ECLI:NL:RBNHO:2024:11632

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
C/15/352894 HA RK 24-77
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter mr. B. van Walderveen in belastingzaak

In deze zaak heeft verzoeker op 16 mei 2024 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. B. van Walderveen, rechter in een belastingzaak. Verzoeker stelde dat de rechter zijn bewijsstukken niet in overweging had genomen en respectloos tegen hem had gesproken. De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld op 20 juni 2024, waarbij zowel verzoeker als de rechter zijn gehoord. De rechter bestreed dat er een wrakingsverzoek was gedaan en verwees naar het proces-verbaal van de zitting, waarin het woord 'wraking' niet was gevallen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek ontvankelijk was, omdat het kort na de zitting was ingediend. Echter, de rechtbank concludeerde dat de feiten en omstandigheden die verzoeker aanvoerde onvoldoende grond boden voor wraking. De rechtbank wees het verzoek af, omdat procedurele beslissingen van de rechter niet als grond voor wraking kunnen dienen. De beslissing werd op 27 juni 2024 openbaar uitgesproken, waarbij de procedure in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK

/
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/15/352894 HA RK 24/77
Beslissing van 27 juni 2024
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker]
wonende te Amsterdam,
hierna te noemen: verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. B. van Walderveen,
hierna te noemen: de rechter.

1.Het procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 16 mei 2024 schriftelijk, door middel van het formulier “een klacht indienen”, de wraking verzocht van mr. B. van Walderveen (hierna: de rechter), rechter in de bij deze rechtbank, team Belastingrecht, locatie Haarlem, aanhangige zaak met als zaaknummer HAA 23/4620 IB PVV WAL1, hierna te noemen: de hoofdzaak. De wederpartij in de hoofdzaak is de inspecteur van de Belastingdienst Den Haag.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Verzoeker heeft bij e-mailbericht van 10 juni 2024 een nader stuk ingediend.
1.4
Het verzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 20 juni 2024. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
1.5
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen. Zowel verzoeker als de rechter zijn ter zitting verschenen. De wederpartij in de hoofdzaak heeft laten weten niet te verschijnen.

2.Het standpunt van verzoeker en de rechter

2.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat –
het volgende aangevoerd. Tijdens de zitting van 16 mei 2024 (hierna: de zitting) heeft de rechter de bewijsstukken die verzoeker heeft ingediend niet in aanmerking genomen. Meer specifiek stelt verzoeker dat hij stukken heeft geleverd waaruit blijkt dat er een bezwaarschrift is ingediend en dat de rechter deze stukken negeert en ontkent. Vervolgens heeft verzoeker aan de rechter gevraagd om de ingediende stukken inhoudelijk te beoordelen. De rechter heeft dit nagelaten. Bovendien heeft de rechter respectloos gedrag vertoond door op een onvriendelijke toon tegen verzoeker te spreken, zo heeft hij verzoeker onderbroken door ‘hou je mond’ tegen hem te zeggen. Verzoeker twijfelt om die redenen aan de onpartijdigheid van de rechter en heeft daarom een wrakingsverzoek gedaan ter zitting. De rechter heeft daarop niet gereageerd. Daarom heeft verzoeker diezelfde dag nog een klacht ingediend bij de rechtbank waarin hij vraagt het wrakingverzoek te laten behandelen door de wrakingskamer.
2.2
De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie bestreden dat er daadwerkelijk een wrakingsverzoek is gedaan en verwijst hierbij naar het proces-verbaal van de zitting. Tijdens de zitting is het woord ‘wraking’ namelijk niet gevallen en na de zitting heeft verzoeker slechts een klacht ingediend. Verder heeft de rechter het gehele dossier met verzoeker doorgenomen, inclusief de stukken die verzoeker heeft ingediend. De rechter is van mening dat het wrakingsverzoek is gedaan wegens de negatieve uitkomst van het beroep voor verzoeker en een teleurstelling om het bedrag aan immateriële schadevergoeding. Om die reden heeft verzoeker gevraagd om een andere rechter. Deze vraag om een andere rechter ziet blijkens het wrakingsverzoek echter op een nieuwe behandeling van het beroep en dus niet op het beroep in de hoofdzaak. De rechter concludeert dat verzoeker niets aanlevert waaruit blijkt dat sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid. Tot slot wijst de rechter de wrakingskamer er op dat er geen heropening van het onderzoek ter zitting kan plaatsvinden.

3.De beoordeling

3.1
Gelet op de bewoordingen in het formulier van 16 mei 2024 is de rechtbank van oordeel dat verzoeker een wrakingsverzoek heeft ingediend, ongeacht het formulier dat hij daarvoor heeft gebruikt (waarbij de rechtbank mede in aanmerking neemt dat er wel een formulier voor het indienen van een klacht bestaat, maar niet voor het indienen van een wrakingsverzoek). De rechtbank is van oordeel dat het wrakingsverzoek van verzoeker ontvankelijk is en overweegt daarover als volgt. Een verzoek tot wraking kan in beginsel in elke stand van de procedure worden gedaan, mits de behandeling van de zaak nog niet is geëindigd door het wijzen van een einduitspraak. Uit artikel 8:16, eerste lid, van de Awb volgt dat een wrakingsverzoek wordt gedaan, zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, aan de verzoeker bekend zijn geworden. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat een wrakingsverzoek, waarvan de grondslag is gelegen in hetgeen zich tijdens de zitting heeft voorgedaan, op de zitting of kort na de zitting dient te worden ingediend. In dit geval heeft verzoeker het wrakingsverzoek kort na de sluiting van de mondelinge behandeling gedaan en voor het wijzen van de einduitspraak. Het verzoek is daarmee ontvankelijk.
3.2
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet Bestuursrecht (hierna: Awb) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.3
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht leveren onvoldoende grond voor wraking op. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
3.4
De stelling van verzoeker dat de rechter de stukken van verzoeker niet heeft willen meenemen in zijn beslissing of dat hij niet naar verzoeker heeft willen luisteren, vindt geen bevestiging in het proces-verbaal van de zitting. Uit dit proces-verbaal blijkt dat de rechter en verzoeker verschilden van mening over de vraag of het stuk van verzoeker als bezwaarschrift kon worden gekwalificeerd. De beslissing van de rechter om het stuk niet als bezwaarschrift aan te merken, is een procedurele beslissing. Procedurele beslissingen kunnen in beginsel geen grond vormen voor wraking omdat wraking niet als een verkapt rechtsmiddel mag gelden. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) mag daarom niet oordelen over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor wraking, ook niet als de wrakingskamer die motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier zou vinden of als een motivering zou ontbreken. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, nr. 18/02675, ECLI:NL:HR:2018:1413). Van dat laatste is hier geen sprake.
3.5
Het feit dat de rechter en verzoeker verschillen van mening over de inhoud en de kwalificatie van stukken vormt dan ook geen omstandigheid die grond geeft te vrezen dat het bij de rechter aan onpartijdigheid jegens verzoeker ontbreekt. De rechtbank zal het wrakingsverzoek daarom afwijzen. Dat verzoeker de bejegening van de rechter als onvriendelijk heeft ervaren, maakt het bovenstaande niet anders.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1
wijst het tegen mr. B. van Walderveen gerichte verzoek tot wraking af;
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3
beveelt dat de procedure in de hoofdzaak met zaaknummer HAA 23/4620 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. H.A. Pott Hofstede en mr. T. van Muijden, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van F.M. Groen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
27 juni 2024.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.