouding in deze zaak – positief heeft vormgegeven. Hij heeft een nieuwe baan, bevindt zich in het examenjaar van zijn opleiding en heeft plannen voor een vervolgopleiding. Gelet op het feit dat het dienstverband van de verdachte bij [naam bedrijf] is beëindigd en hij niet de intentie heeft om in de toekomst weer op een luchthaven te werken, terwijl hij hiervoor ook een verklaring omtrent het gedrag (VOG) zou moeten aanvragen, schat de rechtbank de kans op herhaling niet hoog in.
De op te leggen straf
De ernst van de feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, meer in het bijzonder zijn jonge leeftijd, blanco strafblad, werk en opleiding, grond om aan hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen maar een taakstraf, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank biedt de verdachte hiermee een kans om de positieve invulling van zijn leven voort te zetten, wat niet alleen in het belang van de verdachte moet worden geacht maar (juist) ook in het belang van de maatschappij.
De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie heeft gevorderd – geen reden om aan de verdachte een lagere straf dan de medeverdachten op te leggen. De verdachte heeft weliswaar zijn medewerking verleend aan het onderzoek, maar heeft zich – anders dan de medeverdachten – ook schuldig gemaakt aan een ander strafbaar feit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van zes maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 uren moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
3 en 11 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.C. de Haan, voorzitter,
mr. J.C. van den Bos en mr. S.J. Riem, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 oktober 2024.