ECLI:NL:RBNHO:2024:11704

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
C/15/341691 / HA ZA 23-378
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over legaat en kosten van executele

In deze erfrechtzaak staat de vraag centraal of bepaalde kosten, zoals notariskosten en advocaatkosten, als kosten van executele kunnen worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de notariskosten wel en de advocaatkosten voor een bepaald bedrag als schulden van de nalatenschap kunnen worden gekwalificeerd. Het legaat dat aan de eiser is toegekend, bedraagt uiteindelijk € 27.000,00. De zaak betreft de afwikkeling van de nalatenschap van een erflaatster die op 11 april 2020 is overleden. De erflaatster had geen kinderen of partner en had in haar testament de kinderen van haar broer en zus als erfgenamen benoemd. De eiser, die als executeur is aangesteld, vordert een verklaring over de omvang van de nalatenschap en de uitbetaling van het legaat. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden en diverse stukken zijn ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap uit twee banktegoeden en een televisie bestaat, en dat er schulden zijn, waaronder uitvaartkosten en kosten van executele. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser en de tegenvorderingen van de gedaagden gezamenlijk behandeld en uiteindelijk geoordeeld dat het legaat € 27.000,00 bedraagt, en dat de wijze van verdeling van de nalatenschap moet worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/341691 / HA ZA 23-378
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van
[eiser],
in privé dan wel in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van
[erflaatster] ,
die woont in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. P.F. Keuchenius (voorheen mr. L. Bosch),
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,
4.
[gedaagde sub 4],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 4] ,
5.
[gedaagde sub 5],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 5] ,
6.
[gedaagde sub 6],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 6] ,
7.
[gedaagde sub 7],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 7] ,
8.
[gedaagde sub 8],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 8] ,

9.[gedaagde sub 9] ,

die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 9] ,
10.
[gedaagde sub 10],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 10] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. R.J. van Velzen,
11.
[gedaagde sub 11],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: gedaagde sub 11,
niet verschenen,
12.
[gedaagde sub 12],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: gedaagde sub 12,
niet verschenen,
13.
[gedaagde sub 11],
die woont in [woonplaats] ,
gedaagde sub 13,
niet verschenen.
De zaak in het kort
In deze erfrechtzaak gaat het vooral om een legaat en de vraag of bepaalde kosten (notariskosten en advocaatkosten) als kosten van executele kunnen worden aangemerkt. In dit vonnis oordeelt de rechtbank dat de notariskosten wel, en de advocaatkosten voor een bepaald bedrag, te kwalificeren zijn als schulden van de nalatenschap. Na uitleg van het legaat komt de rechtbank tot de conclusie dat het legaat € 27.000,00 bedraagt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 25 oktober 2023, waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bepaald.
1.2.
Deze mondelinge behandeling heeft (uiteindelijk) op 9 september 2024 plaatsgevonden. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt. De advocaten hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd. Ter zitting zijn de volgende stukken aan het procesdossier toegevoegd:
- de brief van mr. Bosch van 16 februari 2024 met daarin de mededeling dat [eiser] zijn eiswijziging intrekt;
- de akte overlegging producties van [gedaagden] met bijlagen 12 en 13;
- de brief van de griffier van 5 april 2024;
- de brief van mr. Van Velzen van 31 mei 2024 met als bijlage een exploot van betekening van 19 februari 2024, waaruit blijkt dat het tussenvonnis van 25 oktober 2023 en de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie op 19 februari 2024 aan de niet verschenen gedaagden zijn betekend;
- de brief van mr. Keuchenius van 26 augustus 2024, die een eiswijziging bevat, met bijlagen 10 tot en met 15.
1.3.
Aan het eind van de zitting heeft de rechter bepaald dat in deze zaak vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
Op 11 april 2020 is [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden. Erflaatster had geen kinderen en ook geen partner.
2.2.
Erflaatster heeft op 21 december 2010 haar testament op laten maken. Daarin heeft erflaatster de kinderen van haar broer [broer van erflaatster] en van haar zus [zus van erflaatster] tot erfgenamen benoemd. [eiser] en de niet verschenen gedaagden (gedaagden sub 11 tot en met 13) zijn kinderen van [broer van erflaatster] . [gedaagden] (behalve [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ) zijn kinderen van [zus van erflaatster] . [zus van erflaatster] had nog een zoon, [N.] , die op 31 maart 2014 is overleden. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn zijn kinderen.
2.3.
Erflaatster heeft in haar testament [eiser] tot executeur benoemd. Verder zijn in het testament legaten opgenomen ten gunste van [eiser] . Deze legaten luiden als volgt:

2.Legaten
Ik legateer, vrij van rechten en kosten, vrij van inbreng, af te geven zo spoedig mogelijk na mijn overlijden, aan:
mijn neef, de heer [eiser] (…), zonder inbreng in- of verrekening bij mijn nalatenschap, boven zijn erfdeel, de (door hem bewoonde)
woning met tuin, plaatselijk bekend Noord [adres]te [postcode] Spierdijk , (…) te vermeerderen met een bedrag van
vijftig duizend eurovoor achterstallig onderhoud in verband met vervanging kozijnen, goten en dak.
De reden van dit legaat is gelegen in het feit dat [eiser] als laatste is overgebleven van de vennoten die destijds het ouderlijk bedrijf hebben overgenomen. Hij heeft daardoor alle verplichtingen en het daaropvolgend faillissement op zich genomen en viel drie jaar onder de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Ik ben van mening dat enige compensatie hiervoor op zijn plaats is.
(…)”.
2.4.
De kozijnen van de aan [eiser] gelegateerde woning (hierna: de woning) zijn in 2011 vervangen. De nieuwe kozijnen hebben € 23.000,00 gekost. Dit bedrag is door erflaatster betaald.
2.5.
Erflaatster heeft de woning op 29 december 2014 aan [eiser] in eigendom overgedragen. In de leveringsakte van 29 december 2014 (hierna: de akte van levering) is onder andere het volgende opgenomen:
“(…)
ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
Verkoper is nog verplicht voor dier rekening en risico de navolgende onderhoudswerkzaamheden ten gunste van koper te laten verrichten:
- het verwijderen en vervangen van het lekkende astbestdak;
- het vervangen van de lekkende goten en dak;
- het aansluiten van het verkochte op de gasleiding van NUON;
- het repareren van de CV-ketel.”.
2.6.
In 2016 zijn de cv-ketel en de radiatoren in de woning op kosten van erflaatster vervangen.
2.7.
[eiser] heeft zijn benoeming tot executeur aanvaard. De meeste erfgenamen van erflaatster hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Partijen in deze zaak zijn alle veertien erfgenamen. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn ieder gerechtigd tot 1/36e deel van de nalatenschap en de overige partijen in deze zaak zijn gerechtigd tot ieder 1/12e deel van de nalatenschap.
2.8.
De kantonrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 19 april 2023 het verzoek van [gedaagden] om [eiser] als executeur te ontslaan en een vereffenaar te benoemen afgewezen.

3.Het geschil

De vorderingen van [eiser] (de conventie)
3.1.
[eiser] vordert, samengevat en na eiswijziging (die hierna cursief is weergegeven), dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. bepaalt dat de nalatenschap van erflaatster € 69.288,25 bedraagt,
althans dat de rechtbank voor recht verklaart dat de omvang van de nalatenschap € 85.634,58 bedroeg, waarin per datum dagvaarding een bedrag van € 16.346,33 aan kosten is gemaakt, zodat € 69.288,25 resteert voor legaat en erfdelen behoudens daarna nog gemaakte en eventueel nog te maken kosten;
IA. voor recht verklaart dat inmiddels nieuwe kosten zijn gemaakt voor een bedrag van
€ 7.972,72, te weten € 3.887,69 aan Vlaar Zillikens Bosch Advocaten (productie 13) en
€ 4.185,03 aan Schenkelveld Advocaten N.V. (productie 14), die door de executeur ten laste van de te verdelen nalatenschap kunnen worden gebracht;
II. bepaalt dat aan [eiser] uit de nalatenschap van erflaatster een bedrag van € 50.000,00 toekomt uit hoofde van het legaat;
III. bepaalt dat, na uitbetaling van het legaat aan [eiser] , het resterende deel van de nalatenschap de erfgenamen ieder voor gelijke delen toekomt ten titel van hun erfdeel;
IV. [eiser] machtigt om over te gaan tot uitbetaling van het legaat aan zichzelf en tot uitbetaling van de respectievelijke erfdelen aan de erfgenamen van de bankrekening van erflaatster en dat de rechtbank [eiser] vervolgens machtigt om deze bankrekeningen op te (laten) heffen;
V. gedaagden veroordeelt in de proceskosten en in de kosten van de buitengerechtelijke procedure en de buitengerechtelijke advocaatkosten, te vermeerderen met wettelijke rente. Vordering V luidt na eisvermindering:
dat de rechtbank gedaagden veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
De (voorwaardelijke) tegenvorderingen van [gedaagden] (de voorwaardelijke reconventie)
3.2.
[gedaagden] vorderen, samengevat en onder de voorwaarde dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vorderingen, dat de rechtbank de omvang van de voor verdeling beschikbare nalatenschap bepaalt op € 84.441,45 en dat de rechtbank bepaalt dat [eiser] hiervan aan [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ieder € 2.557,92 en aan de overige erfgenamen ieder
€ 7.663,77 dient te voldoen, met de bepaling dat alle erfgenamen zelf verantwoordelijk zijn voor de aangifte en betaling van de daarover verschuldigde erfbelasting. Verder vorderen [gedaagden] dat de rechtbank [eiser] in privé in de proceskosten veroordeelt.
3.3.
[eiser] en [gedaagden] verschillen van mening over de samenstelling en omvang van de nalatenschap. Het geschil spitst zich met name toe op de status en de omvang van het legaat. [eiser] stelt dat hij als legataris € 50.000,00 te vorderen heeft, terwijl [gedaagden] stellen dat het legaat is komen te vervallen, althans dat het legaat hooguit € 27.000,00 bedraagt. De door [eiser] gestelde kosten zijn volgens [eiser] notaris- en executeurskosten die ten laste van de nalatenschap komen, wat [gedaagden] betwisten.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid [eiser]
4.1.
[gedaagden] voeren aan dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn verdelingsvorderingen, waarmee [gedaagden] (naar de rechtbank begrijpt) doelen op de vorderingen van [eiser] die in 3.1.III en 3.1.IV van dit vonnis zijn weergegeven. Aan hun niet-ontvankelijkheidsverweer leggen [gedaagden] ten grondslag dat de nalatenschap nog niet kan worden verdeeld omdat partijen het over de omvang van de nalatenschap niet eens zijn. Tegelijkertijd merken [gedaagden] echter op dat de geschilpunten overzienbaar zijn en dat ook zij tot een afwikkeling van de nalatenschap wensen te komen. De tegenvorderingen van [gedaagden] zien daar ook op. De conclusie van [gedaagden] is dat zij zich, wat de betreft de ontvankelijkheid van [eiser] , refereren aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.
De rechtbank verwerpt het niet-ontvankelijkheidsverweer van [gedaagden] Dat partijen van mening verschillen over de precieze omvang van de nalatenschap, zorgt er niet voor dat [eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. [eiser] heeft de vereiste hoedanigheden om de respectievelijke vorderingen in te kunnen stellen. [eiser] treedt in deze zaak namelijk op als executeur en als privé persoon (als legataris en als erfgenaam).
4.3.
Omdat [eiser] dus ontvankelijk is in zijn vorderingen, is de voorwaarde waaronder [gedaagden] hun tegenvorderingen hebben ingesteld, in vervulling gegaan. De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] en de tegenvorderingen van [gedaagden] gezamenlijk behandelen, omdat de vorderingen met elkaar samenhangen.
Niet verschenen gedaagden
4.4.
Gedaagden sub 11 tot en met 13 zijn niet in deze procedure verschenen. Tegen hen is verstek verleend. Dit vonnis geldt op grond van artikel 140 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ook tegen gedaagden sub 11 tot en met 13 als een vonnis op tegenspraak.
De eiswijziging van [eiser]
4.5.
[eiser] heeft zijn eis gewijzigd. De eiswijziging is in 3.1 van dit vonnis cursief weergegeven. De rechtbank zal de eiswijziging buiten beschouwing laten. Hierna legt de rechtbank uit waarom.
4.6.
Als het gaat om gedaagden sub 11 tot en met 13 dient de rechtbank uit te gaan van de oorspronkelijke vorderingen van [eiser] , omdat [eiser] de eiswijziging niet aan gedaagden 11 tot en met 13 heeft laten betekenen. Een eiswijziging tegen een partij die niet in het geding is verschenen, is namelijk uitgesloten, tenzij de eiser de eiswijziging tijdig bij exploot aan de niet verschenen partij kenbaar heeft gemaakt (artikel 130 lid 3 Rv). [eiser] heeft ter zitting desgevraagd laten weten dat de eiswijziging niet aan gedaagden sub 11 tot en met 13 is betekend.
4.7.
De reden dat de rechtbank de eiswijziging ook ten opzichte van [gedaagden] buiten beschouwing zal laten, is dat de eiswijziging ertoe strekt om tot een andere omvang van de nalatenschap te komen die leidt tot een voor de erfgenamen lager beschikbaar bedrag. De eiswijziging heeft dus mogelijk gevolgen voor alle deelgenoten in de nalatenschap. Er is sprake van een zogenoemde processueel ondeelbare rechtsverhouding, waarbij het noodzakelijk is dat een beslissing over de omvang van de nalatenschap voor alle deelgenoten (de erfgenamen) hetzelfde is. Omdat de eiswijziging tegen de niet verschenen erfgenamen (gedaagden 11 tot en met 13) is uitgesloten, zal de rechtbank dus ook ten opzichte van de andere erfgenamen ( [gedaagden] ) dienen uit te gaan van de oorspronkelijke vorderingen van [eiser] .
De vorderingen
4.8.
De vorderingen van [eiser] en [gedaagden] komen erop neer dat zij willen dat de rechtbank het batig saldo van de nalatenschap vaststelt waarop de erfgenamen aanspraak kunnen maken en dat de betreffende erfdelen ook aan de erfgenamen worden overgemaakt. [eiser] vordert dat de rechtbank bepaalt dat, na uitbetaling van het legaat aan [eiser] , het resterende deel van de nalatenschap aan de erfgenamen toekomt (zie 3.1.III). Daarnaast vordert [eiser] dat hij wordt gemachtigd om over te gaan tot uitbetaling van het legaat aan zichzelf en tot uitbetaling van de respectievelijke erfdelen van de bankrekening van erflaatster en dat de rechtbank [eiser] vervolgens machtigt om deze bankrekeningen van erflaatster op te (laten) heffen (zie 3.1.IV.). [gedaagden] hebben te kennen gegeven er geen bezwaar tegen te hebben als de rechtbank de gevorderde machtiging toewijst, maar dat zij aan deze machtiging in het dictum van dit vonnis toegevoegd willen zien dat [eiser] een kopie van dit vonnis aan de bank dient toe te zenden. [eiser] heeft zich met deze toevoeging akkoord verklaard.
4.9.
Wat [eiser] in 3.1.III vordert strekt tot vaststelling van de wijze van verdeling. De rechtbank vat deze vordering daarom op als een vordering tot vaststelling van de wijze van verdeling op grond van artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De vraag is echter of er al kan worden verdeeld. Uitgangspunt van de wet [1] is namelijk dat de executele voltooid moet zijn voordat erfgenamen over de goederen van de nalatenschap kunnen beschikken. De achterliggende gedachte daarvan is dat het beschikken door de erfgenamen over de goederen van de nalatenschap tot gevolg heeft dat deze goederen niet meer onder het beheer van de executeur vallen en de goederen dus ook niet meer door de executeur te gelde gemaakt kunnen worden om de schulden van de nalatenschap te voldoen. De rechtbank overweegt in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 [2] dat in dit geval de wijze van verdeling wel al kan worden vastgesteld omdat daardoor de belangen van schuldeisers niet in het gedrang komen. De nalatenschap is namelijk ruimschoots toereikend, zoals hierna in dit vonnis ook zal blijken. Daar komt bij dat de erfgenamen belang hebben bij de vaststelling van de wijze van verdeling. [eiser] en [gedaagden] kunnen het daarover namelijk niet volledig eens worden.
4.10.
Om (zoals gevorderd) het batig saldo van de nalatenschap vast te kunnen stellen en (daarmee samenhangend) de wijze van verdeling, moet de rechtbank eerst in kaart brengen wat de bezittingen en schulden van de nalatenschap zijn.
4.11.
Voor de vaststelling van de samenstelling en de omvang van de bezittingen en schulden die bij de nalatenschap horen, geldt het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van erflaatster (11 april 2020) als peilmoment. Als het gaat om de peildatum voor de vaststelling van de waarde van de bezittingen, is de hoofdregel dat het moment van verdeling moet worden aangehouden.
Omvang en samenstelling van de nalatenschap
4.12.
Niet in geschil is dat de bezittingen van erflaatster op 11 april 2020 bestonden uit twee banktegoeden bij de Rabobank van in totaal € 89.628,25 en een televisie die [eiser] onder zich heeft. Volgens [gedaagden] heeft de televisie een waarde van € 150,00, wat [eiser] onvoldoende heeft weersproken. [eiser] heeft namelijk slechts aangevoerd dat de televisie minder waard is, zonder een concreet bedrag te noemen. De rechtbank gaat er daarom in het kader van de vaststelling van de waarde van de televisie van uit dat de televisie € 150,00 waard is.
4.13.
Over de schulden van de nalatenschap zijn partijen het niet volledig met elkaar eens. Niet in geschil is dat de uitvaartkosten € 5.366,80 bedragen. [eiser] heeft ter zitting onweersproken verklaard dat er ambtshalve een aanslag erfbelasting is opgelegd van ruim
€ 14.500,00, waartegen hij (naar de rechtbank begrijpt als executeur) bij de belastingdienst bezwaar heeft gemaakt. Op dit bezwaar is nog niet beslist, zodat de definitieve aanslag erfbelasting nog niet bekend is. Anders dan [gedaagden] , vindt [eiser] dat daarnaast met een bedrag van € 16.346,33 aan kosten van executele rekening moet worden gehouden en dat de nalatenschap ook nog een schuld uit legaat heeft. De rechtbank zal hierna nader ingaan op de kosten van executele en het legaat.
Kosten van executele
4.14.
Artikel 4:7 lid 1 sub d BW bepaalt dat de kosten van executele schulden van de nalatenschap zijn. Kosten die de executeur in redelijkheid heeft gemaakt of heeft doen maken, gelet op de hem door de wet of erflaatster toegedachte taak, behoren tot de kosten van executele.
4.15.
Volgens [eiser] bestaan de kosten van executele van € 16.346,33 uit notariskosten van € 4.219,67 en een bedrag van € 12.126,66 aan advocaatkosten van de vorige advocaat van [eiser] . [gedaagden] betwisten dat deze kosten in aftrek mogen worden gebracht. [eiser] dient deze kosten volgens [gedaagden] voor eigen rekening te nemen omdat deze kosten niet ten behoeve van de nalatenschap zouden zijn gemaakt, maar uitsluitend ten behoeve van [eiser] zelf (als legataris). [eiser] heeft volgens [gedaagden] in ieder geval niet duidelijk gemaakt dat het gaat om kosten die [eiser] als executeur in redelijkheid heeft gemaakt.
4.16.
De rechtbank is het daar, wat de notariskosten betreft, niet mee eens. [eiser] heeft voldoende onderbouwd dat de notariskosten van € 4.219,67 van Appel Notarissen zijn aan te merken als kosten van executele. Dit oordeel licht de rechtbank als volgt toe.
4.17.
Appel Notarissen heeft de erfgenamen op 1 juli 2021 een brief gestuurd, die [gedaagden] hebben overgelegd. Uit die brief leidt de rechtbank af dat Appel Notarissen door de executeur ( [eiser] ) is ingeschakeld in verband met de afwikkeling van de nalatenschap. [gedaagden] hebben dit op zichzelf ook niet betwist. De notariskosten zien op de bemoeienissen van Appel Notarissen in de periode vanaf 18 augustus 2020 tot 1 september 2022 ten behoeve van de nalatenschap. De rechtbank vindt dat [eiser] dit voldoende heeft onderbouwd met onder meer de overgelegde gespecificeerde factuur van Appel Notarissen van 1 september 2022 van € 4.219,67. Met deze factuur, die gericht is aan de erven van erflaatster (p/a [eiser] ), heeft Appel Notarissen onder andere honorarium in rekening gebracht en verschotten doorbelast die te maken hebben met de akten die in verband met de beneficiaire aanvaarding en verwerping van de nalatenschap in het boedelregister zijn ingeschreven. Dat Appel Notarissen zich mogelijk ook heeft gebogen over het legaat en daar tijd voor heeft gerekend, betekent niet automatisch dat deze kosten uitsluitend ten behoeve van [eiser] als legataris zijn gemaakt. [eiser] , die als executeur ook de taak heeft om schulden uit legaten te voldoen, heeft Appel Notarissen immers ingeschakeld in verband met de afwikkeling van de nalatenschap.
4.18.
Als het gaat om de advocaatkosten, geeft de rechtbank [eiser] gelijk dat als een executeur een advocaat inschakelt om zijn positie als executeur staande houden, de betreffende advocaatkosten als kosten van executele kunnen worden aangemerkt (mits in redelijkheid gemaakt). [eiser] heeft zijn vorige advocaat echter niet alleen maar ingeschakeld in verband met zijn bij de kantonrechter verzochte ontslag als executeur. [eiser] heeft immers niet weersproken dat zijn vorige advocaat ook zijn belangen behartigde in de discussie over zijn aanspraken als legataris en als (gewone) schuldeiser op grond van de akte van levering. Omdat de vorige advocaat van [eiser] dus ook voor [eiser] optrad in diens hoedanigheid van legataris/schuldeiser, kan de rechtbank niet “zomaar” concluderen dat de advocaatkosten van € 12.126,66 als kosten van executele zijn aan te merken. Die conclusie kan de rechtbank in ieder niet trekken uit de enkele verwijzing van [eiser] naar de door hem als bijlage 9 overgelegde declaraties (met urenspecificatie) van zijn vorige advocaat. [eiser] heeft zonder enige nadere toelichting naar deze declaraties verwezen. Ook toen [eiser] ter zitting werd gevraagd welke declaraties van bijlage 9 betrekking hebben op de kosten van executele, kon (de advocaat van) [eiser] dit niet concreet maken. Hij gaf slechts aan dat alle declaraties van bijlage 9 kosten van executele betreffen, waarmee [eiser] dus niet kon volstaan.
4.19.
Toch zal de rechtbank een bepaald bedrag aan advocaatkosten in aanmerking nemen als kosten van executele, omdat vaststaat dat [eiser] door zijn vorige advocaat werd bijgestaan toen [gedaagden] verzochten om zijn ontslag als executeur. De rechtbank sluit voor de begroting van de advocaatkosten in redelijkheid aan bij de liquidatietarieven die de rechtbank gewoonlijk bij kostenveroordelingen hanteert. De rechtbank begroot de advocaatkosten op een bedrag van € 1.228,00 (2 punten × tarief II).
Het legaat
4.20.
Volgens [eiser] heeft hij als legataris een vordering op de nalatenschap van
€ 50.000,00. Het testament is volgens [eiser] duidelijk: aan hem is € 50.000,00 gelegateerd voor achterstallig onderhoud in verband met de vervanging van kozijnen, goten en daken van de woning. Op de zitting heeft [eiser] verklaard dat hij aanwezig is geweest bij het gesprek dat erflaatster met de notaris heeft gehad voorafgaand aan het opmaken van het testament. Het vernieuwen van de kozijnen, goten en daken is toen volgens [eiser] gesteld op € 50.000,00. Het legaat van € 50.000,00 was dus voor deze drie zaken bedoeld en kan niet worden verminderd, aldus [eiser] .
4.21.
[gedaagden] voeren aan dat het legaat van € 50.000,00 is komen te vervallen omdat het legaat volgens hen al is geëffectueerd toen erflaatster nog leefde. Erflaatster had de kozijnen immers al in 2011 op haar kosten laten vervangen. En wat de goten en het dak betreft, heeft [eiser] met de akte van levering een aan het legaat gelijk te stellen recht op vervanging van de goten en het dak gekregen. Volgens [gedaagden] dient het ervoor te worden gehouden dat erflaatster, toen zij nog leefde, haar verplichting om de goten en het dak te vervangen is nagekomen omdat [eiser] (in de bewoordingen van [gedaagden] ) “volop beschikte over de bankrekening van erflaatster”. Mocht de rechtbank hier anders over denken en oordelen dat het legaat nog bestaat, dan geldt volgens [gedaagden] dat het legaat slechts € 27.000,00 kan bedragen omdat de kozijnen al op kosten van erflaatster voor € 23.000,00 zijn vervangen.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat het legaat niet met de akte van levering is komen te vervallen. Het recht van [eiser] om op kosten van erflaatster vervanging te vorderen van de goten en het dak van de woning is niet gelijk te stellen aan het vorderingsrecht dat erflaatster bij uiterste wilsbeschikking aan [eiser] heeft toegekend (het legaat van € 50.000,00). Anders dan [gedaagden] betogen, wordt het legaat daar niet door vervangen. Voor zover [gedaagden] hebben willen betogen dat de goten en het dak al op kosten van erflaatster zijn vervangen toen erflaatster nog leefde, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Dat dit zo is, hebben [gedaagden] namelijk onvoldoende gemotiveerd en is door [eiser] gemotiveerd betwist. De rechtbank gaat er dan ook voor de verdere beoordeling van uit dat, toen erflaatster overleed, alleen de kozijnen waren vervangen (en dus niet ook de goten en het dak).
4.23.
De vraag is vervolgens of [eiser] , ondanks het feit dat de kozijnen al zijn vervangen en erflaatster daar € 23.000,00 voor heeft betaald, aanspraak kan maken op een legaat van € 50.000,00. De rechtbank is het met [gedaagden] eens dat dit niet het geval is en dat het legaat € 27.000,00 bedraagt. Hoe de rechtbank tot dit oordeel komt, licht de rechtbank als volgt toe.
4.24.
Het legaat moet worden uitgelegd. Volgens artikel 4:46 lid 1 BW moet bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Aan de bewoordingen van de uiterste wilsbeschikking komt geen doorslaggevende betekenis toe. Doorslaggevend is de wil van de erflater, zoals die kenbaar is uit de uiterste wilsbeschikking. Daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil mogen slechts dan voor de uitleg van een uiterste wilsbeschikking worden gebruikt, als deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft (artikel 4:46 lid 2 BW).
4.25.
De rechtbank vindt dat in het testament duidelijk tot uitdrukking is gebracht dat erflaatster met de legaten, dat wil zeggen met de woning en een bedrag van € 50.000,00, [eiser] wilde compenseren voor de negatieve gevolgen die [eiser] had ondervonden van het feit dat hij als enige vennoot van het ouderlijk bedrijf overbleef. Het aan [eiser] gelegateerde bedrag van € 50.000,00 was volgens de tekst van het legaat bedoeld voor “achterstallig onderhoud in verband met vervanging kozijnen, goten en dak”. Uit deze bewoordingen volgt duidelijk dat het bedrag van € 50.000,00 was bedoeld om deze drie zaken te vervangen, wat ook zo is volgens de eigen stellingen van [eiser] . Omdat de kozijnen na het testament op kosten van erflaatster voor € 23.000,00 zijn vervangen, dient dit bedrag op de totaal door erflaatster gewilde compensatie in mindering te worden gebracht. Het legaat ten gunste van [eiser] bedraagt daarmee € 27.000,00.
4.26.
Dit betekent dat de nalatenschap een schuld heeft aan [eiser] als legataris van
€ 27.000,00. Daarmee is ook de vordering van [eiser] die in 3.1.II. van dit vonnis is weergegeven toewijsbaar, in die zin dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat [eiser] op grond van het legaat een vorderingsrecht heeft op de nalatenschap van erflaatster van
€ 27.000,00.
4.27.
Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat de omvang van de nalatenschap niet, zoals [eiser] heeft gevorderd, kan worden vastgesteld op een bedrag van € 69.288,25. Dat geldt ook voor de vordering van [gedaagden] , dat de voor de verdeling beschikbare nalatenschap € 69,288,25 bedraagt, en voor de daarop voortbouwende andere tegenvorderingen van [gedaagden] De rechtbank zal deze vorderingen afwijzen.
Wijze van verdeling
4.28.
De rechtbank stelt de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflaatster als volgt vast, waarbij voorop wordt gesteld dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ieder gerechtigd zijn tot 1/36e deel van de nalatenschap en de andere erfgenamen (de overige partijen in deze zaak) ieder tot 1/12e deel van de nalatenschap.
4.29.
Omdat geen van partijen duidelijk hebben gemaakt dat zij de televisie toebedeeld willen krijgen, zal de televisie aan een derde moeten worden verkocht. De verkoopopbrengst komt aan de erfgenamen toe, overeenkomstig ieders deelgerechtigdheid (1/36e deel of 1/12e deel).
4.30.
Van de banksaldi dienen allereerst de schulden van de nalatenschap te worden betaald, waarbij de schuld aan [eiser] als legataris van € 27.000,00 qua rangorde als laatste zal dienen te worden betaald. Het resterende banksaldo dient vervolgens te worden overgemaakt naar de erfgenamen, overeenkomstig ieders deelgerechtigdheid (1/36e deel of 1/12e deel).
4.31.
Omdat [gedaagden] zich kunnen vinden in de door [eiser] gevorderde machtiging (zie 4.8 van dit vonnis), zal de rechtbank deze vordering toewijzen. De door [gedaagden] gewenste toevoeging, dat [eiser] een kopie van dit vonnis aan de bank dient toe te zenden, zal de rechtbank eveneens in het dictum opnemen. [eiser] heeft daartegen namelijk geen bezwaar.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten
4.32.
[eiser] heeft niet aan zijn stelplicht voldaan als het gaat om de gevorderde veroordeling van buitengerechtelijke kosten. Deze zijn dan ook niet toewijsbaar.
4.33.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om in deze erfrechtzaak één van partijen in de proceskosten te veroordelen. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten (in conventie en in reconventie) tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [eiser] op grond van het legaat een vorderingsrecht heeft op de nalatenschap van erflaatster van € 27.000,00,
5.2.
stelt de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast zoals in 4.28 tot en met 4.30 van dit vonnis is vermeld,
5.3.
machtigt [eiser] om, nadat de bank een kopie van dit vonnis van [eiser] heeft ontvangen en met inachtneming van de vastgestelde wijze van verdeling, over te gaan tot uitbetaling van het legaat aan zichzelf en tot uitbetaling van de respectievelijke erfdelen aan de erfgenamen van de bankrekening van erflaatster,
5.4.
machtigt [eiser] om, na uitvoering van 5.3 van dit vonnis, de bankrekeningen van erflaatster op te (laten) heffen,
5.5.
verklaart dit vonnis, wat 5.2 tot en met 5.4 betreft, uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
(en verder) in conventie en in reconventie
5.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
wijst de vorderingen van [gedaagden] af.
Dit vonnis is gewezen door rechter mr. drs. M.C. van Rijn, bijgestaan door mr. N.M. Bindhammer, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. A.C. Haverkate, rolrechter, op 13 november 2024.

Voetnoten

1.artikel 4:145 BW